Maatstaf. Jaargang 15(1967-1968)– [tijdschrift] Maatstaf– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 565] [p. 565] gerrit komrij het testament van de kluizenaar Of hij Ottobald heette of anders, dat deed niet zoveel ter zake. Eens vocht hij met salamanders, en met een kolonne draken. Nu woont hij tussen drie wanden, ver bij de kwaadriekende poelen, en probeert met zijn tere handen of hij de schimmel kan voelen. Zijn vrouw eens de keel afgesneden. Zijn kinderen in verre landen. Dat was duizenden jaren geleden. De dagen van Ottobald kwijnen onder een bloedeloos strodak, ver van zijn land en de zijnen. Vergenoegd met wat pruimtabak, en een haan, die hem niet hoeft te wekken, versukkelt hij mallotig. Dit was de man die vertoefde bij de vrouw van wie Gothen of Hunnen heetten of anders. Zijn huid, die hij juichend looide in de Oriënt, scheurt en verzandt. Dit was de man die toernooide. Ottobalds dagen verglijden, geen agave in de tuin, waar het stilligt. Geen kalebassen, slechts steen krijgt wat het wil ingewilligd. [pagina 566] [p. 566] Zijn vrouw eens de keel afgesneden, zijn kinderen in verre landen, hij murmelt: - ‘Van lieverlede zal mijn gestel het begeven. Maar vóór ik ben overleden, zij komen terug, mijn neven, mijn zonen, de jongste. Bij God, ik zal hen het laatste geven. Zij krijgen een koperen pot met pis en met paardevijgen (hier, in de driehoekige keet, in het schot, of hoe het ook heet) die ze blijmoedig bewaren, waar andere boomtoppen neigen. Maar de jongste, met zwarte haren, schenk ik een zilveren pot, die hij niet open kan krijgen...’ Vorige Volgende