Maatstaf. Jaargang 14
(1966-1967)– [tijdschrift] Maatstaf– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 812]
| |
alan watts
| |
[pagina 813]
| |
bedenkingen, ofschoon men er van overtuigd kan zijn dat de moeilijkheid uiteindelijk zal blijken te liggen in een semantisch misverstand met betrekking tot de definities van ‘geestelijk’ en ‘stoffelijk’. Hierbij moeten we echter in het oog houden, dat er niets nieuws of onfatsoenlijks is in het idee dat geestelijk inzicht een onverdiende goddelijke genadegave is, die dikwijls wordt overgebracht door stoffelijke of sacramentale middelen, als het doopwater en het brood en de wijn bij de Heilige Mis. De priester die bij de gratie van zijn ambt brood en wijn transsubstantieert in het lichaam en het bloed van Christus, ex opere operato, door eenvoudigweg de formule van het Laatste Avondmaal te herhalen, verkeert in een situatie die niet erg veel verschilt van die van de natuurkundige die, door het herhalen van de juiste formule van een experiment, een transformatie in de hersenen teweeg kan brengen. Welke van beide handelingen men het oogst dient aan te slaan, moet beoordeeld worden aan de hand van de resultaten die ze opleveren. Er zijn altijd lieden geweest bij wie het sacrament van de doop en de communie niet scheen te ‘beklijven’, en aan wier levenswandel niet te merken was dat ze er erg van opgeknapt waren. Evenzo is ook geen van deze bewustzijn-veranderende chemicaliën letterlijk een mystieke ervaring in een flesje. Velen van hen die ze gebruiken, ervaren alleen extases zonder Inzicht, of niet meer dan een onaangename verwarring van ervaring en fantasie. Toestanden die gelijken op mystieke ervaringen doen zich alleen bij bepaalde personen voor, en worden dan meestal slechts verkregen wanneer men er zich behoorlijk op concentreert en zich inspant om de verandering van bewustzijnstoestand in een bepaalde richting te sturen. Het is van belang, er hier ook de nadruk op te vestigen dat extase slechts incidenteel voorkomt bij de authentieke mystieke ervaring, waarvan het wezenlijke het best kan worden weergegeven door het woord ‘inzicht’, zoals dat tegenwoordig in de psychiatrie wordt gebruikt. Dit soort chemicaliën zou men misschien een verlengstuk van de zintuigen kunnen noemen, in dezelfde zin als de telescoop, de microscoop of de spectroscoop dat zijn, met dien verstande dat het instrument nu niet een buiten het organisme staand | |
[pagina 814]
| |
voorwerp is, maar een inwendige toestand van het zenuwstelsel. At zulk soort instrumenten zijn betrekkelijk nutteloos wanneer men niet de vereiste training en opleiding heeft gehad, niet alleen in de manier waarop ze gebruikt moeten worden, maar ook op het betreffende terrein van onderzoek. Deze overwegingen alleen volstaan al bijna om aan te tonen, dat het gebruik van zulke chemicaliën geestelijke inzichten niet reduceert tot een zuivere biochemische aangelegenheid. Maar daar dient aan toegevoegd, dat, zelfs wanneer we bepaalde gebeurtenissen in scheikundige termen kunnen beschrijven, dit niet wil zeggen dat zulke feiten uitsluitend van chemische aard zijn. Met een scheikundige beschrijving van geestelijke ervaringen kan men ongeveer hetzelfde wel en niet bereiken als met de chemische beschrijving van een groot schilderij. Men kan gemakkelijk een scheikundige analyse maken van de verf, en zowel voor kunstenaars als kenners heeft dat ook wel enige zin. Men zou misschien ook een scheikundige beschrijving kunnen opstellen van alle processen die zich in de schilder voltrekken, terwijl hij aan het werk is. Maar dat zou ongelooflijk ingewikkeld zijn, en ondertussen zouden dezelfde processen veel doeltreffender kunnen worden beschreven in een andere dan de chemische terminologie. We zouden waarschijnlijk alleen dan kunnen zeggen dat een proces scheikundig is, wanneer de scheikundige terminologie de meest doeltreffende is om het te beschrijven. Op analoge wijze verschaffen sommige van de chemicaliën die men psychedelica noemt mogelijkheden tot het verkrijgen van mystieke inzichten, evenals goed aangemaakte verf en goede penselen mogelijkheden verschaffen tot het maken van een fraai schilderij, of een kunstig gebouwde piano voor heerlijke muziek. Ze vergemakkelijken de taak, maar nemen die niet uit handen. De twee chemicaliën die het meest gebruikt worden voor het teweegbrengen van een bewustzijnsverandering, die een goede voedingsbodem vormt voor de kosmische ervaring, zijn mescaline en lysergzuur diethylamide (afgekort tot LSD). Het eerstgenoemde middel is een synthetische bereiding van de werkzame bestanddelen van de peyote cactus, en het tweede is | |
[pagina 815]
| |
een zuiver synthetische verbinding uit de indool-groep die zelfs al werkzaam is in zulke minieme hoeveelheden als vijfentwintig microgram. Het is moeilijk precies vast te stellen wat nu het specifieke effect is van deze middelen. Voorzover momenteel bekend is, schijnen ze te werken op het zenuwstelsel door het afzwakken van de afweermechanismen die normaliter een selecterend effect hebben op ons bewustzijn. Sommige psychiaters die zich met alle macht schijnen vast te klampen aan de sociaal aanvaarde wijze van realiteitservaren - min of meer weg hebbend van de wereld zoals die er op een grauwe maandagmorgen uitziet - rangschikken deze middelen als hallucinogenen die toxische effecten teweegbrengen van schizoiede of psychotische aard. Ik geloof dat dit psychiatrisch geleuter is: een soort autoritair afkeurend gemompel. Geen van beide middelen werkt verslavend, zoals heroïne en opium, en er is nog nooit aangetoond dat ze een schadelijke uitwerking hebben op mensen die niet reeds anderszins ernstig gestoord