| |
| |
| |
h.m. van randwijk
sjahrir en soebandrio
een nagelaten artikel uit 1966
Met de dood van Sjahrir en de gevangenneming van Soebandrio schijnt er een episode in de geschiedenis van Indonesië zijn afsluiting te vinden. Beide mannen waren vrienden, beiden behoorden zij tot de kleine groep van sterk door het westen en zijn kultuur beïnvloede indonesische intellektuelen; ze waren door persoonlijke geaardheid en ontwikkeling gematigde lieden, ze aanvaardden de vrijheid van Indonesië niet met hallelujah-geroep, maar zagen in het proces een historische onvermijdelijkheid, elke dag verbaasd dat Nederland daar, destijds, blijkbaar blind voor was. Ze begrepen dat een arm, onvoldoende ontwikkeld volk, in een turbulente wereld, na een verwoestende oorlog en revolutie, op weg brengen naar een staat van minimaal evenwicht en welvaart een opgave was, waarbij alleen een dwaas zich op de borst kon kloppen de uitverkorene te zijn. Ze waren beiden tijdens de bezetting anti-japans. Ze hadden beiden één grote angst, namelijk voor ‘das Militär’, dat in elke revolutie de onvermijdelijk grote rol speelt en die, altijd en overal, bij de post-revolutionaire ontwikkeling wil blíjven spelen. De grote parlementaire bijeenkomst in Malang in '47 was in dit opzicht voor beiden dé grote overwinning, die het aksent legde op het civiele bestuur. Het koloniaal-militaire optreden van Nederland maakte er een eind aan en in
| |
| |
die tijd had ik een gesprek met beiden.
Sjahrir zei: ‘eindelijk hebben we de militaire invloed tot normalere proporties teruggebracht en nu zet jouw regering ze weer in het zadel. We zullen er nog lange tijd de gevolgen van moeten dragen’.
Soebandrio, nadat een elite-regiment in de Porong-delta in de pan gehakt was: ‘dat waren bijna allemaal middelbare scholieren. Niet alleen dat de jongens dood zijn, maar dat we ze niet meer ter beschikking hebben, straks, voor de vrede, is de tragedie, waaronder ook Nederland zal moeten lijden...’
Nederland heeft er niet onder geleden, Indonesië wél.
Niet Soebandrio of Sukarno, het nederlandse koloniale militairisme en dito politiek brachten de gematigde Sjahrir ten val. En dezer dagen bracht een indonesisch militairisme Soebandrio in de gevangenis...
Het is de, als altijd meer gif dan inkt spuitende Sal Tas, die in Het Parool (dd 12 april jl) een tegenstelling tracht te suggereren tussen Soebandrio en Sjahrir. ‘Soebandrio, die alles aan Sjahrir te danken heeft, maar hem verried om marionet van Sukarno te worden en die in gejammer uitbrak toen zijn beurt kwam om gearresteerd te worden’ zulks in tegenstelling tot Sjahrir, ‘die met een spotlach de gevangenis Is ingegaan en zonder een woord vertrokken...’ Niemand zal ontkennen, dat het politieke verloop in Indonesië (dat ten dele in zulke landen onder zulke omstandigheden als't ware een objektief proces is en meer door omstandigheden van buitenaf dan van binnenuit wordt beïnvloed) de wegen van beide mannen uit elkaar heeft doen gaan. Het aftreden van Sjahrir als minister-president echter was, ook volgens deskundigen als dr C. Smit, een gevolg van de nederlandse militaire aanval, die, logischer wijze en zoals in elk land onder dergelijke omstandigheden gebeurt, de gematigden en verzoeningsgezinden, zeker wanneer zij van die deugden
| |
| |
de leider en de verpersoonlijking waren, aan de kant zet. Ook in Nederland heeft het koloniaal-militaire optreden de politieke karrière van een groot man gebroken: van Schermerhorn.
