tekenen van tegenspraak 1
kursus in keetschoppen
Het artikel ‘lessen in liefde’, Maatstaf 3, 1966, blz. 271, van Wim Gijsen is een typisch voorbeeld van een soort journalistiek die het goed schijnt te doen: men beweert een aantal dingen die leuk klinken en daarom graag gelezen worden. Wanneer deze dingen echter kritisch beschouwd worden, blijken er problemen te rijzen die de schrijver niet eens omzeilt, maar eenvoudig overslaat. Bovendien hebben deze dingen niets met elkaar te maken, terwijl juist de manier waarop ze met elkaar in verband worden gebracht, de kracht van het artikel is. Ik zal dit aantonen.
Gijsen heeft het eerst over ‘de misvatting dat een bepaalde wieg bepaalde voorrechten en onschendbaarheid geeft’. Dit is een wel zeer verschaalde wijsheid van de achttiende-eeuwse verlichting die aktueel was in de toenmalige maatschappij, toen het inderdaad een voorrecht was, tot de vorstelijke stand te behoren, omdat dit voorrecht toen steunde op macht. Een macht, die bijvoorbeeld een werkelijke bedreiging kon betekenen voor antikoningsgezinde stukjesschrijvers. Durft Gijsen werkelijk vol te houden dat het nu nog een voorrecht is, koning te zijn? Of vreest hij werkelijk met een opmerking als bijvoorbeeld ‘een schop onder het edele achterste’ hetzelfde risiko te lopen dat Vondel liep toen hij zich tegen Maurits durfde te richten in de Van Oldenbarneveldzaak? Juist omdat dit tegenwoordig allemaal ‘mag’, is het laf om hiervan gebruik te maken.
Het sentimentele medelijden met de ‘miljoenen arbeiders in dit land’ is op zichzelf bijna beledigend voor deze ‘arbeidersklasse’, maar ernstiger vind ik dat hier over een judasloon gesproken wordt. De miljoenen arbeiders zijn dus judassen, verraders. Ik zou zeggen dat Gijsen dan nog wel wat meer verdient dan alleen