Maatstaf. Jaargang 14(1966-1967)– [tijdschrift] Maatstaf– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 710] [p. 710] j.p. guépin [Gedichten] de heiland Blaffen in de verte is Zijn rennen nachtelijk door de stille stad. Hij rijdt krakend over de toppen van de bomen, het landschap is wit als as. Beeldschone onweders verlammen als Hij opkijkt, dit is het plotselinge sterven. En zachtjes naderen zijn handen als Hij de ogen glimlachend dichtknijpt, dan stokt het leven ademloos. Rook, bloed en verwoesting de kruisiging, geen zalvende blik van een hogerstaand wezen, geen snik redt, hoe tergend ook. Hij is het voorschip dat rechtstandig zinkend krengen in de streperige zee uitstort, de ramp van de Titanic. Het water is wel de wijste dood, weefsel na weefsel ontplozen, eindelijk bevrijd van ons skelet. [pagina 711] [p. 711] Hij is de goede overreder, zittend in zijn tuin acht Hij het welken met voldoening. 1953 [pagina 712] [p. 712] uit het graf gedicht Ik dicht en word ouder ijskoud zand en een vriend zegt toe toe beste beste. Ja een wonderlijk genot, aarde in de buik geplant, in de ogen en de mond zit dat. Ik weet nu wat het is, aan de verkeerde kant van de grond praten ze in trompetnarcissen. 1953 [pagina 713] [p. 713] een oppassende dochter Ook na haar MMS behield ze een diepe belangstelling voor kunst. Zwanger, getrouwd, gescheiden, omdat ik haar na haar huwelijk verleidde heb ik het laatste nog van nabij meegemaakt. Nu weer opgenomen in het ouderlijk huis riep ze luid toen ze me opendeed: ‘Je kunt hier niet blijven slapen’; een oppassende dochter. 1965 Vorige Volgende