Maatstaf. Jaargang 15
(1967-1968)– [tijdschrift] Maatstaf– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 346]
| |
[pagina 347]
| |
in memoriam patrisMijn vader heeft de waterlaarzen aan.
Wij samen zijn de Lekdijk afgekomen.
Ik ben voor mijn verjaardag meegenomen:
hij moest vandaag bij het gemaal langs gaan.
Gemaal: dat is je vader horen noemen
die vreemde woorden van een andere taal
als hij de waterstand leest van de schaal;
te ademen in het onbenoembaar zoemen
dat gonzend omgaande aanwezig is.
En, niets te zeggen als hij bezig is:
‘Dàt is een man, daar kun je staat op maken.’
Als op de zaken orde is gesteld
doen wij op huis aan. Een lucht van geweid:
Gorcum ligt al door wolken overkraagd.
Geen noodweer en geen wereld kan mij raken
als hij, het laatste stuk, mij op de schouder draagt.
| |
[pagina 348]
| |
constellatieEen woord van Achterberg: het sterregrint.
Geen sterveling dan hij zou het bedenken
en een melkweg in drie syllaben schenken;
hoe meer je kijkt, hoe meer je er in vindt.
Was het het kiezelpad rondom zijn huis
dat werd tot sterrestelsel onverwacht?
Of heeft hij, buiten in de sterrenacht
- edelman, bedelman, wichelaar, kind -
gedacht aan figuraties van wit grint?
| |
[pagina 349]
| |
terugkeervoor mijn zuster mia Machtig baken, lichtende in de nachten,
wenk het schip, dat veilig de kust bereike
die de vaart, de eenzame, haast volbracht heeft,
lang in den vreemde.
Zwerveling aan kusten bevolkt met vogels,
zelve zij geschapen met zware wiekslag.
Die, beschroomd als zij, ik vermag te geven
niets dan dit ene:
ingehuld te staan op de donkere aarde,
liefdeblind, en zwijgend het schip verbeiden,
ademloos welhaast, als het langzaam nadert
onder de sterren.
In dit vers, geschreven in Sapphische strofen, klinkt een herinnering mee aan Sappho's Ode voor haar broer. | |
[pagina 350]
| |
het weerzienImmer vervaarlijk blijft het schilderij.
Rivierlandschap van Salomon Ruysdael.
Rivierlandschap met veer en overhaal.
De zomer is voorbij. Octoberlicht.
Statig vaart onder wolken, tegen tij,
het grootzeil op, ik denk komend van Dordt,
een machtige tjalk. Licht wordt er uitgestort
in gouden banen, maar de atmosfeer
draagt al verandering. Er komt onweer.
Van overzee, in tweespalt levenslang,
aanzie ik Holland, in dit groots gericht
van licht en donker. - Vóór zijn nedergang.
| |
[pagina 351]
| |
de tempelroofIk zou wel aan de klaagmuur staan
om u, mijn land, als er een was:
maar ik, ik weet niet waar.
Ik weet alleen:
waar goud en brons het licht kon zijn,
liggen de vreemden in het gras
en drinken uit ùw schaal de wijn;
heffen ùw kandelaar.
|
|