van generaties bestrijkt. Daar zijn wij ditmaal, voor wat het laatste betreft, bewust van afgeweken; het is een nummer geworden van overwegend jonge ‘eieren van ongeveer hetzelfde jaartal’. U moet daar niet al te zwaarwichtige bedoelingen achter zoeken, want het idee ontstond eigenlijk spelenderwijs bij het doornemen van de beschikbare kopij. Eén ding viel ons daarbij toch wel op: het is een (kwaad) gebruik om bij het situeren van wat men De zestigers noemt, deze t.o.v. de generatie van '50 af te schilderen als een min of meer afgeblufte troep epigonen die, al erkent men individuele talenten, als totaal toch de stootkracht en de dynamiek van '50 mist. In tegenspraak daarmee is in de eerste plaats de individualiteit van elk der bijdragen afzonderlijk. In de tweede plaats is er niets te bespeuren van de wat weke zoetheid die dezelfde zestigers doorgaans in de schoenen wordt geschoven. Integendeel: een geavanceerde zakelijkheid, gevoed door intelligentie en engagement beide, zijn hier overwegende eigenschappen.
Cornets de Groot is voor ons zo'n uitgesproken voorbeeld van een nieuwe generatie van schrijvers; met een soort speelse sluwheid (waarachter een grote belezenheid schuilgaat van de meest onwaarschijnlijke boeken) ontwikkelt hij zijn theorieën die door hun ‘inbouw’ van tot dan toe als onwetenschappelijk verworpen denkgebieden (mystiek, logistieke filosofie) nog aanmerkelijk aan waarde winnen. Maar ik moet oppassen, dat dit geen beschouwing gaat worden. Leest U dus zelf maar.
Eén voor de literatuur bemoedigend bericht wil ik nog even lozen. Ik heb dikwijls, en niet als enige, afgegeven op de ‘damesbladen’ en op de lektuur die daarin doorgaans voorhanden is. Al ruim een half jaar lees ik met stijgende ver- en bewondering het damesblad Avenue over de schouder van mijn vrouw mee. Het begon heel gewoon met een veel betere opmaak, opvallende illustraties en