| |
| |
| |
benjamin constant
| |
| |
| |
s. vestdijk
benjamin constant en het medelijden
1
Het begrip ‘collage’, frans van oorsprong en frans in zijn gebruik - het woord staat niet in Van Dale, al wordt het in Nederland vaak genoeg gebezigd - heeft betrekking op een der meest onbevredigende toestanden in de liefde.
Deze toestand kan aangeduid worden als een parodie op het huwelijk, die in de loop der eeuwen aan liefdesparen meer energie, wanhoop, karakterloosheden en goedbedoelde pogingen heeft gekost respektievelijk afgedwongen dan alle huwelijken en liaisons bij elkaar.
Een iets bondiger definitie zou kunnen luiden: een collage is een scharrelpartijtje, dat permanent dreigt te worden.
Een collage wordt voorts bijna altijd gekenmerkt doordat éen van de gelieven de behoefte gevoelt om met de ander te breken, maar daar niet of moeilijk toe kan komen (men is aan de ander ‘vastgekleefd’). Degene die breken wil is bijna altijd de man; hiervoor zijn zowel sociale als psychologische oorzaken aan te wijzen (de vrouw is doorgaans ‘trouwer’). Van een collage kan men óok spreken, wanneer derden (familieleden, vrienden) de toestand ongewenst vinden, een likwidatie willen forceren, en in hun bemoeizieke ijver de term ‘collage’ gebruiken, al dan niet tegenover een der beide partijen.
Opmerking verdient nog, dat deze ‘toestand in de liefde’ voor het tweetal vooral daarom zo onbevredigend is, omdat bij minstens éen van hen - degene die breken wil - | |
| |
van ‘liefde’ in het geheel geen sprake meer is, maar van medelijden, gewoontevorming of enigerlei andere binding.
De sociale faktor is meestal sterk geaksentueerd, en de jongeman van goeden huize, die ‘vast blijft zitten’ aan een vrouw van lage komaf of van niet onbesproken levenswandel, is het meest typerende voorbeeld van een collage, dat de dagelijkse ervaring te bieden heeft.
Naast alle kwaad, dat er van collages gesproken kan worden, mag nooit uit het oog worden verloren, dat zij niet alleen een ‘parodie op het huwelijk’ zijn, maar ook de onvermijdelijkheid en zo men wil de wenselijkheid van het huwelijk in het licht stellen. Een collage kan trouwens heel goed met een huwelijk eindigen (bij voorbeeld Swann en Odette, bij Proust), en het zou mij niet verbazen, wanneer de gemiddelde collage het gemiddelde (moderne) huwelijk in tijdsduur overtrof. Een collage is als het ware een eksperiment, dat de natuur (of de maatschappij) zich veroorlooft om huwelijken tot stand te brengen zonder de wettelijke sanktie van het huwelijk (eventueel in de vorm van een ‘vrij huwelijk’). Dat de toestand onbevredigend is, kan met evenveel recht van heel wat huwelijken worden beweerd, waarin het verlangen om te breken bij een der partijen, op grond van verdwenen of verdwijnende liefde, precies dezelfde vormen kan aannemen als bij de collage. Ceteris paribus mag men zeggen, dat datgene, waarin de collage bij het huwelijk ten achter staat, gelegen is juist in dat ontbreken van wettelijke sankties, hetzij doordat de gelieven door buitenstaanders ongunstig beïnvloed worden door hún sankties, hetzij doordat het paar, of éen van hen, zich schuldig gaat voelen, omdat ze niet getrouwd zijn, hetzij doordat éen van hen - bijna altijd de vrouw - getrouwd wil zijn, of althans een zekerheid wil hebben gelijkstaand aan die van het huwelijk, en daardoor in de ogen van de
| |
| |
andere partij ‘lastig’ wordt.
Dat, zoals ik zo even zei, de maatschappij het eksperiment waagt van pseudo-huwelijken, moet dan ook onmiddellijk aangevuld worden met de stelling, dat het ‘pseudo’, het ‘onechte’, ‘nagebootste’ van de collage, gemeten aan het huwelijk, vooral een produkt is van maatschappelijke inmenging, op grond van gevestigde meningen, die al naar gelang van de tijdgeest als vooroordelen zijn af te doen.