Het was duidelijk, dat twee militaire akties van nederlandse kant, een kommunistische putch-poging van de kant van oud-premier Sjarifoeddin, de onuitvoerbaarheid van de Unie-illusie, de eindeloze en vergeefse onderhandelingen om de zaak Nieuw-Guinea op vreedzame wijze op te lossen, de komst van een nieuwe kommunistische wereldmacht in het hart van Azië, namelijk China, en de onverwacht-snelle dekolonisatie van Afrika, Suez-krisis, Korea-drama, de kennelijke onwil of onmogelijkheid van het Westen om de ekonomische wereldproblemen uit de sfeer van de weldadigheid en politieke usurpatie in die van de gelijkberechtigdheid te brengen, en nog honderd andere zaken meer een andere politiek aan Indonesië voorschreven dan die van Sjahrir uit de jaren '45 tot '47.
Sjahrir was de onovertroffen, onvergelijkelijke trait d'union met het Westen én daarmee in zekere zin met het verleden. Hij was het beste en edelste geestesprodukt van westerse beschavingsekspansie in niet-westerse landen; hij was, en dat is tegelijk de tragiek van deze kultuuroverdracht in de oude stijl, meer Europeaan dan Aziaat en hij zou zich in vele opzichten in een ietwat links gericht sophisticated milieu van amsterdamse of parijse of londense intellektuelen beter hebben thuis gevoeld dan in Djakarta. Hij zelf kende die tragische kant in zijn wezen en heeft er ook meer dan éénmaal met me over gesproken. Ongetwijfeld heeft hij veel gedaan voor de opvoeding van jonge intellektuelen in Indonesië, o.a. door zijn Pendidikan Nasional Indonesia, maar het waren deze zelfde intellektuele jongeren, die, terwijl in de sawahs en
| |
| |
de wouden op leven en dood werd gevochten, in Djakarta, bij de inmiddels opgerichte branche van de Stichting voor Culturele Samenwerking, de grammofoonplaten van Mozart en Strawinsky en moderne jazz, de gedichtenbundels van Slauerhoff en Marsman e.d. tot de meest gevraagde maakten.
In de tijd dat Indonesië in nederlandse en republikeinse invloedsferen was verdeeld, zetelden de republikeinse politici beurtelings in Djakarta en Djokja. Regelmatig mocht een trein met politici de nederlandse perimeter passeren. In republikeins gebied stroomden uit verre dorpen de eenvoudige mensen in massa's samen op de tussenstations, om ‘hun leider’ te zien en te horen.
Sjahrir weigerde deze arme, voor mijn part domme, donders toe te spreken, hij weigerde vaak zelfs zich op het balkonnetje van de trein te vertonen. Hij moest vaak door zijn kollega's min of meer worden gedwongen om het wél te doen. Sjahrir was geen volksleider, hij was een essayist, een denker, een debater, een onderhandelaar, een scherpzinnige geest én een levensgenieter.
In Djakarta heersten armoede en honger en onrust. Hotel Des Indes was een bastion van rijkdom en van nog steeds niet overwonnen westerse suprematie. Op het terras werd gedronken, gegeten, gemusiceerd en gedanst.
Voor het hek stonden honderden ‘vrij’ gemaakte Indonesiërs toe te zien, te zielogen. Ik heb het meegemaakt, dat Sjahrir met een gevolg van vrienden en vrouwen op dit terras meedronk en meedanste, voor de ogen van de arme duivels. Dat is wat mij betreft geen zedelijke fout, maar wel een politieke!
In diezelfde tijd ongeveer richtte Soebandrio (ik was er bij en spreek uit ervaring) zonder geld, zonder aanzien, zonder hulp, voor een niet-erkende republiek Indonesia
| |
| |
een soort gezantschap in Londen in, beginnend op het kleinste huurkamertje, dat ik ooit bewoond heb en waar hij en ik om beurten de helft van de nacht in het bed of in een leunstoel sliepen. In korte tijd bracht hij de republiek in angelsaksische ogen tot aanzien, was hij een gewilde gast op het Foreign Office en heeft hij, minstens zoveel als Sjahrir en door zijn langere ambtstijd veel meer dan Sjahrir, gedaan om, met niet veel meer dan zijn persoonlijke integriteit en wijsheid, de angelsaksische wereld aan de kant van Indonesië te brengen.