waren. Het is bedriegelijk om de veranderingen van bewustzijn die ze bewerkstelligen hallucinaties te noemen, want sommige van de ongebruikelijke dingen die men voelt en ziet zijn misschien niets onwerkelijker dan de vreemde vormen die men onder de microscoop waarneemt. We weten het niet. Het is ook misleidend om hun uitwerking toxisch te noemen, hetgeen zou kunnen betekenen vergiftig, tenzij dit woord ook van toepassing is op de uitwerking van vitaminen of eiwitten. Een dergelijk taalgebruik is waardebepalend, niet beschrijvend in wetenschappelijke zin. In 1958 werd ik door een psychiatrisch research-team aangezocht om honderd microgram lysergzuur in te nemen, om te zien of het iets zou opwekken dat geleek op een mystieke ervaring. Dat deed het niet, en voor zover ik kan nagaan kwam dat doordat ik toen nog niet geleerd had hoe ik mijn aandacht onder invloed van het middel moest richten. In plaats daarvan leek het alsof mijn zintuigen iets kaleidoscopisch hadden gekregen (strikt in overdrachtelijk zin) dat de hele wereld verrukkelijk gecompliceerd maakte, alsof ik omrankt werd door een multidimensionale arabesk. Kleuren werden zo | |
[pagina 816]
| |
levendig, dat bloemen, bladeren en weefsels als van binnen verlicht schenen. De willekeurige patronen gevormd door de sprietjes in een gazon leken op fijnzinnige manier gerangschikt, zonder dat er echter van een echte visuele vertekening sprake was. Penseeltekeningen in zwarte inkt of sumi schilderijen van chinese of Japanse meesters leken welhaast driedimensionale foto's te zijn, en wat gewoonlijk wordt beschouwd als irrelevante details in spraak, gedrag, voorkomen en vorm leek op een onbeschrijflijke manier buitengewoon belangrijk. Wanneer ik met gesloten ogen naar muziek luisterde, zag ik geweldig fascinerende patronen van voor mijn ogen dansende juwelen, mozaïeken, tracér-werken en abstracte beelden. Op een gegeven moment kwam alles me ontzettend grappig voor, vooral de gebaren en handelingen van mensen die met hun dagelijkse werkzaamheden bezig waren. Doodgewone opmerkingen werden dubbel- en vierdubbelzinnig, en het ‘rollen-spel’-achtige in het gedrag van de mensen om mij heen werd niet alleen buitengewoon evident, maar ook doorzichtig, zodat af en toe gecamoufleerde stellingname's zichtbaar werden die tegengesteld waren of complementair ten aanzien van wat kennelijk de bedoeling was van de gedragingen. Om kort te gaan: het selectieve ‘screening’-mechanisme van onze normale interpretatieve evaluatie van de ervaring was gedeeltelijk uitgeschakeld, met als gevolg, dat ik vermoedelijk het gevoel van belang of betekenis projecteerde op willekeurig wat. De hele ervaring was geweldig vermakelijk en interessant, maar leek nog op geen enkele mystieke ervaring die ik ooit eerder gehad had. Pas een jaar later probeerde ik LSD nog eens, ditmaal op verzoek van een ander research-team. Sindsdien heb ik het experiment nog vijf maal herhaald, met doses variërend van vijfenzeventig tot honderd microgram. Mijn indruk ervan is dat zulke experimenten ingrijpend zijn en de moeite waard, dat wil zeggen, dat ik mijn uiterste best doe om veranderingen in waarneming en waardering op te merken en ze zo duidelijk en volledig mogelijk te beschrijven, gewoonlijk met behulp van een tape-recorder. Het zou misschien klinisch gezien wel interessant | |
[pagina 817]
| |
zijn om mijn experimenten stuk voor stuk te beschrijven, maar wat ik hier wit doen is het geven van een filosofische beschouwing naar aanleiding van sommige van de hoogtepunten en enkele van de telkens terugkerende thema's uit mijn ervaringen. Psychiaters zijn het er nog niet over eens of LSD van nut kan zijn bij de psychotherapie, maar ik neig er momenteel sterk toe, te denken dat het in de toekomst alleen secundair gebruikt zal worden als therapeuticum en in de eerste plaats als een instrumentaal hulpmiddel voor de kreatieve kunstenaar, denker of natuurkundige. Ik wil hier in het voorbijgaan even opmerken dat het van het grootste belang is in wat voor omgeving deze experimenten gehouden worden, welke mensen er bij aanwezig zijn, en dat het hoogst ongewenst is het te gebruiken in klinieken waar groepjes artsen, de proefpersoon voortdurend bestoken met klinische vragen. De toezichthoudende arts moet een meevoelende houding aannemen en alle defensieve dramatiseringen van wetenschappelijke objectiviteit en medische autoriteit laten varen, terwijl hij het experiment moet laten plaatsvinden in een omgeving die rijk is aan artistieke of natuurlijke schoonheid. Ik heb gezegd dat mijn algemene indruk van mijn eerste ervaring was, dat het ‘mechanisme’, waarmee we onze zintuiglijke gegevens schiften en slechts enkele als ter zake doende selecteren, gedeeltelijk was uitgeschakeld. Tengevolge daarvan meende ik dat het speciale gevoel dat we associëren met ‘betekenisvol’ zonder onderscheid op van alles geprojecteerd werd en dan gerationaliseerd op een manier die een onafhankelijk buitenstaander belachelijk zou kunnen voorkomen, tenzij misschien de proefpersoon erg goed kon rationaliseren. Hoe het ook zij, de filosoof mag niet over het hoofd zien, dat onze selectie van sommige zintuiglijke gegevens als belangrijk en andere als onbelangrijk altijd plaats vindt met betrekking tot bepaalde doelstellingen - de drang tot lijfsbehoud, de zucht naar bepaalde genoegens, het vinden van de weg tot een of andere bestemming, of wat het ook zijn mag. Maar in elk experiment met LSD was één van de eerste effecten die ik opmerkte een | |
[pagina 818]
| |
