Maatstaf. Jaargang 14
(1966-1967)– [tijdschrift] Maatstaf– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 420]
| |
carel vosmaer / 1826-1888
| |
[pagina 421]
| |
f.l. bastet
| |
[pagina 422]
| |
waarin hij zijn betrekking bij de Hoge Raad opgaf - een belangrijke rol in zijn leven hebben gespeeld, en bij wie wij iets langer stil moeten blijven staan, omdat althans één van deze twee in de roman Amazone (1880) een duidelijke gestalte heeft gekregen. Het gaat hier om Multatuli (1820-1887) en de veel omstreden feministe Mina Kruseman (1839-1922). Met de laatste kwam Vosmaer voor een fenomeen van het ‘ewig weibliche’ te staan, dat hem niet alleen boeide maar ook in verwarring bracht. De charmes van Mina Kruseman! Haar vooruitstrevende geest bewonderde hij evenzeer als haar schoonheid. Maar hoe stond Mina tegenover zijn griekse idealen? De positie die zij tussen hem en Multatuli innam was een wel zeer gekompliceerde. Weldra zou Mina de relatie tussen de twee schrijvers op ongegeneerde wijze trachten te vertroebelen. Het is haar niet gelukt - dank zij Vosmaers geestelijke evenwicht. In Amazone zal hij met Mina alias Marciana (bijna een anagram: M - arc - i - a - na) kalm afrekenen. In 1872 is alles nog rustig. Met de oostenrijkse kunstenaar Unger - die hij in 1878 in Napels weer zal ontmoeten; het was een enthousiaste etser-schilder, die in de krater van de Vesuvius wenste te overnachten, maar toch tegen middernacht met een rijtuig (!) terugging - werkt hij aan zijn boek over Frans Hals, waarvoor Unger de illustraties etst.Ga naar eind3 Dit boek, later door Dr. Alfons Willems in het frans vertaald, zal in 1874 verschijnen. Unger is er voor naar Holland gekomen en werd door de familie Vosmaer op een dinertje gevraagd waarvoor ook Jozef Israëls uitgenodigd werd (‘Wenn Unger nicht unsren Hunger raubt kommen wir nicht Ungern’, antwoordt Israëls d.d. 27 april 1872Ga naar eind4). In het najaar van 1873 komt Vosmaer in nader kontakt met Multatuli; er begint een tamelijk uitvoerige | |
[pagina 423]
| |
korrespondentie, die soms wordt afgewisseld door bezoeken van ‘Vos’ aan ‘Dek’. (Helaas is er in deze brieven veel doorgestreept en vooral ook geknipt, zoals Mimi bij de uitgave al heeft opgemerkt; bepaalde feiten mocht het nageslacht blijkbaar niet weten).Ga naar eind5 Op 21 oktober 1873 schrijft Multatuli hem enthousiast over de Londinias, die hij van Vosmaer cadeau heeft gekregen, evenals het eerste deel van Vogels van diverse pluimage, waarvoor hij hem tien dagen later niet minder opgetogen bedankte.Ga naar eind6 Een brief van Vosmaer beantwoordt Dek d.d. 7 december 1873 met:Ga naar eind7 ‘Of ik M. Kruseman ken? Ja! Ze heeft mij de eer aangedaan mij te bezoeken (...) en ik had gelegenheid nog iets meer van haar te weten te komen dan zij aan allen openbaart. Conclusie: ik acht haar zeer hoog. Ze is 'n stuk kristal’. - Later zal Multatuli inzien, dat ook Mina maar ordinair glas met barstjes is, maar zover is het voorlopig nog niet. Ook Vosmaer bewondert haar. In deze tijd werkt hij aan zijn opstellen over Multatuli, die in 1874 eerst als feuilleton onder de naam Een en ander in het Vaderland verschijnen, en later in dat jaar uitgegeven worden als Een zaaier. Meteen in het begin al houdt Vosmaer in deze artikelen een warm pleidooi voor een opvoering van Vorstenschool. Onder de weinigen die bevoegd zouden zijn de rol van Louise te spelen rekent hij Mina Kruseman, die hij dan blijkbaar al goed kent.Ga naar eind8 Inderdaad weten wij uit Mina's boek Mijn leven, dat zij de door haar geschreven roman die later met gewijzigde titel als Een huwelijk in Indië zal verschijnen, reeds in november 1872 bij Nijhoff tracht onder te brengen.Ga naar eind9 Deze wil een en ander in het manuskript veranderen en er een hoofdstuk uitlaten. Mina schrijft aan haar vader, nadat zij lezingen gehouden heeft, op 28 november '72:Ga naar eind10 ‘Nijhoff tituleerde het stuk “een juweeltje” en Vosmaer en A. Ising | |
[pagina 424]
| |