Ik heb van nabij de strijd meegemaakt, die in een mens kan woeden, als hij te kiezen krijgt tussen persoonlijke banden van vriendschap en genegenheid enerzijds en zijn politieke plicht anderzijds!
Als we het volk niet geestelijk in beweging brengen, als we hun familiedorps-, streek- groeps- taalgemeenschapen javaans of soendanees of menangkabauws volksbesef niet omsmeden tot een nationaal besef, dan zullen we met onze vrijheid niets kunnen doen en een speelbal blijven van vijandige machten; dat was de opvatting van Soebandrio. Sjahrir was daartoe niet bij machte, wist hij. Daar kunnen lieden als Sal Tas anders over denken, maar dan zal ík hem toch zeggen hoe Sjahrir over hem en De Kadt dacht. Hij zei me het in 1947 in Londen. Lachend, als altijd. ‘Dit soort betweters’, zei hij, ‘doen me altijd denken aan de kritici, die op een voetbalveld aan de lijn staan te schreeuwen en alles beter weten dan de spelers in het veld. Zulke lui zijn net niet wijs en erudiet genoeg voor filosoof, al is het dan maar politiek filosoof, net niet realist genoeg voor de politiek en net niet menselijk genoeg voor volksleider’.
Sjahrir kon het weten, want hij sprak er, in zekere zin, een oordeel mee uit over zichzelf. Niettemin heeft hij, zij het kort, op het meest-beslissende moment in de
| |
| |
indonesische geschiedenis de leiding gegeven, die geen ander, toen, beter had kunnen geven en daarom zal hij in de indonesische geschiedenis onsterfelijk zijn en is zijn staatsbegrafenis volledig terecht geweest. Ik vrees, dat de fascistoide militairen deze grootmoedigheid jegens Soebandrio niet zullen opbrengen, na de ongeveer 100 000 moordpartijen waartoe ze de jeugd, de fanatici en het gepeupel hebben opgezweept of hun gang hebben laten gaan. Sukarno is altijd hoffelijk geweest, zelfs tegen zijn vijanden (ga de geschiedenis maar na); ik vrees dat de feldwebelregering van nu minder grootmoedigheid kent. Daarom zou ik de zenuwachtigheid van Soebandrio in vergelijking met de betrekkelijke rust van Sjahrir wel kunnen begrijpen en billijken, als zulke verhaaltjes al waar zijn!
Soebandrio, teruggeroepen van zijn diplomatieke posten, heeft onder Sukarno het ministerschap van buitenlandse zaken aanvaard en later de post van eerste plaatsvervangend premier. Onder de omstandigheden die hem door buiten- en binnenlandse faktoren waren opgedrongen, heeft hij de rol gespeeld, zegt men, als paladijn van Sukarno. Maar de interne geschiedenis van deze verhouding zou openbaar gemaakt behoren te worden, om uit te maken wat hij in werkelijkheid heeft gedaan: Sukarno voor groter ekstremisme behoed of hem daartoe aangezet. Ik weet dat het eerste de waarheid is. Dit lijkt veel op het pleidooi, dat kollaborateurs tijdens de bezetting hebben gebruikt om hun samenwerking met de Duitsers te rechtvaardigen. De vergelijking gaat niet op! Sukarno is het wettig door de overgrote meerderheid van het volk gewenste, zelfs vereerde staatshoofd. Het was vrij gemakkelijk geweest voor Soebandrio, zichzelf uit deze ondankbare post te ontheffen. Wat zou daarmee
| |
| |
veranderd zijn? Sukarno is een nationaal instituut, dat zelfs door de militairen vandaag niet opgeheven kan worden, alleen maar van binnenuit langzaam afgebroken.
In de internationale pers wordt Soebandrio telkens weer ten tonele gevoerd als de ultra linkse, pro-Peking-minister.
Hij is noch het één noch het ander! Geen politikus heeft Tsjoe En Lai meer bestreden dan Soebandrio en dat, in de diplomatie ongebruikelijk, zelfs tot zeer persoonlijke twist en beledigingen toe. Ik weet dat van Soebandrio zelf.