volkomen ontspanning, gepaard aan een verlaten van doelstellingen en idealen dat me deed denken aan het taoitische gezegde: ‘wanneer doelgerichtheid is gebruikt om doelloosheid te bereiken, is het doel bereikt’. Ik voelde me met andere woorden of ik alle tijd van de wereld had, vrij om om me heen te kijken alsof ik het eeuwige leven had, zonder één enkel probleem aan mijn hoofd. Juist hierom lijken drukke en doelgerichte bezigheden op dit ogenblik zo komisch, want het wordt overduidelijk dat men door zichzelf doelen te stellen die altijd in de toekomst liggen, in de ‘dag van morgen die nooit komt’, aan echt leven niet toekomt. Wanneer dan dus de schifting van zintuiglijke indrukken niet is georganiseerd met betrekking tot enig speciaal doel, moeten alle details uit de omringende wereld wel als even veelbetekenend voorkomen, of als even nietszeggend. Volgens de logica zijn dit twee manieren om hetzelfde te zeggen, maar mijn eigen LSD-ervaringen gaven me het overweldigende gevoel dat alle aspecten van deze wereld veeleer veelbetekenend worden dan nietszeggend. Dit wil niet zeggen dat ze betekenis verkregen bij wijze van tekens, doordat ze naar iets anders verwezen, maar dat alle dingen hun eigen betekenis waren. Het simpele feit van hun bestaan, of liever van hun huidige vormgeving, schijnt volmaakt, schijnt een einddoel of vervolmaking zonder enige behoefte aan een vorm van billijking. Bloemen bloeien niet om zaadjes voort te brengen, evenmin als zaadjes ontkiemen om bloemen voort te brengen. Elk stadium in het proces - zaadje, spruit, knop, bloem en vrucht - kan worden beschouwd als doel op zich. Eieren planten zich voort door middel van kippen. In onze normale ervaringswereld vindt iets soortgelijks plaats in muziek en dans waar de betekenis van de handeling ligt in elke momentopname van de beweging en niet alleen maar in het tijdstip waarop de dans voltooid is. Een dergelijke vertolking van een alledaagse ervaring in iets van dezelfde aard als muziek was altijd het begin en de voornaamste ondertoon van al mijn ervaringen. Maar LSD schakelt het selectieve mechanisme niet uit door het eenvoudigweg onklaar te maken. Men zou beter kunnen zeggen | |
[pagina 819]
| |
dat het de relativiteit laat zien van onze gebruikelijke evaluering van zintuigelijke gegevens door andere te suggereren. Het maakt het de geest mogelijk zintuiglijke indrukken in nieuwe patronen te rangschikken. Tijdens mijn tweede experiment viel het me bij voorbeeld op, dat alle repeterende vormen - bladeren aan een stam, boeken op een plank, raamstijlen - me het gevoel gaven dubbel af zelfs meervoudig te zien, alsof het tweede, derde en vierde blaadje aan de stam reflecties waren van het eerste, in vensterglas van verschlillende dikten. Toen ik dit vermelde, stak de arts die de proefneming leidde zijn vinger op om te zien of ik die ook dubbel zou zien. Een ogenblik scheen dit zo te zijn, maar opeens zag ik dat het tweede beeld gebaseerd was op een sliert sigarerook die dicht langs zijn vinger gleed, en waarop mijn bewustzijn de opvallendste punten en de omtrek van een tweede vinger had geprojecteerd. Toen ik me vervolgens ging concentreren op dit verdubbelen en herhalen van beelden, leek het opeens alsof mijn gehele gezichtsveld een doorzichtige vloeistof was, gerimpeld in concentrische cirkels als in een plas waarin men een steen gooit. Het normale beeld van de dingen om me heen werd niet verstoord door dit patroon. Zij bleven net zoals ze gewoon waren, maar mijn aandacht richtte zich op markante punten, lijnen en schaduwen, die pasten in het patroon, waarbij ik aan die welke er niet in pasten relatief weinig belang toekende. Zodra ik me echter bewust werd van deze projectie en details bespeurde die niet in het patroon pasten, leek het alsof er handenvol druppels in de optische ruimte gegooid waren die haar rimpelden met concentrische cirkels die elkaar in alle richtingen overlapten, zodat elk punt een snijpunt werd van cirkels. Het optische veld scheen in feite een soort rasterstructuur te hebben als een foto in een krant, met dit verschil dat de puntjes niet in rechte lijn lagen, maar in cirkels. Op deze manier paste elk detail in het patroon en het gezichtsveld werd pointillistisch, als een schilderij van Seurat. Deze gewaarwording riep een paar vragen op. Drong mijn geest de projectie van zijn eigen geometrische patronen op aan de wereld, zodoende een structuur in de dingen ‘hallucinerend’ die | |
[pagina 820]
| |
er niet werkelijk is? Of is dat wat wij de ‘ware’ structuur noemen niet meer dan een aangeleerde projectie of hallucinatie die we met elkaar gemeen hebben? Of werd ik me op een of andere manier bewust van het werkelijke raster van de staafjes en kegeltjes in mijn retina? Want zelfs een hallucinatie moet een of andere reële basis hebben in het zenuwstelsel. Bij een andere gelegenheid keek ik van dichtbij naar een handvol zand en toen merkte ik dat ik die niet scherp kon zien werd ik me bewust van elk detail en elke geleding van de manier waarop mijn ogen het beeld uiteenrafelden - en dit was stellig het waarnemen van een structuurstoring in het oog zelf. De algemene indruk die deze visuele waarnemingen geven is, dat de ogen, zonder hun normale gezichtsveld te verliezen, als een microscoop gaan werken, en dat de structuur van het visuele waarnemingsgebied onvoorstelbaar rijk is aan schakeringen. Ik weet niet of dit werkelijk het waarnemen is van het veelvoud van zenuwuiteinden in de retina of, zo men wil, in de vingers, want datzelfde korrelige gevoel deed zich voor in de tastzin. Maar het gevolg van het idee dat dit zo is of zou kunnen zijn is, dat men de zintuigen als het ware op zichzelf terug laat slaan, en zich zo gaat realiseren dat men bij het zien van de omringende wereld ook de ogen ziet. Met andere woorden: ik werd me