kwamen het mij vragen om het in den Spectator op te nemen, waarin het nu verschijnen zal. Eer genoeg!’ Op 27 december kan zij aan Betsy Perk schrijven:Ga naar eind11 ‘Ik zal het genoegen hebben u twee afleveringen van den “Spectator” te zenden, waarin het eerste gedeelte mijner lezing opgenomen werd’. Met Nijhoff vlotten de zaken allerminst; zodra hij het boek drukt zanikt hij naar Mina's mening over allerlei schoonheidsfouten. Zij schrijft hem fel (24 februari '73):Ga naar eind12 ‘...ik vind in waarheid altijd schoonheid, al is ze ook cru, mogelijk juist òmdat ze cru is. Ik ben maar een wilde, dat weet u wel, hartelijk dank dus aan de heeren Vosmaer en Ising, voor de moeite die zij zich geven om mijn eerstelling wat te beschaven, maar verzachten?... Och, wat ik u bidden mag, verzacht nooit iets in mijn gekriebel! Versterken, nog krachtiger, nog heftiger als 't kan, maar alsjeblieft niet zachter!’ Steeds meer begint Mina zich nu als een wilde kat te gedragen, en Vosmaer krijgt ook enige krabben. Op 19 april '73, als de ruzie met Nijhoff hoog begint te lopen, voegt ze hem toe:Ga naar eind13 ‘Wel! Wel! Mr. Vosmaer! Doet u nu ook al mee met Nijhoff, mijn natuurlijke vijand!’ (...) ‘Ik heb hèm mijn werk toevertrouwd om het te drukken en u verzocht om er de fouten uit te halen; maar de veranderingen, die er nu in gemaakt zijn, behooren noch tot zijn gebied, noch tot het uwe. Niemand heeft recht om uit mijn werk weg te laten wat ik er in wil hebben, of er bij te voegen wat ik er uit verlang. Stella Oristorio di Frama [haar pseudoniem] bijv. verlang ik er in en Nijhoff kan voor mijn part er uit blijven’. Dezelfde dag schrijft zij aan een anonieme dame:Ga naar eind14 ‘Met Nijhoff leg ik franchement overhoop. (...) 't Mannetje vergeet dat ik hem in mijn macht heb, of hij begrijpt 't niet, hetgeen nog veel erger voor hem is.. Nu heeft hij Vosmaer in den arm genomen | |
[pagina 425]
| |
om mij te temmen, als 't mogelijk is! Hij weet dat ik van Vosmaer meer verdraag dan van de andere leden dier Spectator-club, omdat Vosmaer een man van talent is, en ik dien juge alleen het recht van oordelen heb toegekend’. Enkele dagen later schrijft zij weer aan Vosmaer (25 april 1873),Ga naar eind15 die haar ‘...met zoo veel goedheid en eerlijkheid behandeld heeft, dat ik hoegenaamd geen reden had om u een enkel hard woord toe te voegen, integendeel!... Maar ik was kwaad op N. en dat ben ik nog, niettegenstaande al uwe éloges’. Terwijl het konflikt voortgaat, bezoekt Mina in september 1873 voor het eerst Multatuli in Wiesbaden. Zij, het kristal, paradeert voor hem als de onafhankelijke vrouw die zelfs voor de beruchte Don Juan Franz Liszt geen knieval maakt. Voor deze amazone bestaat de liefde niet, evenmin als het dier dat man heet.Ga naar eind16 Op 10 september schrijft ze uit Weimar, waar ze dan met Betsy Perk is, aan Multatuli: ‘Wij hebben hier kennis gemaakt met Liszt, bij toeval, maar blijven niet voor hèm hier! Noch reizen HEM na!’Ga naar eind17 Zes dagen voor Deks eerste brief aan Vos over het kristal (zie boven) verklaart zij Multatuli (1 december '73):Ga naar eind18 ‘Ik zoek geen liefde, ik vraag geen liefde, ik wil geen liefde, ik zou bijna zeggen: ik ben bang voor liefde’. (Hier leest men met niet veel moeite uit: ik hunker naar liefde). ‘Gij staat als mensch zoo hoog voor mij, dat het mij verdrietig zou maken u van uw hoogte te zien afdalen, om u te voegen bij de ordinaire amoureux, die mij overal en altijd omringen, en die ik uitlach of mishandel’. Neen, zij wil geen liefde van een man, maar neemt zljn artistieke kameraadschap aan. Wie Marciana uit Amazone goed kent, vindt hier niet zonder verrassing een aantal eigenschappen geschetst, die Vosmaer in zijn roman regelrecht heeft overgenomen. Wat zij tegen Dek zei, heeft zij ongetwijfeld ook tegen | |
[pagina 426]
| |
Vosmaer gezegd. Haar brieven in het familie-archief ontbreken grotendeels, maar toch zijn wij over haar relaties met hem enigszins ingelicht. Op 13 januari 1874 schrijft zij Multatuli:Ga naar eind19 ‘Gij vraagt of ik Vosmaer ken [hier vroeg Dek naar de bekende weg!] - ja, zeker, dat is een van mijn uitverkoornen in de menschenwereld en de eenige eerlijke die ik in Nederland ontmoet heb in de journalisten-wereld. Ik heb hem laatst nog ontmoet, en gevoelde toen zoo'n lust om hem, met één coup de baguette, oogenblikkelijk naar Azië of Amerika te tooveren en hem dáár eens een paar jaar geheel alleen te laten ronddolen, ver van al