In de collage, die door een der partijen als hinderlijk wordt ervaren - en dit behoort bijna tot de definitie - zijn de sporen van deze inmenging zelden geheel afwezig: de inmenging is als het ware naar binnen geslagen, heeft zich binnen in de collage genesteld, onverschillig of het maatschappelijk (voor)oordeel aan de gelieven de smaak in hun samenleven ontneemt, of dat het degene, die breken wil, de daartoe dienstige motieven of voorwendsels aan de hand doet. Maar in verreweg de meeste gevallen verbreekt niemand een collage zo gemakkelijk. Ook dit behoort tot de definitie. De ‘kleefstof’ kan zeer hecht zijn.
In de literaire uitbeelding van liefdesperikelen neemt de collage geen vooraanstaande plaats in. Wordt dit verschijnsel beschreven en geanalyseerd, dan geschiedt dit gewoonlijk in zo weinig mogelijk bladzijden. De oorzaken hiervan? In de oudere roman zal men op morele censuur verdacht moeten zijn; in de moderne literatuur, die voor een beschrijving van het sociaal ongewenste haar hand niet omdraait, daarentegen op het slepend kwaad van de collage, het trainerende, uitputtende en kortweg vervelende van wat dag in dag uit zijn merkteken zet in de zielen van twee mensen. Een collage duurt ‘te lang’, en er is een niet gering schrijverschap voor nodig om zoiets op eenzelfde niveau te brengen als een strijd om de liefde in haar beginstadia, een jaloeziekonflikt, of een dier zeer
| |
| |
gewilde ontrouwgevallen. Niet zelden zal dan ook de romancier de collage met éen of meer dier populairder verwikkelingen trachten te kruiden. De voorbeelden, die ik mij momenteel herinner - Anna Karenina, de geschiedenis van Swann en Odette bij Proust, L'Age de la raison van Sartre (het eerste en verreweg het waardevolste van de drie delen van Les chemins de la Liberté), en, een veel ouder voorbeeld, Adolphe van Benjamin Constant - zijn in dit opzicht leerzaam genoeg, want bij Proust is het de jaloezie, die de collage niet alleen kruidt, maar bepaalt en in stand houdt; bij Sartre speelt door de drukkend geworden relatie tot de oude vriendin de verliefdheid op een jong meisje heen (aanduiding van ontrouw dus), daar waar bij de twee ouderen, Constant en Tolstoï, komplicerende verschijnselen worden opgemerkt, die bij de anderen ontbreken, juist weer in verband met de gewijzigde tijdgeest.
Ik doel hiermee op de maatschappelijke sankties, die in de beide oudere romans des te meer op de voorgrond treden, waar de vrouw in kwestie - beide keren van hogere stand - aan het bedenkelijke van een collage het skandaleuze van een deklassering toevoegt. Met de nodige verschillen overigens: Adolphe's geliefde is al bij voorbaat gedeklasseerd, met haar hooggeplaatste minnaar, van wie zij kinderen heeft, Anna Karenina wordt het pas door haar avontuur met Wronski, met als verzwarende omstandigheid, dat zij voor hem haar man en haar zoontje in de steek laat. Een eigenaardigheid bij Constant is nog, dat van de aanvang af de liefde bij Adolphe niet bijzonder diep zit; zij wordt min of meer kunstmatig aangekweekt; en men zal niet ver mis zijn door te veronderstellen, dat zijn latere pogingen om zich van Ellénore te ontdoen daar rechtstreeks mee samenhangen: hij houdt niet meer van haar, omdat hij nooit van haar
| |
| |
heeft gehouden. Of zoiets altíjd aan de voor de collage zo typerende bevrijdingspogingen ten grondslag ligt, is zeer de vraag. Men kan het achteraf altijd wel zeggen - en die de collage veroordelen zúllen het zeggen - maar hoe het te bewijzen? Betrouwbare reagentia op de aanwezigheid van liefde zijn er niet. Zoveel is zeker, dat in de andere drie genoemde romans van een dergelijke leemte in de aanvang alleen sprake is bij Proust, en dit is een op zichzelf staand geval, dat om een eigen behandeling vraagt. Het is waar, dat het bij Swann in werking gestelde mechanisme: liefde op grond van jaloezie, al evenzeer als bij Constant een kunstmiddel is om liefde überhaupt te kunnen opwekken; maar het verschil tussen deze twee gevallen is, dat Proust, zoals uit het vervolg van zijn roman blijkt, zich geen liefde zonder voorafgaande jaloezie ook maar kan voorstellen, hetgeen van Constant's speciaal kunstmiddel (waarover zo aanstonds meer) nauwelijks gezegd kan worden, en zeker niet in die alles overheersende mate.