levendig bewust van het feit dat wat ik vormen, kleuren en structuren in de wereld om me heen noem ook toestanden zijn van mijn zenuwstelsel, dat wil zeggen: van mij. Door ze te leren kennen leer ik ook mezelf kennen. Maar het vreemde aan deze ogenschijnlijke ervaring van mijn eigen zintuigen was, dat het niet leek of ik ze van buitenaf of van een afstandje bestudeerde, alsof het objecten waren. Ik kan alleen maar zeggen, dat het gewaarworden van geledingen of structuur in de zintuigen een bewustworden van bewustworden leek, van mezelf van binnenuit mezelf. Hieruit vloeide voort dat de afstand of scheiding tussen mezelf en mijn zintuigen enerzijds, en de buitenwereld anderzijds, leek op te lossen. Ik was niet langer de vrijstaande waarnemer, een klein mannetje binnenin mijn eigen hoofd, die ervaringen had. Ik was de ervaringen, zo sterk zelfs dat er van mij niets overbleef, van het observerend ego, | |
[pagina 821]
| |
behalve de reeksen van ervaringen en gebeurtenissen die zich voordeden - niet aan mij, maar die gewoon plaatsvonden - het ene ogenblik na het andere, de een na de ander. Het ervaringen te worden, in plaats van ze te hebben, brengt een verbazingwekkend gevoel van vrijheid en ontspanning teweeg. Want dit houdt in dat de ervaring niet iets is waardoor men in hinderlagen wordt gelokt, waardoor men heen en weer gesold wordt, of waartegen men zich moet verzetten. De conventionele dualiteit tussen subject en object, degene die kent en het gekende, tussen degene die voelt en het gevoelde, wordt veranderd in een polariteit: degene die weet en het gewetene worden de polen, termen of fasen van een bepaald voorval dat zich voordoet, niet aan mij of vanuit mij, maar uit zichzelf. Degene die ervaart en het ervarene worden tot één enkel, voortdurend aan veranderingen onderhevig, zichzelf vormgevend proces dat op elk ogenblik van ontwikkeling volkomen en voltooid is, en ongelooflijk ingewikkeld en subtiel in zijn structuur. Het is alsof men niet zit te kijken naar de krullende arabesken van rookslierten in de lucht, maar ze zelf is, de druppels inkt in een glas water, de dansende slang die met elk deeltje van zijn lichaam tegelijk schijnt te bewegen. Dit mag dan misschien een ‘door chemische middelen opgewekte hallucinatie’ zijn, maar het komt nauwkeurig overeen met wat Dewey en Bentley de correlatie hebben genoemd tussen het organisme en zijn omgeving. Dit wil zeggen dat al onze handelingen ervaringen voortkomen tegelijkertijd uit het organisme en uit zijn omgeving. De ogen kunnen licht zien dank zij de zon, maar de zon is licht dank zij de ogen. Gewoonlijk voelen we ons, onder de hypnose van onze sociale conditionering,volledig gescheiden van onze materiële omgeving; we hebben eerder het gevoel er mee geconfronteerd te worden, dan erin te behoren. Maar toch negéren en miskennen we het onomstotelijke feit van onze wederkerige afhankelijkheid van onze Umwelt. We zijn er in gekapseld zoals onze cellen en moleculen in ons zijn ingekapseld. Ons negéren en miskennen van deze correlatie maakt de bestudering van bepaalde nieuwe wetenschappen, zoals de ecologie, die de wisselwerking | |
[pagina 822]
| |
bestudeert tussen organismen en hun milieu, en die ons waarschuwt voor een onbevoegd ingrijpen in het evenwicht van de natuur, tot een zeer dringende aangelegenheid. Het gevoel dat gebeurtenissen uit zichzelf plaats vinden, en dat niets maakt dat ze gebeuren en dat ze niet plaatsvinden met betrekking tot iets, is altijd den der hoofdkenmerken van LSD-ervaringen geweest. Het is mogelijk dat het middel me gewoon een levendige gewaarwording geeft van mijn eigen filosofie, ofschoon er ogenblikken zijn geweest, dat de ervaring wijzigingen leek te suggereren in mijn voormalige denkpatronen.Ga naar voetnoot1 Maar niet alleen wordt het idee van subject-object-polariteit bevestigd door de correlatie-psychologie van Dewey en Bentley, maar ook het gevoel dat gebeurtenissen ‘uit zichzelf’ plaats vinden is precies de manier waarop men zou verwachten een wereld te ervaren, die alleen maar bestaat uit een proces. Nu wordt de natuurwetenschappelijke taal er steeds meer een die processen beschrijft, zich bezig houdt met gebeurtenissen, relaties, functies en vormen dan met dingen en stoffen. Het wereldbeeld dat zo gegeven wordt is meer een wereld van handelingen dan van middelen, van werkwoorden dan van zelfstandige naamwoorden, en die indruist tegen het algemeen | |
[pagina 823]
| |
aangenomen idee dat een actie het gedrag is van iets, van een bepaalde hoeveelheid ‘stof’. Maar het algemeen aanvaarde idee dat actie altijd een functie is van een zekere entiteit is zo diep geworteld, zo verweven met ons gevoel van orde en veiligheid, dat het zeer verwarrend kan zijn de wereld anders te zien. Zonder dat er bepaalde krachten aan het werk zijn, schijnen gebeurtenissen uit niets voort te komen, schijnen niet op verantwoorde wijze te herleiden tot hun oorsprong, en op het eerste gezicht kan deze spontaneiteit beangstigend zijn. Bij één experiment leek het alsof, telkens als ik vaste grond onder (spreekwoordelijk) voeten probeerde te krijgen, de grond in een lege ruimte opging. Ik kon geen deugdelijk bruggehoofd slaan van waaruit ik kon optreden: mijn wil was zeer grillig en mijn verleden, als oorzakelijk-conditionerende macht, was eenvoudigweg in rook opgegaan. Het enige wat er was, was de momentane configuratie van de gebeurtenissen die plaats vonden. Een tijdje voelde ik me verdwaald in een leegte, bang, op drift geraakt, door en door onzeker. Toch raakte ik gauw aan het gevoel gewend, hoe vreemd het ook was. Er was alleen maar een bepaald actiepatroon, een proces, en dit was tegelijkertijd