wat Haagsch of Hollandsch is. Ik kan niet velen dat mooie naturen geketend zijn, aan wat ook (...) - “Rust”, zeggen de oude lui, “rust alleen is geluk.” Kan er genot zijn in rust? Ik geloof 't niet, daarom ga ik naar Italië over een dag of tien, en hoop dáár te zwerven tot April of Mei’. Wie hier de oude lui zijn is niet moeilijk te begrijpen: het zijn de stoicijnse Grieken en de Romeinen, en er kan nauwelijks twijfel aan bestaan of een gesprek met of een brief van Vosmaer schemert hier doorheen. Hier reeds horen wij de latere Vosmaer alias van Walborch uit Amazone, die Marciana de aequus animus preekt waar zij niet in gelooft. En wel zeer merkwaardig gaat de parallel worden, als wij nu zien, dat Mina naar Rome en Napels gaat, de twee steden waarin en waaromheen zich ook de Amazone afspeelt. Mina woonde in januari 1874 in Brussel. Een kasboekje in het Vosmaerarchief toont aan, dat Vosmaer in die maand voor f 56,- een reis naar de belgische hoofdstad maakte. Het kan zijn dat hij daar Dr. Willems bezocht, maar tevens zal hij er Mina wel zijn gaan opzoeken. De relatie bleef overigens even platonisch als dat in Amazone het geval is. Maar Mina wilde ook niets van liefde weten - zij die | |
[pagina 427]
| |
uitriep: ‘de groote question d'amour, die ik vertrap, n'importe in welken vorm zij zich ook aan mij voordoet’Ga naar eind20 - terwijl Vosmaer zeer gelukkig getrouwd was. Er zijn inderdaad geen redenen om aan te nemen, dat hun ‘vriendschap’ ooit een aktief erotisch karakter heeft gekregen.Ga naar eind21 Toch is er misschien een ogenblik geweest, waarop Vosmaer's aequus animus ernstig door Mina verstoord dreigde te worden, getuige de laatste regel van het volgende citaat uit Mina's brief aan Multatuli d.d. 4 maart 1874:Ga naar eind22 ‘Al wat ik weet, is dat ik 't woord ‘vriendschap’ in een somber oogenblik van teleurstelling geschrapt heb uit mijn leven, en daarna, zonder omzien, mijn weg alleen vervolgd heb, tusschenbeide even toevende bij iemand die uitmuntte, en onwillekeurig denkende: ‘Was ik een man, dan had ik hier een vriend gevonden!’ ‘Gekheid! dan had hij mijn vriend niet willen zijn!’ - Ziedaar 't troostvolle antwoord dat ik mijzelve geef op mijn dwaze wenschen! 't Zelfde antwoord waarmee ik u, en waarmee ik Vosmaer voorbij ben gegaan’. Er is hier echter niet zonder meer sprake van heroïek bij Mina; enkele weken later geeft zij ronduit toe, dat Vosmaer haar is tegengevallen. In een brief d.d. 31 maart '74 schrijft zij Dek uit Rome nog, dat zij aan een priester verklaard heeft:Ga naar eind23 ‘Quelques fois je rencontre un homme qui me parait bon et généreux, alors je l'éloigne ou je le fuis, car l'amour me fait peur et je ne veux plus m'attacher à personne’. Maar de volgende dag al, heet het:... ‘de kunst (in alle vormen) staat bij ons te lande zóó laag, dat zij eigenlijk beschreven kan worden met deze twee charmante woordjes ‘zielloos en gedachtenloos’. Ook Vosmaer, zelfs Vosmaer is van dit systema en stelt geen hooger eischen aan een kunstenaar dan ‘bekoren’. ‘Maar mij bekoren geen kleuren, geen lijnen, geen klanken, geen woorden, als ze me niet | |
[pagina 428]
| |
gelukkiger of beter maken!’ gaf ik hem daarop ten antwoord; en al wat hij toen zeide was: ‘Dàt ligt aan u, dan is uw artistiek gevoel niet genoeg ontwikkeld om 't schoone te genieten’. ‘Niet genoeg? - Of te veel misschien om met niets tevreden te zijn!’ Er is weinig inzicht voor nodig om te konkluderen, dat Mina even weinig van Vosmaer begrepen heeft als zij door haar latere optreden getoond heeft Multatuli te begrijpen. De laatste kreeg al spoedig zijn bekomst van ‘het kristal’, de eerste bleef geduldig en toegewijd. Vosmaer doorzag Mina wel en al heeft hij haar waarschijnlijk artistiek overschat, hij was teveel onder de indruk van haar schoonheid, haar overmoed, haar uitzonderlijke, zij het brutale oorspronkelijkheid, die niet schroomde voor banaliteiten, daar Mina nu niet bepaald een oververfijnd karakter had. Dat nam Vosmaer echter op de koop toe. Het hoeft ons niet te verwonderen, dat hij enigszins gecharmeerd was van deze nogal viriele amazone: Mina had veel gereisd, was letterlijk een vrouw van de wereld, ze was in Amerika opgetreden als zangeres en ontzag zich