| |
| |
| |
wim gijsen
vijf verslagen van gevechtshandelingen
Het machtsevenwicht is altijd omschreven als een situatie waarbij minimaal twee tegenovergestelde blokken zodanig tot de tanden zijn bewapend dat zij elkaar niet meer werkelijk kunnen bedreigen omdat de tegenpartij altijd voldoende effektief over houdt om, zelf al opgaande in rook en as, precies zo hard terug te slaan. Het is een geliefde veronderstelling om meer dan één reden. Ten eerste stelt het iedereen in staat de eigen vooroordelen, mythen en legenden over menselijke waardigheid en onze ‘way of life’ te blijven koesteren en het verplicht ons dus niet tot een grondig zelfonderzoek. In de tweede plaats vrijwaart het ons van onderhandelingen en afspraken die voor een deel ons eigenbelang zouden kunnen schaden en in de derde plaats is het eenvoudiger te geloven dat wij ruim 20 jaren vrede althans ons werelddeel te danken hebben aan dat machtsevenwicht dan gedwongen te zijn zaken te doen met mensen wier ideeën ons niet aanstaan, wier huid niet bij onze gordijnen kleurt en die zeker misbruik van hun meerderheidsrecht zouden maken als wij het recht van veto niet hadden uitgevonden.
Om een of meer van die redenen komen ook verstandige mensen er toe het machtsevenwicht te zien als een noodzakelijk kwaad dat ons behoedt voor erger. Maar bestaat er zoiets als machtsevenwicht? Ik ben bang van niet. De aanwezigheid daarvan veronderstelt immers dat bij een ernstige verstoring van dat evenwicht een situatie moet optreden waarbij de ander zijn kans schoon ziet.
| |
| |
Meerdere malen zijn wij getuige geweest van dergelijke verstoringen die tot een oorlog hadden kunnen leiden; dat zijn: Korea, Hongarije, Cuba en Vietnam. Buiten die werkelijke oorlogen was er trouwens meer. Indonesië is ten dele binnen de amerikaanse invloedssfeer gebracht, in Zuid-Amerika infiltreert het cubaanse Castrisme, de amerikaanse hegemonie in de Middellandse Zee is ernstig afgebrokkeld. Toch is het niet tot oorlog gekomen. Daar komt bij dat de spanningen in de wereld meer en meer een uitweg zoeken in vrijheidsoorlogen, guerilla en militaire coups die weliswaar steeds door een van de partijen zijdelings worden gesteund maar nooit openlijk genoeg om aanleiding te zijn tot een rechtstreekse konfrontatie. Daardoor wordt het machtsevenwicht tussen de grote blokken een zaak van sekundair belang. Het ziet er naar uit, en dat geldt in de eerste plaats voor Rusland, dat rationale overwegingen meer invloed krijgen op politieke beslissingen dan vrees voor het machtsevenwicht. Als dat waar is, is de handhaving er van een dure grap, duurder dan wij ons kunnen veroorloven met zoveel misdeelden op de stoep die aan ons geliefhebber over macht part noch deel hebben en die steeds minder reden hebben om ons zo aardig te vinden als we ons voordoen.