het universum en mijzelf met niets daarbuiten dat viel te vertrouwen of te wantrouwen. En het idee dat het zichzelf zou vertrouwen of wantrouwen leek geen betekenis te hebben, net zomin als het mogelijk is dat een vinger zijn eigen top kan aanraken. Bij nadere beschouwing schijnt er niets onredelijks in te zitten om de wereld zo te bezien. De kracht die achter elke actie zit is zelf een actie. Als van een kleed gezegd kan worden dat het kleedt, kan men van een hond zeggen dat hij hondt. We hoeven ons niet werkelijk af te vragen wat er ‘hondt’, evenmin als we ons hoeven af te vragen wat de grondstof is waaruit de wereld is gebouwd - want we kunnen deze grondstof alleen maar beschrijven in termen van structuur, van rangschikking en van werking. De wereld wordt niet gevormd alsof zij eert homp vormeloze klei is die gestalte krijgt onder de handen van de pottenbakker. De wereld is vorm, of liever, formatie, want bij nadere bestudering blijkt elke substantie een | |
[pagina 824]
| |
dicht-geweven patroon te zijn. De gevestigde opvatting, dat elk patroon of elke vorm gemaakt moet zijn van een of andere grondstof die zelf vormeloos is, is gebaseerd op een oppervlakkige analogie tussen natuurlijke en kunstmatige vormgeving, alsof de sterren en de rotsen van iets gemaakt zouden zijn zoals een meubelmaker tafels maakt van hout. Zo is datgene wat wij de kracht noemen die ten grondslag ligt aan de actie in feite niets anders dan de aan de actie voorafgaande, of relatief meer constante toestand van hetzelfde proces; wanneer een man loopt hebben we behalve het ‘mannen’ een ‘mannen-lopen’. Voorts is het niet meer dan een ietwat onhandige conventie om te zeggen dat gebeurtenissen die zich in het nu afspelen teweeggebracht of veroorzaakt worden door voorafgaande gebeurtenissen, want we hebben het in feite over vroegere en latere stadia van hetzelfde voorval. We kunnen regelmatigheden van ritme en patroon ontdekken in het verloop van een gebeurtenis en zo toekomstige configuraties voorspellen, maar voorafgaande stadia vormen niet de ‘drijvende kracht’ achter momentane en toekomstige toestanden alsof ze een rij domino-stenen waren die overeind gezet zijn en die allemaal omvallen als men de eerste een zetje geeft. De gevallen domino-stenen blijven liggen waar ze gevallen zijn, maar gebeurtenissen uit het verleden gaan op in het heden, wat een andere manier is om te zeggen dat de wereld een uit zichzelf bewegend patroon is, waarvan, als men zich de successieve stadia herinnert, kan worden aangetoond dat het een zekere regelmaat bezit. De beweging er van, de energie spruit voort uit zichzelf, zoals die nu is, en niet zoals die was in het verleden, dat er in het geheugen achteraan komt, als het kielzog achter een schip. Wanneer we gaan zoeken naar het ‘waarom’ van dit bewegende patroon, proberen we gewoonlijk de vraag te beantwoorden in termen van de er aan ten grondslag liggende impuls of van zijn bestemming. Ik was me er al langere tijd van bewust dat als er een soort zin is in het bestaan van de wereld dat die dan gezocht zou moeten worden in het heden, zoals reden voor het bestaan van een kielzog moet worden gezocht in de motor van | |
[pagina 825]
| |
het varende schip. Ik heb al gezegd, dat LSD me buitengewoon bewust maakt van het muzikale of dans-achtige karakter van de wereld, dat me ertoe brengt mijn aandacht te vestigen op de manier waarop het zich nu aan me voordoet en dit als het enige wezenlijke te beschouwen. Toch ben ik ook in staat geweest te zien, dat hierin ook diepten aanwezig zijn, dat het heden uit zichzelf opwelt met een energie die veel rijker is dan overvloedig. Een van deze experimenten vond laat in de avond plaats. Zo'n vijf of zes uur na het begin moest de dokter naar huis, en werd ik alleen gelaten in de tuin. Voor mij is deze fase van het experiment, nadat sommige van de meer ongebruikelijke en bizarre effecten van het middel uitgewerkt zijn, altijd het waardevolst wat betreft het verkrijgen van inzichten. De tuin bestond uit een grasveld omringd door heesters en hoge bomen - pijnbomen en eucalyptus - dat baadde in het licht uit de vensters van het huis dat het aan één zijde het gazon afsloot. Toen ik op een gegeven moment midden op het gazon stond, viel het me op dat de ruwe plekken waar het gras dun was of waar er onkruid in groeide me helemaal geen ontsieringen meer leken te zijn. Willekeurig verspreid als ze waren leken ze toch gerangschikt volgens een regelmatig patroon, dat het hele veld een structuur gaf als van fluwelen damast, waarin de kale plekken de plaatsen waren waar de pool was geschoren. Van louter blijdschap begon ik te dansen op dit toverachtige tapijt, en door de dunne zolen van mijn mocassins heen kon ik voelen hoe de grond onder mijn voeten tot leven kwam. Dit gaf me zo'n sterk gevoel van verbondenheid met de aarde en de bomen en de hemel, dat ik lichamelijk één leek te worden met mijn hele omgeving. Toen ik omhoog keek, zag ik dat de sterren dezelfde kleuren rood, groen en blauw hadden die men ook ziet in een olieplas in water, en tussen hen door bewoog zich het licht van een straalvliegtuig, dat er een eeuwigheid over leek te doen voor hij uit het gezicht verdween. Tegelijkertijd leken de bomen, heesters en bloemen een soort levende juwelen te zijn, die van binnenuit verlicht leken als ingewikkelde figuren van jade, albast | |
[pagina 826]
| |