Alvorens mij met Benjamin Constant's klein meesterwerk bezig te houden eerst nog enkele woorden over de duur van de collage in deze vier gevallen, een faktor, die van enig belang moet worden geacht in verband met het ‘vervelende’ van collages in romans. ‘Vervelend’, niet alleen voor de lezers, maar ongetwijfeld ook voor de betrokkenen, op zijn minst voor éen van hen, want een liefdesband, die ondragelijk is geworden, maakt de tijd ondragelijk lang, en de als te lang ervaren tijd begunstigt op zijn beurt weer oververzadiging: wisselwerking dus, Hoewel bij Sartre het beginstadium der liaison niet beschreven is, heeft hij aan de faktor tijd het meest van de vier de volle maat gegeven, óok in die zin dat het verouderen van de minnares tot een belangrijke ongunstige omstandigheid wordt, die door de verliefdheid
| |
| |
op het jonge meisje des te sterker in relief wordt gebracht.
Bij Constant en Tolstoï duurt de collage niet bijzonder lang; men kan alleen zeggen, dat de verveling, de oververzadiging, het verlangen naar vrijheid, voor de betrokkenen de tijd lang dóen duren, waarbij het tellen van jaren weinig zin heeft. Dat het de lezer niet gaat vervelen, daar staat het talent van deze auteurs borg voor; er gebeurt genoeg in deze boeken, er zijn genoeg spanningen. In het geval van Swann en Odette ten slotte moeten wij verdacht zijn op een speciale behandeling van het tijdsprobleem, al was het alleen maar omdat Swann eerst van Odette genoeg krijgt na hun huwelijk, dat strikt genomen aan de collage, uiterlijk althans, een eind heeft gemaakt. Vóor die tijd heeft hij zich nooit verveeld, al heeft hij zich wel eens voorgehouden, dat hij zich zou móeten vervelen. Maar de telkens weer opvlammende jaloezie stelde hem daar niet toe in de gelegenheid.
| |
2
Benjamin Constant, deze geniale analytikus van innerlijke toestanden, deze ‘horloger suisse’ van het menselijk hart, had éen eigenaardigheid, die strikt genomen geen eigenaardigheid ís, omdat zij zoveel voorkomt. Zijn romans en autobiografische geschriften tonen hem als een man, op het neurastenise af besluiteloos, altijd in de klem tussen twee vrouwen, uiterst sensitief, zo op het oog willoos, tenzij bij energieke uitbarstingen, en daarbij ogenschijnlijk niet in staat van een vrouw te houden, zonder dat een bepaalde voorwaarde was vervuld, die algemene menselijke wetten raakt, en die dan ook niet als een ‘perversie’ mag worden afgedaan. Constant kon voor een vrouw alleen liefde opvatten, wanneer zij tegenstand bood. Dit is het ‘kunstmiddel’, dat ik zo even
| |
| |
noemde; hij was het zich soms bewust, soms niet; en in sommige gevallen - zoals in Adolphe - was hij zich ook nog bewust, dat hij ondanks dit feilloze stimulans ‘eigenlijk’ níet van de betrokken vrouw hield, en alleen maar ‘deed alsof’. Een treurig lot voorwaar, maar geen zeldzaam lot; want volgens Aldous Huxley (vergelijk het essay Obstacle race uit de bundel Music at night) staat of valt de mogelijkheid van liefdesgeschiedenissen in de europese romanliteratuur met deze ‘obstacles’, deze belemmeringen van maatschappelijke, religieuze of persoonlijke aard, die de gelieven tijdelijk of voorgoed niet aan een volledige vervulling doen toekomen, maar die zij anderzijds ook niet graag zouden willen