Het ziet er naar uit dat de oorlog in Vietnam een beslissend stadium heeft bereikt. Op dit ogenblik (6 februari) is nog niet te overzien wat de militaire uitkomst zal zijn van het offensief van het Bevrijdingsfront en de noordvietnamese troepen. Wel wordt langzamerhand duidelijk dat Amerika geen enkel ekscuus meer kan gebruiken om haar aanwezigheid daar langer te rechtvaardigen. Die rechtvaardiging heeft in mijn ogen nooit bestaan. Amerika is de grootste imperialistische
| |
| |
rover op onze planeet, geregeerd door een cowboy die denkt dat geschiedenis maken hetzelfde is als moord op grote schaal. Maar er zijn altijd mensen geweest die meenden dat grote delen van de zuidvietnamese bevolking werkelijk gebrand waren op de amerikaanse bescherming, al was de prijs hoog. Van zo'n geloof moeten zij thans wel definitief genezen zijn. Terwijl Johnson en McNamara ons al jaren voorhouden dat de Vietcong uitsluitend kan blijven bestaan door terreur, dat steeds meer gebieden worden gepacificeerd en dat het einde van de oorlog nog maar een kwestie van tijd is, komt ineens de waarheid aan het licht. De gepacificeerde gebieden bestaan allang niet meer, Amerika kan de oorlog niet winnen en de meerderheid der zuidvietnamezen ziet hen liever gaan dan komen. Want in de afgelopen week heeft de Vietcong maar liefst 16 belangrijke plaatsen in Zuid-Vietnam aangevallen. Niet door akties op kleine schaal van haastig terugtrekkende querilla's maar door grootscheepse militaire operaties. In Saigon alleen al, nota bene het hart van de amerikaanse macht, opereerden 3000 vrijheidsstrijders. Zij veroverden politieposten, grote delen van de amerikaanse ambassade, het vliegveld, het radiostation en de Chinezenwijk Cholon. Op dit ogenblik is hun invloed in Cholon zelfs zo toegenomen dat deze wijk door amerikaanse en zuidvietnamese troepen is ontruimd en nu met mortieren wordt beschoten. Wie zich de verhalen uit onze eigen oorlog herinnert, hoeveel organisatie, mankracht en talent er nodig was om bijvoorbeeld zegge en schrijve één arbeidsbureau op te blazen, kan er zich een voorstelling van maken hoezeer de burgerbevolking van Saigon heeft samengewerkt met de vrijheidsstrijders. Want die 3000 man moeten dagen tevoren heimelijk overal in Saigon zijn ondergebracht, en zij niet alleen, maar ook hun bewaping, kompleet met
| |
| |
mortieren en een volwassen radiostation. Dat is maar één van de voorbeelden. Iedereen die de berichten heeft gevolgd had diezelfde gevolgtrekking tien keer kunnen maken. Desondanks ziet het er niet naar uit dat Amerika een eervolle vrede verkiest boven een oorlog die elke dag aan onmenselijkheid en wreedheid wint. Des te erger voor Amerika. Want als zij met alle geweld door middel van gifgas, fragmentatiebommen, napalm, voedselvergiftiging, ontbossing en een stelselmatige verbrande-aarde-taktiek het gelijk van hun subjektieve levensbeschouwing willen bijven bewijzen, kunnen ze voorlopig nog vooruit. Dan staat er nog voldoende werk te wachten in de komende jaren en ruimschoots dichter bij huis. Want het lijdt geen twijfel dat ook in de door Amerika beschermde bananenrepublieken een revolte van de arbeidende klasse op handen is. Als een half miljoen soldaten en een superieure bewapening in Vietnam al kansloos zijn, dan kost het weinig moeite om te veronderstellen dat bij deze ontwikkeling zelfs het amerikaanse potentieel eenmaal uitgeput raakt.
De moeilijkheid met Amerikanen is dat zij over de oorlog nauwelijks een redelijke voorstelling hebben. Hun soldaten, hun zonen komen met verhalen en foto's thuis, áls ze thuis komen. Maar voor het merendeel is de oorlog iets waar je naar kijkt, gezeten voor de televisie en tussen de reklamespots door. Doodgaan is voor hen niet iets dat de mensen overkomt, doodgaan is het spelen van een heroïsche rol tegen de achtergrond van de amerikaanse manier van leven. Misschien dat de verwachte onlusten in de VS zelf de doden weer wat dichter bij huis brengen.
Die sterven dan niet helemaal vergeefs, want hoe dichter bij huis er dood wordt gegaan, hoe minder dat de Amerikanen een zorg zal zijn. Want doodgaan is helemaal niet zo leuk.
