Maatstaf. Jaargang 15(1967-1968)– [tijdschrift] Maatstaf– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 692] [p. 692] [Nummer 12] j.b. charles pian In de vrouwengevangenis van Bangkwame zat een vrouw - nu al zeven jaar lang - die van haar achttiende tot haar vijfentwintigste roverhoofdman geweest was. Een stevige meid met een brede berekop; heel gezellig nu, vredig bijna, zat zij aan mijn voeten - dat was de gewoonte nu eenmaal - in haar blauwe pasin, met haar schone witte jak aan. Zij heette Pian, dat betekent: de Geduldige, maar ik was blij dat ik haar niet op een eenzame weg ontmoet heb, want ik had haar dossier gelezen. Op het maleise schiereiland, in de provincie Suráthan, werkte zij met haar ouders op het veld, maar wapenhandel was haar vermaak en belangrijkste kapaciteit. Dus een paar jongemannen kwamen en zeiden haar - alsof zij hadden geroken dat dat sloven met pa en moe op de akker haar stierlijk verveelde - Pian, jij bent zo sterk, zo onverschrokken en zo slim, [pagina 693] [p. 693] help ons toch die en die klootzak te beroven vannacht! Dat was het begin. Al gauw stond zij met twee pistolen aan het hoofd van een bende van zeven man, die zeven provincies onveilig maakte zeven jaar lang. Niet dat het altijd onverdacht bleef, maar men kon niets bewijzen. Tot eenmaal uit wraak een slachtoffer haar broertje doodde. Dat was het einde. Pian liet haar bende er buiten, zij ging er alleen op af en schoot de man neer in zijn huis, sleurde toen vrouw en kind mee het veld in, waar zij ze met een mes afslachtte, zo razend was zij. Maar meer dan dertig politiemannen kwamen en sloten haar in en overmanden haar. Zij werd ter dood veroordeeld en tot twintig jaren daarbij, maar de koning veranderde de doodstraf genadig in levenslang. Ik vroeg haar: ben jij op school geweest? Vier klassen. En nou een moeilijke vraag: ben jij godsdienstig opgevoed? O ja zeker. Als wij er op uit gingen bad ik: Here Boeddha, maak dat het goed gaat en dat wij niet gepakt worden. Pian lachte bescheiden terwijl zij zich dat herinnerde, maar met inwendige vrolijkheid. [pagina 694] [p. 694] Ik lachte mee. Want hebben wij niet zelf onze legerpredikanten, laten onze presidenten, als zij ons naar het slachtveld sturen, zich niet biddende fotograferen? Om niet te spreken van kardinaal Spellman, een eindje verderop, in Vietnam. Vorige Volgende