missen, aangezien zij ‘de spanning er in houden’. Huxley zegt: wanneer het te gemakkelijk gaat in de liefde, is er geen aardigheid meer aan; komen de obstakels niet van buiten af, dan zorgen de minnaars er zelf voor. Wij kunnen absolute obstakels onderscheiden van relatieve; in het tweede geval wordt het obstakel na een poosje overwonnen en heeft het alleen maar gediend om de liefde of de begeerte op gang te doen komen. Het meest effektieve obstakel is natuurlijk een vrouw die ‘niet wil’, om welke reden dan ook. Met die vrouwen schijnt Constant rijk gezegend te zijn geweest; maar daar hij ze zelf zocht en dus medeplichtig was, terwijl bovendien hun weerstand nooit héel lang duurde, hoeven wij hem niet te beklagen, te meer omdat het ontbreken van liefde en het zich inbeelden er van, als in het geval van Ellénore, in zijn leven wel geen regel geweest zal zijn. Mogen wij Denis de Rougemont geloven (L'Amour et l'Occident), dan moeten deze zelf opgeworpen belemmeringen, die nu eens gezocht worden in de aanvankelijke weigering van de vrouw en in de latere tegenwerking door de
vader (Adolphe), dan weer in de echtgenoot (Anna Karenina,
| |
| |
aangenomen dat Wronski erotisch geprikkeld werd door Anna's echtelijke staat), dan weer in vermoedelijke ontrouw van de vrouw (Swann, bij Proust), dan weer in de onbereikbaarheid (Alain Fournier, Le grand Meaulnes), dan weer in de impotentie (naar men aanneemt bij Stendhal, wiens grote romans menig voorbeeld van ‘obstacle races’ bevatten, en Huxley geeft als voorbeeld Armance, achter Stendhal's ‘impotentie’ mag men overigens enkele vraagtekens zetten, aangezien impotentie als verschijnsel volkomen relatief is), zijdelings in verband worden gebracht met de Tristan-myte, die volgens hem neerkomt op een afwijzing van de normale liefde, waarboven de dood (‘liefdesdood’) geprefereerd wordt, beide op grond van oude ‘ketters’-religieuze leerstellingen, die de dramatis personae zich in verreweg de meeste gevallen niet meer bewust zijn. Een verleidelijke teorie, waarin ik persoonlijk niet erg geloof, maar die ons hier verder niet hoeft bezig te houden. Maar ook als zij niet waar is, dan is zij toch waar voor De Rougemont, die althans een open oog toont te hebben voor de universaliteit en het menselijk belang van de ‘obstacle race’.
Ietwat schematiserend, mogen wij dit zo gewenste (door anderen ook wel gevreesde, de tegenstand kan te groot zijn) beginstadium van de liefde symmetrisch stellen tegenover het stadium van de collage of wat daarmee gelijkstaat. Deze stadia kontrasteren scherp - begin tegenover einde, spanning tegenover verslapping, betovering tegenover ontgoocheling. Waarin zij echter vooral van elkaar verschillen is weer in de tijdsfaktor gelegen, want in de gemiddelde gevallen kan de ‘obstacle race’ niet ál te lang duren - de aanbidder verliest de moed en ruimt het veld - terwijl een collage niet denkbaar is zonder lange duur, aangezien de gelieven
| |
| |
niet alleen niet los van elkaar kunnen komen, maar ook tijd nodig hebben om de typische kenmerken van de collage tot ontwikkeling te brengen: groeiende afkeer bij de man, eindeloze smeekbeden en intriges van de kant van de vrouw, twisten en verzoeningen in regelmatige afwisseling, beloften en leugens, en wat dies meer zij.