niet de nederlandse vrouw op te ruien tot de zo hoogst gewenste emancipatie waar zij zelf de eerste bruisende, zij het niet in alle opzichten prettige uitschieter van was.Ga naar eind24 Vosmaer ging rustig door met Mina te pousseren. ‘Ik zend u 'n krant, waarin Vosmaer zich dapper voor mij weert’, schreef Dek nog in april aan Mina,Ga naar eind25 doelend op het hierboven al genoemde artikel uit het Vaderland; ‘Hij noemt u in verband met Louise uit de Vorstenschool. Dat doet mij goedl’ Waarop Mina antwoordt:Ga naar eind26 ‘O hol Nu lach ik Vosmaer toch uit! Of liever, nu approuveer ik hem pas! Wat hebben wij gekibbeld over kunst! En wat heeft 't me dikwijls gespeten in een man als Vosmaer zoo weinig gevoel voor den geest van een kunstwerk, en zoo'n blinde | |
[pagina 429]
| |
voorliefde voor den gestériotipeerden vorm te vinden! - Hebt gij met hem gecorrespondeerd over kunst, of heeft hij zich geheel van den Nijhoff - *** - systema-club losgemaakt? Qu'est-ce? Vosmaer, de man van lijnen en kleuren, van maten en klanken, die elke bedoeling in een kunstwerk een fout noemde, en zich extasieerde voor een madonna-kopje zonder expressie, of een arm of een been met spieren als touwen en vleesch als een slecht gestopte worst, Vosmaer trekt nu partij voor uw werk, ook als pleidooi, als doel! - 't Doet me recht veel genoegen te zien dat hij veranderd is en dat hij er openlijkvoor uit komt (...) Ik zal hem eerdaags eens schrijven en féliciteeren met zijn bekeering, ik ben hem al lang een bedankje schuldig voor een teekening in mijn album, maar ik had hem anders niets te zeggen en daarom schreef ik hem niet’. Uit deze brief blijken vooral twee dingen. Vosmaer's relatie met Mina liep voor een belangrijk deel via de kunst - en daarnaast: Mina zag, hoe Multatuli's invloed op Vosmaer sterk genoeg werd om de al eerder gesignaleerde tegenstrijdigheid in Vosmaer aan te wakkeren. Hun verwijdering werd weer bijgelegd. Op 24 april '74 schreef zij Vosmaer:Ga naar eind27 ‘Zijt gij nog niet boos op me? - Il y aurait de quoil Heel in 't begin van Februari ontving ik mijn album terug... [een bewijs voor het vermoeden dat hij haar in Brussel heeft opgezocht, waarbij zij hem dit album gegeven zal hebben] nu hebben we April! Mag ik een... door die drie maanden halen? en u dank zeggen voor uw beelderige teekening, alsof ik haar gisteren pas ontvangen had?’ Hun vriendschap is nu weer koek en ei. Op 2-3 mei '74 schrijft Mina hem een lange, enthousiaste brief over Rome en Napels. Daarin bekent zij, met gestreelde ijdelheid:Ga naar eind28 ‘Ik heb uw artikel in 't Vaderland over Multatuli gelezen, bravo! Gij hebt daarin de kunst mèt een doel verdedigd, en een pleidooi | |
[pagina 430]
| |
toegejuicht malgré den vorm, bravo en nog eens bravo! Ook mij hebt gij aangehaald, van de “Vorstenschool” sprekende, dankje voor die onderscheiding’. - Neen, Vosmaer was niet boos en ook haalde hij vermoedelijk zijn schouders op toen Keller hem schreef (18 mei 1874):Ga naar eind29 ‘Minder sympathiseer ik met u ten aanzien van juffrouw Kruseman. Ik vond haar een aardige, pleizierige dame met nerf, maar ik acht haar talent onvrouwelijk. Zachtheid, fijn gevoel, bescheidenheid, reinheid van gedachte mist zij. Zoudt gij met haar willen getrouwd zijn?’ (!!). In juni '74 reist Vosmaer naar Wiesbaden waar hij Dek en Mimi bezoekt, van wie hij schetsen maakt, evenals van hun appartementen.Ga naar eind30 Mina is er van op de hoogte, Multatuli klaagt er over dat hij zijn huis uit moet, en Mina schrijft aan Mimi uit Brussel d.d. 9 juni:Ga naar eind31 ‘Wat schrijft gij beiden toch van 't huis uit jagen?’ zonder te zeggen waarom en hoe? famille monstre! is dat een mensch en suspend houden tusschen weten en niet weten! Gelukkig wist ik dat Vosmaer bij u was, hèm acht ik goed genoeg (en niet te stijf!) om u te helpen verhuizen of blijven, n'importel’ Multatuli raakt door een en ander in geldverlegenheid, en Vosmaer, die hem helpt, vraagt ook haar om geld. In deze tijd is de verhouding tussen Dek en Mina nog opperbest; ze schrijft (28 juni '74):Ga naar eind32 ‘Och Mijnheer Vosmaer, wat komt gij op een ongelukkig oogenblik! Juist nu ik heel arm ben! Maar ik heb geschreven om fl. 200, die gij zeker spoedig ontvangen zult. Ik bid u, zeg Dek niet, dat ik in 't complot ben, want hij wil door mij niet geholpen worden en Mimi vertelt 't hem terug als ze 't weet’. In september sterft Mevrouw Douwes Dekker plotseling. Nog dezelfde dag dat hij per telegram van haar dood hoort, vraagt Dek dringend aan Vos om geld:Ga naar eind33 ‘Ik zal werken als 'n neger, en 't u spoedig teruggeven. 't Is | |