| |
| |
Het was in de kantine van een garage in Wateringen, een soort ingebouwde barak in een grote loods van ijzeren spanten met golfplaten. De radio speelt loeihard de tophit van Bonny en Clyde, dat symbool van Amerika's dodelijke heroïek, die het nu ook bij ons, kompleet met machinegeweervuur, goed schijnt te doen. Ongeveer in het midden staat een lange tafel vol lege koffiekommen, een goor spel kaarten, een melkfles, broodresten en nog half gevulde trommeltjes. Ik zit er al een paar uur en ik heb het koud gekregen. Achter mijn rug staat een grote verwarmingsketel die op een automaat werkt. Met ongeregelde tussenpozen, afhankelijk van het aantal malen dat de grote garagedeuren open gaan, slaat de automaat aan. Dan wordt de kantine gevuld met een schrokkerig, loeiend geluid, het einde van een vraatzuchtige vlam wordt dan zichtbaar in de uitlaat van de ketel. Ik zit er zo dicht mogelijk tegenaan, maar het ding zelf geeft weinig warmte; door een of ander systeem wordt de hitte voornamelijk voorwaarts in de buizen geperst die door de loods lopen. Onder de tafel staat een dun ijzeren keukenkrukje, de vloer is van hout, lange dunne planken waar vettige olie is ingetrokken. Je zal hier toch maar doodgaan, denk ik, geïnspireerd door Bonny en Clyde. En ik zie mezelf langzaam voorover vallen ergens in de ruimte tussen mijn stoel en de onderkant van de tafel. Ik stel me voor hoe ongemakkelijk ik daar zou liggen voor een paar minuten, de kop in een plasje olie of klem tegen een tafelpoot. Ondertussen blijft die kruk gewoon staan, de radio speelt door. Misschien blijft op de akademie een tekenende hand even verontrust liggen en gaat dan weer verder. Maar voor het overige verandert er helemaal niets. Doodgaan is iets heel persoonlijks, éen van de weinige dingen die je helemaal alleen moet doen. Persoonlijk geloof ik niet dat ik dood
| |
| |
ga. Andere mensen wel natuurlijk, de feiten zijn er om dat te bewijzen. Maar ik niet. Het is net zoiets onvoorstelbaars als het verdwijnen van de hele wereld en eigenlijk komt het daar ook op neer. Ik probeer redelijk genoeg te zijn om in te zien dat de dood een soort noodzaak is en binnen een wat ander filosofisch gezichtsveld vind ik het ook allemaal niet zo erg. Misschien is het later zelfs wel fijn om opgelucht uit de afgesleten krakende huid te stappen en ergens anders opnieuw te beginnen. Maar er blijft een stuk over dat zich de wereld niet in kan denken zonder zichzelf, die de mogelijke dood als een belediging opvat, het uitvloeisel van een stompzinnige organisatie. Dat had best anders geregeld kunnen worden, denkt dat stukje ik.
Toen flower-power overwaaide naar Nederland, ontstonden ook hier een handvol zg. underground-bladen.
Een daarvan was het haagse Iets. Iets en De witte krant zijn de enige twee overgeblevenen. Ze zijn aangesloten bij een soort internationale organisatie waarvan ook het belangrijke International Times deel uit maakt. Het zijn bladen die ten dele werken in een soort van illegaliteit omdat de makers ervan niet zelden door de politie op de hielen worden gezeten voor allerlei dingen die nog steeds niet mogen. Zeggen dat Johnson tóch een moordenaar is, zinnig schrijven over black power bij voorbeeld, kwasi en minder kwasi openhartige seksverhalen en sexy prenten, de laatste meestal in de nieuwe Jugendstilmode, en informatie over drugs die soms van wetenschappelijke aard is en soms een loopje neemt met het onderwerp.
Dat was ook ongeveer de inhoud van Iets, en het leuke van dat soort bladen is altijd dat ze niet alleen gek zijn om in te kijken omdat de makers niet zelden hun eigen gewichtigheden in de maling nemen, maar er staan vaak artikelen in die gewoon de moeite waard zijn.
| |
| |
Eigenlijk is die ondergrondse pers de uitdrukking van een nieuw soort levensbesef, die in het verlengde ligt van bijvoorbeeld de ideeën van Jack Kerouac. Een vrijere beleving van de seksualiteit, legalisering van bepaalde drugs, maar vooral het zoeken naar nieuwere vormen van kommunikatie en kreativiteit, dat zijn de kernpunten.
Iets had de laatste maanden een behoorlijke oplaag, cirka 5000 eksemplaren in koerantdruk waarvan er enige duizenden werden afgezet via de erkende boekhandel. Op verdenking van pornografie zijn de laatste twee edities in beslag genomen en de drie redaktieleden werden geruime tijd verhoord. Inspekteur van Oost verklaarde desgevraagd in Het Vrije Volk dat hij de inhoud van Iets als ‘je reinste vuiligheid’ beschouwde. Blijkbaar, maar dat wisten we al, kunnen de meningen daarover sterk uiteenlopen, want een onderzoek van dezelfde nummers door de utrechtse politie viel precies in het tegendeel uit.