Zijn visie op de politieke situatie in Azië is als volgt: ‘China is een overweldigend groot land, met een intelligente, hardwerkende bevolking, die uit haar grenzen barst. Het is, naar het zuiden en zuidoosten, omgeven door arme, zwakke volken, zonder voldoende nationaal besef, door klimaat en traditie weinig strijdbaar en - zo noemden jullie Nederlanders toch altijd de inlanders? - lui. Wij waren en zijn, om vele redenen, het natuurlijke ekspansiegebied van de Chinezen. In Zuid- en Zuidoostazië zal dan ook de grote historische beslissing voor Azië vallen. Daarom zullen deze volken nationaal, strijdbaar, agressief en hard moeten worden. Daarom bijvoorbeeld is het voor mij belangrijker, dat die lui van Malakka leren vechten en patrouillelopen, dan vegeteren bij de vleespotten van Engeland. Malakka hoeft niet indonesisch te worden, nu niet en nooit niet...’
Soebandrio was en is anti-chinees! Maar in de politiek kan men tijdelijk een samenvallen van belangen konstateren en die gebruiken zonder zich met zijn partner te indentificeren. Churchill deed dat met Stalin, de VS met Franco en tientallen andere fascistische dictators meer, enz.
In het laatste gesprek dat ik met Soebandrio had, ging het ook over de ekonomische toestand van het land. Ik
| |
| |
wees hem erop dat het volk leed onder de armoede.
Hij erkende dat gedeeltelijk en zei dat dit probleem nu aangepakt zou worden. Daarmee werd vorig jaar ook inderdaad een begin gemaakt.
Maar nu komt het! ‘Het is een gekke situatie in Indonesië’, zei hij. ‘Er zit geld genoeg bij een aantal partikulieren, importeurs, eksporteurs, zwarte handelaars, profiteurs, enz. Die gaan we nu aanpakken. Ze zullen me dan wel voor Marxist uitschelden, maar er zit niks anders op. Tegelijk gaan we onze relatie met het Westen, o.a. met Nederland, verbeteren, en het investeringsklimaat opknappen.’
Hij is voor Marxist uitgescholden en hij heeft kennelijk het gevaar onderschat als men aan het geld van de rijken komt. Hij deed dit bovendien op een tijdstip, waarop het amerikaanse Vietnam-drama in z'n gevaarlijkste stadium raakte. ‘Marxistische’ eksperimenten vlak achter de rug, in een gebied dat strategisch hét uitwijkgebied voor zijn aziatisch pokerspel is, kan Amerika niet dulden en men behoeft waarlijk niet de CIA van binnen en van buiten te kennen om te begrijpen dat die hier aktief werd.
Hij deed het bovendien op een moment, waarop de gezondheid en de regeringsbekwaamheid van Sukarno dubieus schenen, waarmee de strijd om de opvolging in volle hevigheid ontbrandde.
Een dwaas gooide de lont in het kruitvat: Oentoeng! Een daad waarmee geen zinnig mens, die weet wat politieke machtsstrijd betekent, het eens kon zijn. Aidit niet en Soebandrio al helemaal niet, en die dan nog behalve om politieke ook om zedelijke redenen.
De militairen, de profiteurs, de CIA, de godsdienstige obskurantisten voor wie Sjahrir in 1946/47 al als de dood was, hebben hun kans schoon gezien en gegrepen.
Soebandrio Is de zondebok, nu de militairen te laf en te
| |
| |
onmachtig zijn om even spektakulair met Sukarno af te rekenen en te dom om een zo moeilijk land als Indonesië met eigen mensen te regeren.
Sjahrir en Soebandrio zullen elkaar in dit leven niet meer ontmoeten. Toch zie ik ze elkaar aankijken, de menangkabauwse klaarheid van geest, gemengd met intellektuele reserves, en de javaan, verstand met een vleug mystiek, en met het bijna beroepsmatig engagement van de medikus. ‘Dus toch!’ schijnen ze tegen elkaar te zeggen. ‘Toch de militairen...’ Het Westen, dat meent opnieuw een overwinning te hebben behaald, zal op den duur voor de zoveelste maal bemerken, dat geen vijand maar een vriend werd overwonnen en, wat God verhoede, misschien vermoord.
| |
| |
| |
| |
|
|