[pagina 431]
| |
maar dat de kinderen iets in handen krijgen. Ik verzocht dit ook aan Mina Kr. (d.i. Mimi schreef haar)’. Mina heeft het intussen druk met het houden van voordrachten gekregen. In een brief uit Brussel (d.d. 20 oktober '74) stuurt zij Vosmaer een kaart voor een lezing in Amsterdam, ze bedankt hem voor Een Zaaier dat hij haar gestuurd heeft, en spreekt ook nog over de dood van Dek's vrouw.Ga naar eind34 Door een brief van Mimi (uit Wiesbaden aan Mina, d.d. 24 november '74) weten wij precies hoe Vosmaer Mina's voordracht vond. Mimi vertelt:Ga naar eind35 ‘Vosmaer schrijft: ‘De voordracht was lief en fijn. Ze reciteerde mooi de stukken uit Vorstenschool, goed begrepen, fatsoenlijk hoog. Zaturdag was ik naar Amst. gegaan om haar te zien. De fraaie zaal was eivol, er was spanning, een zeer goed publiek. Zij speelde zeer mooi, haar spel is anders als dat der schoolactrices, ze is ook daar natuurlijk, maar blijft altijd edel en bevallig. Haar spraak is beschaafd, lief, een klein indisch accentje dat wel lief doet. Ze zag er soms zeer mooi uit, goede poses, fraaie wendingen en gebaren, tragieke oogenblikken’. Als Mina een jaar later, na de breuk met Multatuli, in diens volledige Vorstenschool de Louise speelt, luidt Dek's oordeel een beetje anders.Ga naar eind36 Haar ‘borst is juist de hoofdschotel op 't menu van haar talenten-banket. Bah!’ ‘Ik meende 'n hoer te zien, die bij 't spreken over 'n eerlijke kostwinning op 'r... buik slaat!’ Ze kende ‘geen andere koketterie dan die van niet kokette te zijn. Al haar vertellingen liepen uit op 'n onaandoenlijkheid, op 'n kuizigheid... Kijk! Diana was 'r 'n slet bij’. - Maar met dit beeld van zijn amazone heeft Vosmaer zich nooit kunnen verenigingen. In de roman heeft de viriele Marciana al het lieflijke behouden dat Vosmaer Mina in de brief aan Mimi heeft toegedicht: toegedicht, zeker, want men mag genoeg op Multatuli vertrouwen om aan te | |
[pagina 432]
| |
nemen, dat Mina bepaaldelijk geen grote actrice was. Een hartelijk kreng was zij ook. Hiermee lopen we echter vooruit op de gang van zaken. Dek had al veel eerder een vermoeden dat Vosmaer Mina ‘verschönerte’, en dat het ‘kristal’ wel eens weinig prismatisch zou kunnen blijken te zijn. Op 3 december '74 schrijft hij aan Van Hall:Ga naar eind37 ‘Alleen van Vosmaer vernam ik dat ze goed reciteerde. Maar Vosmaer is zeer zacht, en misschien te goedig in z'n oordeel. Als ik 't groote genoegen heb M.K. weer te zien, zal ik haar verzoeken eens voor mij te lezen’. De première van Vorstenschool met Mina in de hoofdrol wordt bepaald op 22 februari '75. Mina stuurt via Vosmaer geld aan Dek, ten einde hem er toe te bewegen naar Rotterdam te komen waar hij haar moet helpen bij het instuderen. Helaas! Multatuli komt, en het drama versnelt zich, met Vosmaer als hulpeloze toeschouwer die gekweld moet aanzien hoe het kristal vlug en grondig door de zaaier aan gruzelementen wordt getrapt. Op 9 februari '75 schrijft Mina aan de in Wiesbaden achtergebleven Mimi:Ga naar eind38 ‘De Dek is hier behoorlijk gearriveerd en heeft heel gezellig bij ons koffie gedronken met Vosmaer, LeGras, van Zuylen en Haspels. Ziet ge ons al om de tafel zitten, in een scheef kamertje, uitziende op een gracht? De deftige Vosmaer naast Mina Kr. in flanellen robe de chambre. Naast Vosmaer Dek’. etc. Een idylle, zou men zeggen. Maar toen had Mina nog niet de rol van Louise geprobeerd in Dek's bijzijn. Twee weken later is dit wel geschied, en Mina verklaart openlijk in oorlog te zijn met Douwes Dekker, ‘die verlangt te deelen in mijn bewondering voor Multatuli’ (brief van 22 februari uit Rotterdam aan ene Mevr. B., waarin zij begint scheiding te maken tussen de mens en de auteur, het beest en de geest).Ga naar eind39 ‘Een auteur, die de fouten van | |
[pagina 433]
| |