of koraal, en die toch ademden en leefden met hetzelfde leven dat in mij was. Elke plant werd een soort muzikale uiting, een spel van variaties op een thema dat gespeeld werd door de dikkere takken en dan in herhaling doorgegeven door dunnere takken en twijgen aan de bladeren, de nerven in de bladeren en aan het fijne net van haarvaten tussen de nerven. Eike nieuwe interruptie van groei herhaalde of versterkte het grondpatroon, het zodoende steeds ingewikkelder en verrukkelijker makend tot alles ten slotte culmineerde in een bloem. Uit mijn beschrijving zal men de indruk hebben gekregen dat de tuin een uitgesproken exotische atmosfeer ging ademen, zoals de edelsteentuinen in de Duizend-en-één-nacht, of als voorstellingen op een perzische miniatuur. Dat viel mij toen ook op, en ik ging me afvragen hoe het nu eigenlijk komt dat de glooiend-geaccidenteerde landschappen op die miniaturen een exotische indruk maken, evenals ook vele chinese en japanse schilderingen. Gaven de kunstenaars soms weer wat ook zij hadden gezien onder de invloed van bepaalde middelen? Ik wist genoeg af van de levenswijze en de techniek van oosterse schilders om dit te moeten betwijfelen. Ik vroeg me ook af of datgene wat ik zag ‘onder invloed’ was. Met andere woorden: was de uitwerking van LSD op mijn zenuwstelsel soms dat er over mijn zintuigen een soort chemisch raster werd gelegd dat alles wat ik zag verdraaide tot iets van bovennatuurlijke schoonheid? Of was het misschien zo, dat bepaalde normaliter overal aanwezige inhibities van de geest en de zintuigen worden opgeheven, ons zodoende in staat stellend de dingen te zien zoals we ze zouden ervaren als we niet zo chronisch ingetoomd werden? Er is maar weinig met zekerheid bekend over de neurologische effekten van LSD, maar wat ervan bekend is lijkt grond te geven aan de laatste mogelijkheid. Als dit zo is, dan is het mogelijk dat de kunstuitingen van andere beschavingen ons exotisch - dat wil zeggen, buitengewoon sprookjesachtig - voorkomen omdat we de wereld zien door de ogen van een kunstenaar die niet dezelfde inhibities heeft als wij. De versperringen in hun | |
[pagina 827]
| |
wereldbeeld hoeven niet samen te vallen met de onze, zodat we in hun weergaven van het leven gebieden zien die wij gewoonlijk negeren. Ik ben temeer geneigd, deze verklaring als de juiste te beschouwen, omdat er ogenblikken zijn geweest dat ik de wereld op dezelfde ‘magische’ wijze zag zonder hulp van LSD, en dat waren ogenblikken waarop ik Innerlijk volkomen ontspannen was, en ik mijn zintuigen zonder enige restrictie openstelde voor mijn omgeving. Ik had zodoende helemaal niet het gevoel dat ik onder invloed van een of ander middel verkeerde, maar dat ik veel meer ontvankelijk was voor de realiteit dan normaal, en ik probeerde te vatten wat de betekenis, het ware karakter was van het dansende patroon waaruit zowel de tuin als ikzelf en het hele nachtelijke zwerk met zijn gekleurde sterren bestond. Opeens werd het me duidelijk dat alles één eeuwigdurend liefdesspel was, waarin ‘liefde’ alles omvatte wat dat woord maar in kan houden, een spectrum dat verliep van het rood der erotische verrukkingen, via het groen van menselijke liefkozingen, tot het violet van de goddelijke liefdadigheid, v:an Freud's libido tot Dante's ‘liefde die de zon en de andere sterren in beroering brengt’. Alle kleuren leken zo uitgezonden te worden door één enkele bron van wit licht, en, wat meer was, dat ene lichtpunt was niet alleen Eros en Agape, maar ook Logos. Ik kon zien dat de ingewikkelde innerlijke opbouw van zowel de planten als mijn eigen zenuwstelsel, als onvoorstelbaar Ingewikkelde symphonieën, niet alleen manifesteringen waren van mijn intellect - alsof dingen als intellect en liefde uit zichzelf een substantie waren of amorfe krachten: nee, het was meer zo, dat het patroon zelf intellect is en liefde is, en dat dit zo is ondanks alle ogenschijnlijk rare en soms gruwelijke vervormingen. Het is waarschijnlijk op geen enkele wijze mogelijk, inzichten zoals deze objectief te verifiëren. De wereld doet zich als liefde voor aan hem die haar als zodanig behandelt, zelfs als ze hem kwelt en vernietigt. En in bewustzijnstoestanden waarin er geen principieel onderscheid is tussen het ego en de wereld, kan lijden niet worden ervaren als een wandaad die men door anderen wordt aangedaan. Volgens dezelfde logika zou het | |
[pagina 828]
| |
lijken dat er zonder een onderscheid tussen zelf en niet-zelf ook geen liefde kan zijn. Dit zou inderdaad kunnen opgaan als individualiteit en universaliteit uitgesproken tegengestelden waren, die elkaar wederzijds uitsluiten, als dus de onverbrekelijkheid van zelf en niet-zelf zou betekenen dat elke individuele differentiatie eenvoudigweg irreëel is. Maar in het unitaire, of non-dualistische wereldbeeld dat ik heb beschreven is dat niet zo. Individuele verschillen zijn een verschijningsvorm van eenheid, als takken, bladeren en bloemen van dezelfde plant, en de liefde tussen de onderdelen is het besef van hun principiële wederzijdse afhankelijkheid. Ik ben nog niet in staat geweest LSD te gebruiken onder omstandigheden van grote lichamelijke of geestelijke beproevingen, en daarom kan het zijn dat mijn onderzoek naar het probleem van goed en kwaad onder invloed van het middel ietwat oppervlakkig lijkt. Slechts éénmaal tijdens deze experimenten heb ik angstervaringen gehad, maar mij zijn verschillende gevallen bekend waarin LSD psychotische toestanden heeft teweeggebracht van de meest angstaanjagende onaangename soort. Meer dan eens heb ik geprobeerd zulke toestanden onder LSD op te roepen door te kijken naar dingen die iemand gewoonlijk de griezels over de rug doen lopen - de kaken van spinnen, de baarddraden en stekels van vissen en de angels van insekten. Toch gaven ze me alleen maar een ervaring van uitbundige schoonheid, want onze normale projektie van het kwaad op deze wezens was volkomen afwezig, zodat hun aanvalswapenen niet gevaarlijker leken dan de tanden van een mooie vrouw. Bij een andere gelegenheid keek ik langere tijd naar een kleurenreproduktie van Van Eyck's Het Laatste Oordeel, een schilderij dat stellig een van de meest afgrijselijke voortbrengselen is van de menselijke fantasie. In het gedeelte dat de hel voorstelt, wordt de belangrijkste plaats ingenomen door de figuur van de Dood, een skelet dat met zijn vleermuisachtige vlerken een wriemelende massa kermende lichamen overvleugelt; de lichamen worden aangevreten door slangen die erin doordringen als maden in een stuk fruit. Een van de merkwaardigste effekten van LSD is, dat het een illusie | |