In Adolphe zijn deze verwikkelingen prachtig te volgen; men kan hoogstens zeggen, dat de aan lager wal geraakte, maar zeer hoogstaande poolse aristokrate Ellénore, die zich tegenover de man, met wie zij leeft, altijd korrekt en opofferend heeft gedragen, Adolphe na haar aanvankelijke afwijzing - zij behandelt hem als een jongen, hij is ook veel jonger dan zij - wat erg snel verhoort. Het aksent komt dan ook op het eindstadium te liggen, op de collage, die eerst eindigen zal met haar dood. Deze dood, die Adolphe zich terecht persoonlijk aanrekent, lost overigens niets op: hij weet niets met zijn vrijheid aan te vangen en blijft aan haar gebonden. Aan de collage komt geen eind.
Het is niet mijn bedoeling de figuur na te gaan voor alle hierboven genoemde romans, die soms sterk afwijkende varianten vertonen; maar een uitzondering dient gemaakt te worden voor het geval Swann, waar de afwijking bijzonder groot is, in kwalitatieve en in kwantitatieve zin. Kwalitatief, omdat de ‘obstacle race’ op grond van de tegenstand van de vrouw (de natuurlijkste vorm er van) geen naam mag hebben, want Odette is een demimondaine, en Swann's fantasie is net niet groot genoeg om haar gedurende langere tijd preutse afwijzing te kunnen toedichten; bij hem worden de ‘obstacles’ geheel verlegd naar het tweede stadium, wanneer haar dank zij zijn jaloers bezitsinstinkt - terwijl hij haar allang bezit - voldoende gelegenheid geboden wordt hem te martelen met afwijzend voorbehoud alsof zij nog in het eerste stadium vertoefden. Kwantitatief, omdat het derde
| |
| |
stadium, dat van het huwelijk, dus na de eigenlijke collage, door Proust met enkele opmerkingen wordt afgedaan; kennelijk vindt hij deze eindfase niet interessant meer: de tweeëenheid liefde-jaloezie, het enige dat hem belang inboezemt, is hier verbroken, aangezien zij beide verdwenen zijn. De collage heeft zich bestendigd in een toestand van algehele onverschilligheid, waarin hoogstens een terugblik op het verleden de amoereuze levensgeesten nog vluchtig vermag te wekken.
Ik sprak van een symmetrie tussen de beide stadia van liefdesbetrekkingen, de ‘obstacle race’ en de collage.
Vruchtbaarder dan na te gaan hoe deze stadia zich in de tijd verdelen, of welke tegengestelde begrippen er vorm in aannemen - begrippen die grotendeels te zeer voor de hand liggen om onze teoretische belangstelling gaande te kunnen maken - is een onderzoek naar de oorzaken, waarbij eveneens de tegenstelling aan bod kan komen, maar even goed de identiteit. Dit laatste zou in hoge mate onze syntetische behoeften bevredigen. Hebben twee zo verschillende erotische toestanden - zo verschillend als begin en einde maar kunnen zijn - dezelfde of een soortgelijke oorsprong, dan bezien wij de liefde met een nieuw, een gunstiger oog; wij krijgen het gevoel, dat, zo al niet de geliefden elkaar trouw zijn, dan toch het fenomeen liefde dit is aan zichzelf, doordat het in zijn verschillende fasen een zekere konsistentie toont te bezitten. Stellen wij nogmaals het initiaalstadium en het eindstadium tegenover elkaar. In het eerste wordt de liefde verwekt of althans sterk gestimuleerd door de weerstand, in welke vorm en van welke zijde die ook komt. In verband met de voordelen er van nemen wij aan, dat de gelieven, of éen van hen, die weerstanden zelf zoeken, of c.q. scheppen.
Het verschijnsel lijkt een specifikatie van de algemene psychologische wet, dat weerstand de energie doet
| |
| |
stijgen, zoals een dam in een rivier het waterpeil. Meer in details beschouwd lijkt de verklaring iets minder eenvoudig. Waarom wordt men verliefd op een vrouw die niet wil? Al naar gelang van het karaktertype, waartoe de persoon in kwestie behoort, kan men in verschillende richtingen gaan zoeken. De energieke man van het atletische type zal dezelfde lustgewaarwordingen ondergaan als de gewichtenheffer die er een paar kilo bovenopdoet, of de eerzuchtige scholier bij het verzwaren van eksameneisen. Zijn anderen van de ‘obstacle race’ getuige, dan wordt bij een overwinning de ijdelheid bevredigd - en zonder getuigen óok wel. Het dromerige, romantische type zal door de aanvankelijke weigering van de vrouw een suggestie ondergaan van het lokkend onbekende, dat alle hemelen met elkaar gemeen hebben.