zijn stuk op de actrice wil schuiven, en de actrice, die den schrijver alles vergeeft terwille van zijn meesterstuk, dat zij redden wil!’, zo roept zij als martelares uit (27 februari aan Mevr. B.). Vosmaer is machteloos, hij is niet in staat te bemiddelen, de amazone dopt trouwens haar eigen boontjes.Ga naar eind40 ‘Wat spreekt gij van Vosmaer als eerlijk man? Je n'en doute pas! te eerlijk zelfs, want hij ziet de netten niet, die om hem heen gespannen worden’. - Maar dit zijn dan toch wel de jachtnetten van de amazone zelf... Eindelijk, op 4 maart, heeft in Utrecht de verlate première plaats. De dag daarop schrijft Multatuli aan Van Hall:Ga naar eind41 ‘Huet heeft gelijk: M.K. Is 'n brutale meid, en ik vrees, erger: 'n plompe intrigante’. Een voorbeeld van haar brutaliteit is haar bewering:Ga naar eind42 ‘als ik optreed, blijft er geen oud vrouwtje bij de doofpot zitten’. Mina Kruseman akteert hoofdzakelijk met haar buste. Ze heeft volstrekt niets vorstelijks, praat plat (‘cha sitten’!), kortom, Dek is de zoveelste illusie armer en een ervaring rijker. En Vosmaer? Voor hem is de situatie vrijwel onmogelijk geworden, hij is niet in staat de partijen te verzoenen. Aan Mina schrijft hij koeltjes (d.d. 18 maart '75):Ga naar eind43 ‘Na de ontstane verhouding tusschen u en D.D. vervalt de mogelijkheid om aan de mij vroeger door u gezonden f. 100 de aangewezen bestemming te geven. Ik ben dus zoo vrij u die hierbij terug te zenden’. Toch, hiermee was de zaak voor hem nog niet afgedaan. In het voorjaar van 1877 vertrok zij naar Indië, met achterlating van haar boek Mijn leven, een tijdbom die eveneens in 1877 geproduceerd werd en die al haar intieme korrespondentie met Multatuli, met haar vader, maar vooral ook met Vosmaer aan de openbaarheid prijs gaf. Men kan zich wel voorstellen hoe dit een fijnzinnige geest als Vosmaer getroffen heeft. Opnieuw werd de | |
[pagina 434]
| |
aequus animus wel bitter op de proef gesteld van hem, die Mina nog maar kort tevoren verdedigd had tegen zijn bête noire Busken Huet - Huet, wie hij naar aanleiding van diens boek over de Van Harens voor de voeten geworpen had:Ga naar eind44 ‘Het is een zonderling en niet zeer verkwikkelijk verschijnsel, die lust van dezen en eenen anderen criticus om altijd te wroeten en te wriemelen in de geschiedenis van het sexueele leven. Lekkebaardend snuffelen zij in de registers van den burgerlijken stand, in de intiemste voor geene openbaarheid bestemde brieven, in de binnenkamers, in de “koetsen” enz. en vermenigvuldigen door de drukkunst de nieuwtjes die zij daar opscharrelen. Deze vieze, tegennatuurlijke lust wordt dan bedekt met het kleed der zoogenaamde kritiek en letterkundige geschiedenis en bij wijlen met dat der deugd’. Arme Vosmaer, wie dit zelf zou overkomen, wiens vriend en godheid Multatuli dit eveneens en in nog veel erger mate overkwam, en dat wel van de kant van de onvolprezen Mina! Het is verbijsterend hoe hoffelijk Vosmaer er op reageerde. Hij schreef de Amazone als zijn antwoord, dat boek waarin hij Mina als het ware de spiegel pagina voor pagina voorhoudt, tot hij haar bij het altaar van Tranquillitas, waar Venus overwint, getemd heeft... De werkelijkheid was anders. Er viel aan Mina door Vosmaer weinig te temmen. Desondanks: twee jaar na het verschijnen van de Amazone volgde inderdaad ook zij Marciana in het huwelijk.Ga naar eind45 Haar haat tegen Douwes Dekker heeft haar echter nooit meer verlaten.Ga naar eind46 Het zou de indruk kunnen wekken, dat het ontstaan van de Amazone hiermee definitief verklaard is. Na het drama-Mina ging Vosmaer in 1878, in haar voetspoor, naar Rome en Napels. Personen aan de werkelijkheid ontleend en reisherinneringen zouden tesamen, doorvlochten met Vosmaer's kunstbeschouwingen, de roman Amazone gaan | |
[pagina 435]
| |
vormen. Hoogst verrassend is dan ook de volgende brief uit het Vosmaer-archief, waaruit blijkt, dat de konseptie van het boek in eerste instantie niet van Vosmaer afkomstig is, maar... van zijn reisgenoot Nijhoff! Deze brief van Nijhoff aan Vosmaer toont ook aan, op welk tijdstip Vosmaer er toe over is gegaan om, wat aanvankelijk alleen maar een reisjournaal was, om te werken tot een roman. Dit gebeurde ni. meer dan een jaar na thuiskomst.