[pagina 829]
| |
van beweging verleent aan stilstaande beelden; hier ontstond het effect, dat het schilderij tot leven werd gewekt en de hele dooreenstrengeling van lichaamsdelen en slangen begon te wriemelen voor mijn ogen.Ga naar voetnoot2 Normaliter zou ik zoiets niet graag zien, maar nu keek ik er met intense en verbijsterende belangstelling naar tot me opeens te binnenschoot: ‘Demon est deus inversus - de Duivel is Gods tweede gezicht - laten we het schilderij dan nu eens op de kop leggen’. Dat deed ik en ik schaterde het meteen uit, want het werd opeens overduidelijk dat de hele voorstelling een inhoudloos drama was, een soort geestelijke vogelverschrikker, die een of ander mysterie moest behoeden voor heiligschennis door de onwetenden. Het was heel duidelijk te zien dat de in doodsstrijd vertrokken gezichten van de verdoemden ‘opgelegd’ waren, en het hoofd van de dood, de grote schedel in het midden van het schilderij - werd tot precies datgene wat een doodshoofd is - een lege schaal - en waarom zou je daar nu | |
[pagina 830]
| |
bang voor zijn, terwijl er niets in zit? Ik zag natuurlijk de kerkelijke afschildering van de hel in hun ware gedaante. In de eerste plaats hebben ze de pretentie dat er niet te ontkomen valt aan een sociale autoriteit aangezien er een post-mortem politie is die iedere misdadiger in zijn kraag pakt. Aan de andere kant fungeren ze als een soort ‘verboden toegang’-bordjes om onoprechte en onrijpe lieden af te schrikken en te vermijden dat ze inzichten verkrijgen die ze zouden kunnen misbruiken. Een baby wordt in een box gezet om te verhinderen, dat hij bij de lucifers komt of van de trap af te vallen, en hoewel de bedoeling van de box is de baby, er in te houden, zijn de ouders natuurlijk trots als het kind zo sterk is geworden dat het er uit kan klimmen. Evenzo kan men pas werkelijk moreel-verantwoorde handelingen verrichten als men niet langer gemotiveerd wordt door angst om in de hel te komen, dat wil zeggen: wanneer men tot één versmolten is met het Goede dat elk goed en kwaad opheft, met andere woorden: wanneer men niet handelt omdat men hoopt beloond te worden voor zijn goede werken, of omdat men bang is voor bestraffing. Dit is precies hoe de wereld eruit ziet als ze gezien wordt als een zichzelf-aandrijvende beweging, die een verleden produceert in plaats van door een verleden te worden veroorzaakt. Overigens was het doorzien van de loze dreiging van het hoofd van de dood een illustratie van het feit, dat de vrees voor de dood - dit ter onderscheid van de angst om dood te gaan - één van de minst steekhoudende waandenkbeelden is die ons het leven zuur maken. Omdat het volslagen onmogelijk is zich de eigen afwezigheid voor te stellen vullen we de leemten in ons brein met beelden van levend-verbrand-te-worden in een eeuwige duisternis. Als de dood niet meer is dan het ophouden van een bewustzijns-stroom, dan is er stellig geen reden, er bang voor te zijn. Tegelijkertijd realiseer ik me dat er enige onomstotelijke bewijzen zijn voor een voortbestaan na de dood in een paar merkwaardlgerwijs onverklaarbare mediamieke kontakten en herinneringen van vorige levens. Deze verschijnselen schrijft ik, een beetje vaag, toe aan communikatienetwerken en korrelaties die subtieler zijn dan wij | |
[pagina 831]
| |
normaliter kunnen waarnemen. Want als vormen zichzelf herhalen, als de struktuur van de vertakkingen in een boom weerspiegelt in het patroon, gevormd door de beekjes in een woestijn, zou het helemaal niet vreemd zijn als een zo ingewikkeld patroon als het menselijk zennuwstelsel weerklank zou vinden in konfiguraties die in het bewustzijn ervaren worden als ware herinneringen uit een willekeurig ver verleden. Mijn eigen opvatting, en natuurlijk is die ook maar een opinie, is dat we de dood overleven, niet als individuele geheugen-systemen, maar alleen inzoverre onze eigenlijke identiteit het totale evolutieproces van de wereld is, in plaats van het ogenschijnlijk op zichzelf staande organisme. Zoals ik gezegd heb, is dit gevoel het hele scheppingsproces te zijn bij LSD-ervaringen erg frekwent, en bij mij kwam het altijd voort uit een sterke ervaring van de onderlinge afhankelijkheid van twee tegengestelden. Lijn en vlak, conceptie en perceptie, massa en ruimte, figuur en ondergrond, subjekt en objekt blijken zo volledig korrelatief te zijn dat ze onderling verwisseld kunnen worden. Op het ene moment lijkt het bijvoorbeeld dat er in de natuur geen lijnen voorkomen: er zijn alleen maar begrenzingen van vlakken, begrenzingen die in feite niet anders zijn dan die vlakken zelf. Maar een ogenblik later toen ik eens wat nauwkeuriger keek naar de struktuur van die vlakken zag ik dat ze niets anders waren dan een dicht netwerk van in een bepaald patroon gerangschikte lijnen. Toen ik keek naar de boom die tegen de hemel afstak had ik een ogenblik het gevoel dat de omtrek ervan ‘toebehoorde’ aan de boom, die de hemel explodeerde. Maar het volgende moment merk ik dat dezelfde vorm de ‘binnentrek’ is van de hemel, van ruimte die de boom implodeert. Elke ruk wordt gevoeld als een duw, en elke duw als een ruk, zoals wanneer men met zijn hand een wiel aan het draaien brengt. Is men aan het trekken of aan het duwen? Het idee dat vormen ook een eigenschap zijn van de ruimte waarin ze zich uitbreiden is niet in het minst fantastisch wanneer men let op de eigenschappen van magnetische velden of ven bij voorbeeld de manier waarop een druppel inkt die men in water gegooid heeft zich gaat verbreiden. De conceptie van | |