In Utrecht mogen dezelfde nummers nu vrijelijk worden verkocht. Het is op zichzelf al een beetje vreemd dat een inspekteur van politie, zo onbezonnen een blad in staat van beschuldiging stelt. Dat is een kwestie die niet hém, maar de rechter aangaat. Omdat ik zelf in Iets bij tijd en wijle een stukje schrijf over pop music of iets wat me interesseert, heb ik de meeste nummers van Iets vrij goed in mijn hoofd. Voor zover het pornografie betreft herinner ik me niets anders dan een handjevol uitdagende teksten die kwa hoeveelheid bij de overige tekst volkomen in het niet vallen, twee blote foto's en een paar uiterst gestileerde naakten in de jugendstilbloemetjes die ik zo verschrikkelijk etisch vond dat ik er niet koud of warm van kon worden. En het vermoeden dat het met die pornografie allemaal wel meevalt, wordt bevestigd door de latere gebeurtenissen. Ging het immers alleen maar om pornografie, dan zou de politie kunnen volstaan met
| |
| |
inbeslagname van de nummers en het in gereedheid brengen van materiaal voor een mogelijke aanklacht.
Maar één van de redakteuren werd midden op straat opgepikt, meegenomen en keurig ontdaan van zakagenda en notitieboekje. De administratie trof het zelfde lot. Ook de drukker en de beide andere redakteuren werden uitgekamd. Het ging, blijkt achteraf, duidelijk niet om pornografie maar om adressen, adressen van abonné's misschien, maar vooral adressen van medewerkers.
Onder die medewerkers zitten nogal wat schrijvers, kunstenaars en politiekelingen die door de politie beschouwd worden als een soort persoonlijke tegenstanders. Het is natuurlijk ook handig om die adressen bij de hand te hebben, want al dat geprotesteer en gezanik over politiek, vrije meningsuiting en nieuwe ekspressie is fatsoenlijke mensen met een uniform aan al jaren een doorn in het oog. En als zij er niets aan hebben, heeft altijd de BVD er nog wel belangstelling voor.
Voor Iets heeft de inbeslagname overigens een akelig staartje. Want de redaktie werkte een paar maal samen met de haagse afdeling van de NVSH bij het organiseren van nieuwe ‘seks-ins’, maar het had ook de toezegging van de gemeente gekregen voor een eigen lokaal dat de redaktie tot een soort kreatieve werkplaats wilde maken in navolging min of meer van soortgelijke eksperimenten.
Dat lokaal wordt hen nu mooi door de neus geboord om maar niet te spreken van het financiële verlies, want underground-bladen drijven goeddeels op ogenblikkelijke verkoop. Als een oplaag is uitverkocht, pas dan is er weer geld om een nieuwe editie te maken. Maar de burgemeester kan ten minste weer rustig gaan slapen en de politie heeft er weer een paar adressen bij om te gaan kijken of er geen verboden kruid tussen de kaktussen in de vensterbanken opgroeit.
| |
| |
Ludo Abicht is één van de medewerkers aan het belgische Ruimten, een algemeen kultureel tijdschrift onder redaktie van Luc Wenseleers. Hij en zijn vrouw (beiden goed links) hebben in Amerika een tijdelijke job bij het onderwijs die Abicht als een soort stage beschouwt voor zijn promotie. Wat hij daar nog meer doet blijkt misschien het best uit een citaat, een deel van een brief aan Wenseleers:
‘De toestand. kreeg via via een diskrete wenk dat ze ons hier volgend jaar geen job meer zullen geven; reden: te aktief geroerd in de sociale stagnatie. Dat betekent dat ik deze week bijna niets anders doe dan lange brieven schrijven naar universiteiten in Kanada om tenminste voor volgend jaar ons kroost te kunnen bergen. Je kunt onze stemming begrijpen: niet verwonderd, niet verbitterd, maar een beetje ontnuchterd en op onze hoede. Eén van de onaangename dingen is het feit dat we de Indianen zover gekregen hebben een vakbond-civil rightsgroup te stichten (woede der weldadige dames!) en een ander ding: Monika startte en slaagde met een aktie tegen ‘housing discrimination’ voor kleurlingen; grote opwinding in het establishment, daar we het lef hadden via pers en radio feiten bekend te maken! Zo groeit onze lijst van subversieve akties tot het kruikje nu goed en wel gebarsten is. Soit. Er is een anti-Vietnam groep aktief en we beginnen zelfs met een soort new left...’
Zo'n soort man is Abicht ongeveer en dat zijn het soort dingen die hen overkomen. Een mooi bewijs van kwade trouw en vindingrijkheid over de wijze waarop men linkse elementen in de wielen kan rijden. Toch wordt er vaak minachtend beweerd dat het zo goedkoop en ‘in’ is om links te zijn. Dat kunt U nu dan helemaal zelf uitrekenen.
|
|