martinus nijhoff / 1826-1894
naar een litho van jan veth | |
[pagina 436]
| |
mina kruseman / 1839-1922
| |
[pagina 437]
| |
multatuli / 1820-1887
| |
[pagina 438]
| |
Mayland 3/7/'79‘Amice, een regendag verleidt me je een woordje te schrijven. Trek je het onedele beginsel niet aan en schrijf het ook niet aan verveling toe, want aan dat laatste geloof ik ook al niet meer, omdat ik meer en meer tot het bewustzijn kom, dat de mensch, ook al doet hij oogenschijnlijk niets, toch zwaar kan werken. Het veel alleen zijn bevordert dat niet weinig, zoodat er tenslotte van verveling alleen sprake kan zijn in gezelschap! Op mijn talrijke omzwervingen soes ik over den aesthetischen roman die ik U wilde laten schrijven. Zooals Akbar de verschillende godsdienstige systemen opvoert en tot het resultaat brengt dat er geen een deugt, zoo kan in een boeiend verhaal iedere kunstrigting gepersonificeerd worden en de waarheid en schoonheid tot haar regt komen. Voor het groote publiek is zeker op dit oogenblik geen nuttiger werk te schrijven, en het onderwerp is waarlijk uitlokkend genoeg. Het kader is welligt in Rome onder de artiesten te vinden, het middelpunt Ezekiel's atelier. Met gefingeerde namen hebt ge vrijheid van werken. Paestum's bewaardster is eene figuur om te gebruiken, zelfs de onverschillige juffr. v.d. B. Is niet als type te versmaden. De op krukken loopende schilder, de meisjes von Imhof, Tadema, allen uitmuntende figuren die dienst kunnen doen en Rome's en Tivoli's localiteit levert bij een weinig fantaisie geen bezwaar meer op. Ik verbeeld me dat ge zonder groote moeilijkheid er meê klaar kunt komen. Gelukkig hebt ge er niet zooveel studie voor noodig als Dahn met zijn Kampf um Rom. Dat is me een boek! zoo onderhoudend en boeiend als het ontegenzeggelijk is, zeker met veel kennis van zaken en met talent geschreven, verbeeldde ik me bij het lezen telkens een boek van Timard voor me te hebben, een roman d'aventures, moord, doodslag, list, | |
[pagina 439]
| |
verraad, bovennatuurlijke krachten, ongelooflijk mooie vrouwen, alles, bijna in ieder hoofdstuk, daarbij een geheel personeel tooneelhelden met tooneelspeeches, allen sprekende op denzelfden toon, Gothen, Romeinen, Grieken, maar ook daarin alleen herkent men den auteur, want overigens is hij vrij objectief ofschoon van Germanen-voorliefde niet geheel vrij te pleiten’ (...) Hoe staat het met Homerus? Ik zie er niets van geannonceerd, ge zult het nu toch bijna klaar hebben, dan hebt ge tijd voor den roman!’. Martinus Nijhoff.
Nijhoff stelt in deze brief het programma op, zoals hij zich denkt dat Vosmaer's ‘aesthetische roman’ (aan deze benaming heeft Vosmaer inderdaad vastgehouden) zou moeten worden. Het is kurieus, dat Vosmaer zijn plannen vrijwel blindelings heeft gevolgd. Alle figuren door Nijhoff hier opgesomd, en die wij ook in het reisjournaal tegen komen, heeft Vosmaer inderdaad gebruikt. Alleen - de hoofdfiguur ontbreekt! en deze, de Amazone, is dan ook een kreatie van Vosmaer zelf. De echte Amazone was op dat ogenblik in Indië, maar de herinnering aan haar bezoek aan Rome en Napels was Vosmaer genoeg om haar te gebruiken alsof hij haar bij zich op reis had gehad. Mina-Marciana, in Amazone geen romancière maar dichteres, werd zijn antwoord op Mina's Mijn leven.Ga naar eind47
Voor de indentificatie van de hoofdpersoon met een antiek beeld greep Vosmaer naar een voorbeeld: The Marble Faun van Hawthorne, ook als Transformation bekend, maar niet minder heeft de roman Ariadne van Ouida invloed op hem uitgeoefend. Hij geeft in een passage uit de Amazone zelf aan, dat hij Ouida bewust heeft nagevolgd.Ga naar eind48 Zodra zijn roman vertaald was - er | |
[pagina 440]
| |
bestaan duitse, engelse en franse uitgaven van - ontving hij een tamelijk verontwaardigde brief van Ouida, die het boek las en ten onrechte Vosmaer verweet, dat hij haar van plagiaat beschuldigde, terwijl hij het zelf pleegde. De brief is niet bewaard, maar we kunnen dit opmaken uit Vosmaer's wel teruggevonden antwoord (d.d 19 maart 1883): ‘Madame - On vient de me remettre votre lettre du 4 Mars. Si vous lisez attentivement le passage incriminé, vous verrez qu'il s'agit de tout autre chose que de la question, toujours extremement oiseuse, d'un premier inventeur. Personne n'invente absolument, l'homme ne crée pas, il combine et c'est dans ces combinaisons nouvelles que réside ce que nous nommons l'originalité d'une oeuvre. Shakespeare n'a pas creé Hamlet, mais d'un petit grain qu'il a trouvé sur sa route il a fait croitre un arbre immense. Raphaël n'a pas tiré la Mad. del gran Duca du néant, mais il a invert’ l'idée comme d'une splendeur nouvelle - et le romancier non plus ne fait des hommes, mais combine, transforme. C'est là que réside ce qu'il y a de nouveau dans un livre. Vous deviez voir que je ne jette ce passage dans mon livre qu'en passant, pour en faire tirer les idées suivantes par un des interlocuteurs, et justement pour obéir à ces observationsd'un public superficiel, j'ajoute les phrases qui suivent et qui se résument dans ceci: Ariadne est tout autre chose que Transformation. J'ai voulu suggérer au lecteur la conclusion qu'Amazone aussi ne ressemble à ces deux livres que dans le point de comparaison qu'il ait tiré d'une statue. Comme vous l'affirmiez, j'admets que vous ne deviez pas cette comparaison à Transformation. Quant à moi j'avoue que je la dofs et à ce livre, dont j'admire la profonde pensée, et à votre Ariadne que j'ai lu 3 fois avec le plus | |