[pagina 832]
| |
het verbaal denken is zo gebrekkig dat we over het algemeen maar over één aspekt van een bepaalde relatie tegelijk kunnen denken. Het ene ogenblik zien we een gegeven vorm als een eigenschap van de figuur, even later als een eigenschap van de achtergrond, net zoals de Gestaltplaat van twee profielen tegen een zwart fond, die op het punt staan elkaar te kussen. De witte ruimte tussen hen in heeft de vorm van een soort amfora, maar het is intens moeilijk om tegelijkertijd zowel de twee kussende gezichten als amfora te zien. Toch blijkt men met LSD heel goed in staat te zijn deze gelijktijdigheid heel levendig te ervaren, en zich voldoende bewust te worden van het korrelatief verband tussen zijn eigen vorm en handelingen en die van de hem omringende wereld. Ze schijnen elkaar tegelijkertijd vorm te geven en te bepalen, explosies en implosies vinden in volmaakte harmonie plaats, wat kan leiden tot het gevoel dat het werkelijk zelf beide is. Deze innerlijke identiteit wordt gevoeld op elk niveau van de omgeving - de materiële wereld van sterren en ruimte, stenen en planten, de sociale wereld van de medemensen, en de ideële wereld van kunst en literatuur, muziek en konversatie. Het zijn allemaal massa's of velden die opereren in aller intiemste wederkerigheid met iemands eigen bestaan en gedrag, zodat de ‘oorsprong’ van elke handeling tegelijkertijd aan beide zijden ligt waardoor hij deze versmelt tot één gebeurtenis. Het is wel zeker dat dit ook de reden is waarom, als men LSD gebruikt met een groepje mensen tegelijk, dit zo'n geweldig eucharistische ervaring kan zijn, die alle leden van de groep tot elkaar brengt in een ekstreem-warme en intieme band van vriendschap. Alles bijeengenomen, vind ik dat mijn experimenten met dit hoogst merkwaardige chemische preparaat zeer de moeite waard zijn geweest, kreatief, stimulerend. Bovenal gaven ze me heel sterk het gevoel dat ‘er meer is tussen hemel en aarde dan waar in filosofieën over gedroomd wordt’. Ik ben maar één keer bang geweest, had het gevoel op het punt te staan gek te worden, en zelfs in dit geval woog het inzicht dat ik er door verwierf ruimschoots op tegen de narigheid. Toch was dit genoeg om me er van te overtuigen dat het zonder enig | |
[pagina 833]
| |
onderscheidingsvermogen toedienen van deze middelen uiterst gevaarlijk zou kunnen zijn, en me te gaan afvragen wie er in onze maatschappij moeten worden beschouwd als kompetente figuren om de kontrole over het gebruik aan toe te vertrouwen. Natuurlijk geldt dit in nog sterkere mate voor zulke natuurwetenschappelijke krachten als de atoomenergie, maar zo gauw iets bekend is kan men het werkelijk niet meer verstoppen. Heden ten dage, in 1960, wordt de distributie geregeld door farmakologen en een paar psychiatrische research-teams, en hoewel er ook onscrupuleuze en evident-psychotische psychiaters zijn, lijkt mij dit een veel betrouwbaarder vorm van kontrole dan die wordt uitgeoefend door de verdovende middelen-recherche - die helemaal geen kontrole is, maar een ineffektief onderdrukken, en de werkelijke kontrole in handen legt van misdadigersorganisaties. Over het algemeen ondervinden we het gebruik van gevaarlijke krachten als gerechtvaardigd als er een relatief geringe kans is op ongelukken. Een leven dat zo ingericht is dat er geen vreemde dingen in kunnen gebeuren, en waarin alles veilig gesteld is, is eenvoudig niet waard om geleefd te worden, aangezien dit vereist dat men volkomen afstand doet van elke vrijheid. Op grond van deze volkomen rationele kansrekening rechtvaardigen we het gebruik van vliegtuigen en autoos, elektrische installaties in de woning en al de andere gevaarlijke instrumenten van de beschaving. Tot op heden is het aantal ongelukken dat met LSD gebeurd is buitengewoon laag, en er is totaal geen bewijs dat het gewenning zou geven of dat het lichamelijk schadelijk is. Het is natuurlijk mogelijk om psychisch afhankelijk te worden van prikkels die geen in fysiologische termen identificeerbare onthoudingsverschijnselen geven. Ik ben persoonlijk geen schoolvoorbeeld van fenomenale wilskracht, maar ik merk dat ik geen enkele neiging heb LSD net zo te gaan gebruiken als tabak, wijn en sterke drank. Integendeel: de ervaring draagt telkens zo rijke vruchten, dat ik vind dat ik die eerst eens gedurende een paar maanden moet verteren voor ik er weer eens aan begin. Voorts heb ik er instinktief iets op tegen het te gebruiken zonder dezelfde | |
[pagina 834]
| |
bereidheid en toewijding als waarmee men een sacrament vervult en vind ik mijn ervaringen waardevol inzoverre kritische en intellektuele vermogens onaangetast blijven. Over het algemeen vindt men dat intuitie en intellekt niet samen kunnen gaan, evenmin als poëzie en logika, spiritueel en rationeel. Wat ik het indrukwekkendste vindt van LSD-ervaringen is, dat deze formeel-tegengestelde gebieden elkaar in tegendeel gaan aanvullen en bevruchten, en daardoor een levenswijze suggereren waarin de mens niet langer een belichaamde paradox van engel en beest is, van de ratio in strijd met het instinkt, maar een wonderbaarlijke coincidentie waarin Eros en Logos één zijn. |
|