| |
| |
| |
m. mok
arrêts
versailles
Versailles. Tienduizenden koppen
moeizaam door de parken en paleizen,
bliezen stof omhoog, mengden hun zweet
met de dode lucht der Lodewijken.
rolden achter vijvers door de groene
wolken en verdwenen in het donker
der geschiedenis om eeuwen later
op te duiken met een camera
voor hun ogen en zich schrap te zetten
tegen hun vergankelijk geheugen.
Op de keien van het voorplein
waar de verse stromen binnenvielen,
sleepten de verzadigden zich weg
uit hun feestroes en verschrompelden,
meegezogen naar de horizon,
| |
| |
| |
houdan
Het stenen tijdperk staat
te kwijnen in het kerkportaal.
maakt licht tot hete mist
en glijdt doodstil het laatste uur
Wat losse mensen ritselen in
de bleke gloed, vermoeide vlinderdieren
die met hun vleugels trekken, zwaarder worden
en aanstonds in een morsplek van de zon
hun laatste adem uitslaan. Naderhand
spreidt dan de maan een lijkkleed dat
de kou erbarmend overdekt.
| |
| |
| |
reims
In Reims verdort een verre wereldoorlog,
stalt de kathedraal haar droge wonden uit,
roepen dode ramen dode namen
naar het trommelvlies van dovemannen.
Ik drentelde er door de vrome hal,
een uur lang boven mijn aardse stand
geheven, vlak onder de mantelzoom
van heiligen, maar struikelde opeens
over gebeente dat een halve eeuw
geleden in het Marneslijk
was weggetrapt, overblijfsel van een handvol
miljoenen vermorste mensen.
Ik trok mijn voeten uit de modder
en voelde hoe wit en wezenloos
de ramen staarden, hoe in de gewelven
ieder geluid verstomde en hoe groen
mijn ogen zouden binnenstromen.
| |
| |
| |
menton
Strompelaars in de zonnige winter
aan de lauwe boezem van de zee.
Stoktikken op stenen, kromme handen
om de greep van het laatste houvast.
Alle banken worden volgezeten,
alle koffiekoppen leeggeslurpt.
Op de droge wangen woekert glans,
in de schoenen staat een trage dood.
's Middags promenadeklanken, langvervlogen
uit haar graf gestreeld en dan
| |
| |
| |
dinard
Dinard lag tegen de vlakte
van het dode seizoen: hotels
met hun armen in de lucht, winkels
vol verkilde snuisterijen waar geen mens
een blik, laat staan een frank voor over had.
De wind wandelde op blote voeten
dwars door onze neuzen en jassen
en beet soms venijnig in onze broeken,
een hongerige hond die een verlaten zee
ontsprongen was en nu zijn schamelheid
botvieren kwam aan een verlaten aarde.
Achter een ruit met zeezicht
streefden wij naar een toeristisch niveau,
lieten ogen glijden, namen stukken heelal
tot ons en slikten ze weg
met schommelende aandacht
om dan met stramme benen over de vloer
van het dode seizoen terug te schuifelen
naar de beschaving die in autovorm
midden in de leegte stond.
| |
| |
| |
sainte-agnès
Ik moest Sainte-Agnès ook eenmaal zien,
omdat het zevenhonderd meter boven het blote
oog van de zee aan een rots is gemetseld
en driehonderd zielen er ademloos wachten
op een gestalte uit het onderland.
Omheind door vrouw en kinderen schoof ik
tegen de bergwind naar boven. De wangen
van de hemel liepen onder ons door
achter de einder weg en hingen, toen
wij bleven staan, opeens heel verderop
in zee. Mijn levensdrift achtte het zo
genoeg, maar sterkeren dan ik
hunkerden toppen na en sleepten mij
het dorp langs, de ruïnes van de tijd
voorbij, totdat ik hemelen vol
heelal te drinken kreeg en bergen
met kilometers lange schaafwonden
van ijstijden mij naar het leven kwamen staan.
Van steen tot steen kroop ik terug, een onbehuisde
slak. Knarsend en brokkelend
gleden de bergen met mij mee. Ik moest
voortdurend splinters schepping van mijn handen vegen,
Lady Macbeth van het voorwereldlijke uur.
| |
| |
| |
castellar
Op de handrug van een smalle berg
Onder het woud van een boomkruin
houdt het zijn dorpsplein schuil en wijst met drie
vingers de wegsnellende ruimte na.
Oude vrouwen malen tandeloos de tijd.
Achter hun knieën zitten zij
omhoog te staren naar vakantievolk
dat leeggelopen de melaatse huid
der bouwvallen bespiedt en zich bij Brun
de darmen vult met versgeslachte vis.
Op het terras krijgt men de zee cadeau,
een waaier blauwe zonnigheid,
en ook de onderbuik van het gebergte
met droge flarden haar en kloven
| |
| |
| |
terrasson
Terrasson. Er groeit schemer in mij.
Een morgen wendt zijn grijze ogen af.
Huizen verschuiven. Aan mijn schouder blijft
de tijd staan wachten. Nog maar éen moment
en ik vergeet dat ik geboren ben.
huivert de schepping. Ik zie de huid
van een rivier, oudzilver, door de mist
van het verleden stromen en een bergflank waar
geboomte kruinen rekt naar hoogten,
van deze oevers zijn verdronken. Ruimte
wordt louter wind, onzichtbare getuige
van een te loor geraakt bestaan.
| |
| |
| |
naar saint-auban
Naar Saint-Auban, een kilometer in de lucht,
rolden wij suizend omhoog,
een zondagmorgen met een grote vlucht
van de bergen. Er kon onweer komen.
Het was warm en wij gingen aan de kant
de wolken bestuderen. Oude dromen
namen mij even bij de hand
en lieten mij los. Ik kon niet meer mee.
Mijn jeugd was te lang afgekoeld.
Overal hoorde ik een lege zee
die zich uit leegten had losgewoeld.
| |
| |
Wij stapten op en Riemke nam het roer.
Wij stieten dieper in de flank
der bergen door, wij renden langs de vloer
van de onderste hemel, met een rotsbank
aan weerszijden van ons leven.
De paden kronkelden omhoog, omlaag.
Waar in dit labyrint was Saint-Auban gebleven?
Een nieuwe afgrond stuwde ons een vlaag
ruimte tegemoet. Het wagentje deinde
weilanden door. Bomen en bloemen groetten
onze vermoeide ogen. Wij zagen het einde
nabij. Wij stopten en de stoeten
Een lang vakantiehuis met open deur.
Daar danste Judith aan. Ik omarmde een geur
van morgenwind die zich verheffen wil.
| |
| |
| |
fougères
Fougères is oud en klein.
Een slot houdt er zijn laatste brokken
fierheid omhoog opdat de gaapgrage
toerist zijn mond kan opendoen.
Wie met de zon genoegen neemt
mag foto's maken en het rovershol
tot huiskamerniveau verknussen.
Wie naar de maan taalt, moet in een bad
van schijnwerperlicht. Vlaggen klappen
in hun handen. Een grafstem begint
een microfoon te martelen.
Muziek tamboert. De stralen schuiven
de ribben des ouderdoms bloot,
een sidderend geraamte vol
Son et lumière. Wie naar huis toe gaat
mag nog even in het donker
uitwaaien, een wang, een hand
tegen een zachte dood leggen en dan
de velden van zijn nachtrust binnengaan.
|
|