[pagina 441]
| |
grand intérêt. Je regrette que la phrase en question soit la seule impression que vous semblez avoir reçue de mon livre, qui, je crois, méritait mieux. Je suis, Madame, avec la considération la plus distinguée, C. Vosmaer’. Een waardig antwoord, waaruit valt op te maken dat Vosmaer navolgen hier op de antieke manier heeft opgevat: zoals Vergilius Homerus navolgde, Horatius Pindarus, Livius Thucydides. Tevens bewijst het slot weer eens, hoe trots hij zelf op zijn Amazone was, die hij trouwens elders ook verdedigt tegen Huet en Pierson. De brief is van belang, omdat de gekozen voorbeelden het ontstaan van Amazone nog meer verduidelijken. Toen hij Nijhoff's plannen ging uitvoeren, zocht hij naar een vorm om zich bij aan te kunnen sluiten: het schrijven van een eerste roman is geen sinekure, en in Nederland vond Vosmaer in het geheel geen voorbeeld voor een boek dat in Rome moest spelen. Transformation en Ariadne daarentegen zijn beide romeinse romans. Komen wij nu weer terug op de hoofdpersonen in Amazone zoals Nijhoff die noemt. Wie is ‘de onverschillige juffr. v.d. B.?’ J.E. van der Laan heeft er jaren geleden reeds op gewezen, dat de Ada-figuur ontleend was, zo had de heer W. Vosmaer hem meegedeeld, aan ‘de dochter van den orthodoxen Haagschen predikant van den Br. Zelf alle zekerheid missende, had zij veel te lijden van haar orthodox gebleven zuster en kwam zich dikwijls bij de Vosmaers beklagen. Met verandering van die zusters in tantes deed zij als Ada haar intrede in de roman Amazone’. - Het familie-archief bevestigt dit op tal van plaatsen. Een zekere Cornelia, die nooit voluit met haar achternaam ondertekent, schreef Vosmaer vele brieven, nu eens uit Italië, dan weer uit Zwitserland of Duitsland, epistels waaruit één voortdurende klaagzang opstijgt. Zij noemt zich ‘een stumper’, heeft het over ‘die vreeselijke | |
[pagina 442]
| |
pensions’, over erfeniskwesties met haar zusters, van wie zij in een brief uit Wiesbaden d.d. 18 oktober '79 b.v. schrijft: ‘De argwaan mijner zusters gaat zóó vér dat zij Clotilde gevraagd hebben of ik goede vrienden met Mina [hier Mevrouw Vosmaer?] was en of zij mij wel eens schreef, vertel het haar eens wat zal zij lachen! Ik zeg 't u niet om u tegen mijne zusters op te zetten en gij moet 't ze niet te kwalijk nemen maar om u de kracht te toonen van den farizeeuwschen zuurdesem waarmede wij van kindsbeen af opgevoed en doortrokken werden en die mij bragten tot de dwaze coups van mijn leven om te toonen hoezeer ik die verafschuwde’. Een onderzoek maakte duidelijk dat het hier gaat om Cornelia Petronella van den Broek, dochter van de Haagse Ned. Herv. predikant Ch.L. van den Broek (1783-1849). De laatste stierf toen zij pas negentien jaar was. Haar piëtistische oudere zusters dwongen haar van dat ogenblik af zich blijvend in het zwart te kleden, sloten haar op in een sombere woning in de Molenstraat, ontzegden haar alles en brachten haar zo tot een wanhopige vlucht naar het buitenland, waar zij vrijwel zonder geld rondzwierf en grotendeels van teken- en muzieklessen en vertaalwerk bestaan moest. Ofschoon zij borstlijdend was, bereikte Cornelia alias Ada de leeftijd van 90 jaar... Bij Vosmaer's dood beschreef zij in een lange condoleance aan de weduwe nog eens haar hele leven. Haar briefstiji was zeer goed, hetgeen Vosmaer in de Amazone ook vermeldt. Treffend was het, een berichtje te vinden in de Arnhemsche Courant d.d. 22 augustus '91 van de volgende inhoud: ‘Aan eene der talloos velen, die Vosmaer nog waardeeren, Mej. C. van den Broek, die te Genève is gevestigd, danken wij de toezending van eene zeer verdienstelijke pastelteekening: Vosmaer's graf op het kerkhof te Montreux. Een wit marmeren zerk, zijn | |
[pagina 443]
| |
naam, geboorte- en sterfjaar vermeldende, door cypressenloof overschaduwd, dekt het stoffelijk overschot van hem, wiens geest nog altijd onder zijne landgenooten leeft en leven zal, zoolang letteren en kunst in Nederland in eere blijven’.
Dit opstel is ontleend aan een meer uitvoerige studie over Mr. Carel Vosmaer, die vermoedelijk volgend jaar zal verschijnen. Voor het raadplegen van het familie-archief en de daarbij ondervonden steun en gastvrijheid wil de auteur op deze plaats reeds hartelijk dank zeggen aan mevrouw C.S. Vosmaer-Roëll en de heer en mevrouw C.J.J.G. Vosmaer-Hudig te Leiden. |
|