Een variant hierop is de man, die prijs stelt op een zekere mate van ongereptheid bij de vrouw, ook al weet hij hier geen absolute eisen te mogen stellen; een vrouw, die aanvankelijk weigert, heeft, ook al werkte zij in haar leven een aantal liaisons af, met de ongeschonden maagd althans psychologisch enkele trekken gemeen. Weer een ander zal een waarborg begroeten, dat de vrouw hem niet onmiddellijk bedriegen zal: zij heeft bewezen niet al te faciei te zijn. Een man ziet graag, dat een vrouw ‘haar waar op prijs houdt’, en daardoor op zijn minst bewijst, dat zijzelf van de waarde er van overtuigd is; dit kan natuurlijk tegenvallen, maar er gaat toch altijd een zekere suggestieve werking van uit. Voorts is er de kontrastwerking tussen de weigering en de plotselinge overgave, die in hoge mate tot het liefdesgenot kan bijdragen.
Dit alles mag al aardig gekompliceerd lijken - vooral wanneer men in aanmerking neemt, dat deze faktoren tegelijkertijd kunnen optreden - het is nog niets
| |
| |
vergeleken bij het schouwspel, dat het eindstadium, de collage ons biedt, zowel in zijn fenomenologie als in zijn aetiologie, zijn vermoedelijke oorzaken, redenen en drogredenen. Wat deze laatste betreft: een collage is een onoprechte, vaak huichelachtige toestand bij uitstek; het ligt al haast weer in de definitie opgesloten, dat de beide protagonisten nooit eerlijk kunnen zijn, noch tegen elkaar noch tegenover zichzelf. De beoefenaars van de ‘obstacle race’ zijn dit misschien ook niet, want in de typische gevallen gaan zij van een vrouw houden op andere gronden dan zuiver amoereuze; maar als het moet, kunnen zij daar rond voor uitkomen, iets dat voor de akteurs van de collage niet is weggelegd, want men kan een vrouw wel opbiechten, dat men van haar is gaan houden omdat zij enige weken of maanden haar eer heeft verdedigd, maar niet, dat men niet meer van haar houdt en graag van haar af wil, wanneer men haar de nacht tevoren nog eeuwige trouw heeft gezworen. Waarbij in aanmerking te nemen, dat men dit gewoonlijk op het moment zelf ook meende. Deze afwisseling van nachtelijke eden en spijt, opstandigheid en humeurigheid overdag, die nergens toe leiden (men weet, dat men ‘s nachts tóch weer zwak zal zijn) is buitengewoon karakteristiek voor de collage, en op grond van de wilsverzwakking, die zij teweegbrengt, de eigenlijke oorzaak van de lange duur er van. ‘De weg naar de hel is geplaveid met goede voornemens’ kan hier vervangen worden door ‘De weg naar de hel van het vergeefse besluit om te breken is geplaveid met verzoeningen’. Hoe talrijker de verzoeningen, hoe moeilijker het besluit, en hoe vaster de collage. Men werkt er zich steeds dieper in, en de bevrijding moet vaak wachten op een tour de force, een toeval of een ingreep van buiten af, en is dan vaak nog niet eens een echte bevrijding, zoals de gang van zaken
| |
| |
in Adolphe ons leert. In elk geval is de gekompliceerdheid der verschijnselen uitermate typerend voor de collage - niets zo gekompliceerd als de leugen - en de gelieven hebben alle tijd om deze komplikaties tot ontwikkeling te brengen.
