De kunstenaars zijn in de wereld - en niet zelden meer nog dan andere mensen - sophisticated geworden. Maar alleen in de kunstenaars - al is het nog in maar weinigen - ziet die sophistication vanzelf af van de begeerte naar wereldlijke zaken, en blijft bevangen door haar tegendeel: het verlangen naar een voorwereld - en wat is een verlangen, dat in de wereld niets meer wil hebben, anders dan heimwee?
Een mens is maar een mens, en maar al te vaak laat in een kunstenaar dit heimwee zich verleiden tot een bewust spel met zichzelf, een doen alsof, een staan voor de spiegel. De sophistication vergeet dan haar tegenovergestelde en wil het toch nog even voor het zeggen hebben.
Bij enkelen van de besten - een Tytgat, een Pierre Kemp - komt dit wel voor, en vaak op een vermakelijke wijze.
Met dat al is dat, ook voor hen zelf, van maar bijkomstig belang. Waar het om gaat, is, dat alleen in sommige kunstenaars de sophistication, die bij andere mensen wel eens bedenkelijk kan zijn, zich omzet ot een levende waarde, waarin zij zichzelve verandert in haar tegendeel.
Het heimwee naar die eerste vroegte, naar het voorwereldlijk kind, brengt maar al e vaak een kunstenaar er toe, aansluiting te zoeken bij wat kinderen wel voortbrengen, zoals die andere kunstenaar, benauwd door de historie, het zocht bij wat negers en indianen maken.
Wat er zo ontstaat, is vaak wel boeiend, maar nooit geheel bevedigend. Jaren geleden begaf ik mij naar het Stedelijk Museum te Amsterdam, waar een internationale tentoonstelling was van wat kinderen hadden getekend en geschilderd.