Adolphe, meesterwerk ener erotische psychologie, aan de verrassende volledigheid waarvan alleen afbreuk wordt gedaan door het ontbreken van een analyse van sommige nachtelijke zaken, die van een vroeg-19e eeuwse auteur moeilijk verwacht kan worden, leert ons nog iets anders, en wel de op de voorgrond tredende rol van het medelijden bij de telkens weer mislukkende likwidatie van de voor Adolphe zo ondragelijk geworden toestand, waarbij oververzadiging en overwegingen zijn karrière betreffende elkaar de hand reiken. Ik wil niet beweren, dat dit medelijden in alle denkbare gevallen de ‘kleefkracht’ bepaalt - bij Sartre is deze samenhang overduidelijk, bij Proust daarentegen ontbrekend, en wij vinden ook niet, dat Odette medelijden verdient - ik wil niet eens beweren, dat onder de oorzaken van de onbeëindigbaarheid van collages gewoontevorming, wilszwakte en konventionele overwegingen van allerlei soort niet meer op de voorgrond treden dan het medelijden; maar zoveel is zeker, dat het niet alleen een hoogst natuurlijke en daarbij veel van de menselijkheid van collages reddende en hun sordiditeit verzachtende faktor is, maar ook een faktor die het eindstadium scherp onderscheidt van het initiaalstadium der ‘obstacle races’. Bij dit laatste kan het medelijden natuurlijk onder de belemmeringen kompareren - de verleider heeft bij voorbeeld medelijden met een zich wanhopig verwerend slachtoffer, of met een te bedriegen echtgenoot - maar regel is dit allerminst, al was het alleen maar omdat wél de verdwenen of verdwijnende liefde in de collage ruimte
| |
| |
laat voor andere, min of meer verwante aandoeningen, maar niet de koortsachtige erotische verwachting bij degene die zijn doel bijna heeft bereikt. Er bestaat dus alle reden voor om ons verder vooral met dit medelijden bezig te houden, wanneer het er om gaat ons een inzicht te verwerven in het mechanisme van de eindtoestand.
Adolphe is hier een betrouwbare en overvloedig wellende bron.
| |
3
‘Min of meer verwante aandoeningen’, schreef ik. Is medelijden inderdaad verwant aan de liefde? Is het medelijden datgene wat in de bres springt wanneer de liefde verstek laat gaan, of er zelfs nooit is geweest? Is medelijden een vorm van liefde? Ondanks Nietzsche's veroordeling van het medelijden geloof ik wel, dat deze vragen bevestigend beantwoord kunnen worden, de een met groter stelligheid dan de ander, want waar de eerste op weinig twijfel zal stuiten - maar ook tamelijk nietszeggend is - en de tweede niets anders is dan wat de praktijk van een groot aantal collages ons empirisch leert, daar zal men nog wel even aarzelen om medelijden en liefde aan elkaar gelijk te stellen. Liefde, althans seksuele liefde, is doorgaans oneindig veel egoïster dan medelijden, en staat daarom in de skala der geestelijke waarden minder hoog aangeschreven; daarentegen wordt iemand gewoonlijk liever bemind dan bemedelijd.
Maar weinig twijfel is mogelijk bij de beantwoording van de drie vragen in het geval van Adolphe. Het valt ook niet te ontkennen, dat de ongelukkige Ellénore, die alles op de kaart der liefde heeft gezet en voor niets terugdeinst om de weerbarstige minnaar aan zich te binden, in hoge mate een beroep doet op ons aller medeleven; en het is niet te
| |
| |
verwachten, dat de zo overgevoelige Adolphe ons voorbeeld niet zou hebben gevolgd. Ondanks het ontbreken van direkte persoonsbeschrijving in dit klassiek sobere werk is Ellénore een poignante figuur, waarmee Adolphe zich alleen kan meten omdat hij, anders dan zij, van binnen uit geanalyseerd wordt, in al zijn neurastenische wankelmoedigheid, die gered wordt door de moed tot de onwankelbare blik in zichzelf. Wij verbazen er ons niet over; Adolphe kan Ellénore geen verdriet doen, hij gaat gebukt onder een affreus schuldgevoel; tien, twintig keer neemt hij het besluit om met haar te breken, en wanneer zijn vader zijn goedbedoelde pogingen om hem te bevrijden staakt, is hij niet blij, maar teleurgesteld; maar altijd weer blijven deze pogingen in hemzelf steken, altijd weer, daartoe in staat gesteld door een overwegend introverte karakteraanleg, houdt hij de wondende woorden in zichzelf tegen, altijd weer is hij ‘zwak’. Maar is dit wel zwakte? Is het niet veeleer zijn beter ik dat hier spreekt? Dit hangt er van af hoe hoog wij het medelijden willen takseren; maar dat dit medelijden hier de plaats van de liefde inneemt, en er in waarde niet zo heel ver bij ten achter staat, is wel zeker, al zal geen echte vrouw, geen Ellénore, dit ooit onderschrijven. Zelfs komen wij tot het vermoeden, dat door zijn konsideratie met haar Adolphe nooit met haar gebroken zou hebben, wanneer zij in leven was gebleven.
En sterker: wij vermoeden, dat zijn liefde voor haar - die hij ontkent - tóch een werkelijke liefde is geweest, een liefde die hij alleen voor déze ene vrouw kon voelen, en die de niet onhonorabele gedaante moest aannemen van een bindend mededogen.
In een essay, dat Albert Thibaudet in hoofdzaak aan Adolphe heeft gewijd (Les analystes romands, in Réflexions sur le roman), staat te lezen: ‘Adolphe paraît
| |
| |
illustrer cette idée que l'amour est pour notre être la manière par excellence de durer’. Inderdaad, de collage duurt, en doet duren, is onverzadelijk in het gebruik van de tijd, en men kan zich daartegen verzetten - in de collage doet men niet anders - er zijn te veel weerstanden om ons niet in het spoor te houden van wat zijn eigen wetten volgen wil en zijn eigen noodlot. In de collage worden wij gedwongen trouw te zijn, niet minder dan in het huwelijk.
Ook wanneer de liefde verdwenen is, zegt Thibaudet, Constant parafraserend, blijven herinnering en gewoontevorming om de taak over te nemen. Hij had er aan toe kunnen voegen: blijft het medelijden. En even te voren hééft Thibaudet het gezegd, iets van die strekking, en vóór Thibaudet heeft Ellénore het in de roman gezegd, met de nodige spijtigheid weliswaar, maar daarom niet minder juist.
Toen ik zo juist schreef, dat er in de collage te veel weerstanden' zijn om ons niet in het spoor te houden van de voorbeschikte loop van een collage, bevond ik mij door het min of meer toevallige gebruik van een term plotseling weer dicht bij het probleem van de symmetrie met het initiaalstadium van de ‘obstacle race’, dat wij, na het opgeworpen te hebben, tijdelijk uit het oog verloren.
Natuurlijk kan hier geen sprake zijn van een herroeping van die andere stelling: dat het medelijden in deze samenhang een ekskwisiet asymmetrische faktor is, aangezien het in het initiaalstadium praktisch niet voorkomt, terwijl de collage er veelal op drijft - en zeker in de geniaalste roman, die over een collage geschreven is. Maar door de term ‘weerstanden’, algemener en tot minder verplichtend, herstelt zich de symmetrie weer.
Waar de initiale weerstand (van de ‘obstacle race’) diende om liefde te wekken waar nog geen liefde was, daar dient de weerstand, die het medelijden biedt tegen het willen
| |
| |
vernietigen van de gevolgen der liefde, om ons daarvan te weerhouden. In het eerste geval: nog geen liefde, in het tweede: een verdwenen liefde, maar met de onweerstaanbare dwang om de konsekwenties daaruit te weigeren of uit te stellen. De symmetrische figuur staat hier in het teken van het menselijk scheppingsvermogen.
In het eerste geval zorgt de mens, ongemotiveerd, onbekommerd, zuiver kreatief, voor iets dat er niet is, dat er misschien niet eens zijn kan, in het tweede zorgt hij er voor, vervuld van bekommernis, dat iets dat er niet meer is, dat er volgens de ‘wereld’ niet zijn kan en niet zijn mag, er tóch is. In het eerste geval verwekken overwegend uiterlijke, vitale krachten een liefde die vaak niets anders blijkt te zijn dan begeerte; in het tweede doet de liefde zich voor onder het mom van medelijden, op grond van een innerlijk transformatieproces, waarvan de morele betekenis moeilijk is te miskennen. In deze kontrapost-konstruktie slaat de collage, hoezeer ook door de tijden heen belasterd, geen slecht figuur.
|
|