Maatstaf. Jaargang 14
(1966-1967)– [tijdschrift] Maatstaf– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 302]
| |
mr. b.v.a. röling / hoogleraar te groningen
| |
[pagina 303]
| |
Er zijn velen, die helemaal geen vertrouwen hebben in vrede door afschrikking. Zij wijzen erop, dat de waanzinnige bewapening van de wereld - alleen al in West-Europa zijn er 5 à 6000 atoomwapens - natuurlijk wel meebrengt dat men niet licht ten oorlog gaat. De welbewust ontketende nucleaire oorlog is, juist door die wapens, ondenkbaar bij een redelijke regering. Maar de nucleaire oorlog, die te verwachten valt als alles op de oude voet zou voortgaan, is niet een bedoelde, gewilde oorlog, maar een oorlog die ontstaat zonder dat de betrokken staten die oorlog hebben gewild. De duidelijkste wijze waarop zo'n oorlog zou kunnen ontstaan is de verheviging van een klein geschil. Het is begrijpelijk, dat de onvoorstelbaar grote nucleaire en thermonucleaire bewapening de kleine, beperkte oorlog niet verhindert. Integendeel, zo'n kleine oorlog wordt juist aangedurfd, omdat men erop vertrouwt dat anderen, uit angst voor de atoomwapenen, niet zullen durven ingrijpen. Men kan hier aan Vietnam denken. Het is wel zeker, dat de amerikaanse regering deze oorlog, zoals hij nu is uitgegroeid, nooit heeft gewild. Maar geleidelijk aan is de strijd heviger geworden, zijn de legers groter geworden, zijn de doelen uitgebreid, zijn er meer landen bij betrokken geraakt. Als daar een oorlog met China, of met de Sovjet Unie uit voortkomt, heeft niemand dat gewild. Men heeft zich dan vergist in wat het duivelse spel van aktie en reaktie kon teweeg brengen. Het evenwicht van verschrikking biedt geen duurzame veiligheid en vrede. Het is gedoemd, op een kwade dag mis te gaan. En of dat nu wat vroeger of later is, heeft voor de betrokken mensen belang, maar niet voor de mensheid als zodanig. Menigeen is er diep van overtuigd dat Kennedy gelijk had toen hij verklaarde dat wij een einde moeten maken aan de wapens voordat de wapens een einde maken aan ons. Maar dat heeft niet zo heel veel te maken met al dan niet | |
[pagina 304]
| |
humanisme. Dat is een vraag van inzicht en van berekening van goede en kwade kansen. Waar humanisme misschien wel wat mee te maken heeft, is het beschamende van de massale vernietigingsmiddelen. Kan men nog van een menselijke kultuur en beschaving spreken, als de statengroepen waarin de mensheid leeft, tegenover elkaar staan met thermonucleaire vernietigingsmiddelen, gericht op elkaars grote steden? Is het niet mens-onwaardig dáármee de menselijke vrede na te streven?
Ik zou echter nu een ander aspekt van het oorlogsvraagstuk willen behandelen: met name de armoede van twee-derde van de wereldbevolking en de toenemende afstand tussen de arme en de rijke landen. Ook dat probleem heeft te maken met oorlog en vrede. En ook hier zou men zich kunnen afvragen: leidt de humanistische levenshouding op dit punt tot een bepaalde opvatting? Allereerst een paar gewone feiten. Ongeveer een derde van de mensheid - ongeveer één milliard mensen - leeft in landen, waar het gemiddelde inkomen per hoofd minder dan 100 dollar is per jaar. Vervolgens zijn er één milliard mensen met een inkomen tussen 100 en 250 dollar. In West-Europa is dat gemiddelde inkomen 1400 dollar per hoofd, in Amerika 3000 dollar.Ga naar eind3 Anders gezegd: 2/3 van de mensheid leeft in de ontwikkelingslanden, die tesamen moeten leven van 1/6 van het wereldinkomen.Ga naar eind4 Het is te begrijpen, dat daar iets aan gedaan moet worden. En men heeft er ook iets aan gedaan. Reeds in het Handvest van de Verenigde Naties werd in uitzicht gesteld, de gemeenschappelijke aktie om de levensstandaard in de wereld te verhogen. We lezen | |
[pagina 305]
| |
dagelijks in de kranten over de ontwikkelingshulp, over de giften en de leningen. Er is een onoverzichtelijke veelheid van internationale organisaties, die daaraan werkt, en als men de cijfers hoort van de sommen die geschonken worden en de kredieten die verleend worden, dan zou men de indruk kunnen krijgen, dat er heel wat gebeurde. Er gebeurt ook heel wat. Alleen: het helpt niet. Elk jaar opnieuw moet men in de beraadslagingen van de Verenigde Naties en in de publikaties van de Wereldbank konstateren, dat de afstand tussen arm en rijk alweer groter geworden is.Ga naar eind5 Men kan ook wel verklaren waarom de resultaten zo slecht zijn. Daar is allereerst de bevolkingseksplosie, ontstaan omdat westerse medische hygiëne wordt toegepast, zodat ieder jaar de schrale inkomsten moeten verdeeld worden over méér mensen.Ga naar eind6 De medische hygiëne kwam bij ons na de industrialisatie; in de jonge landen ging zij daaraan vooraf. Dan valt te wijzen op het kapitaal dat terugvloeit uit de arme landen wegens rente, terugbetaling en winst. Men heeft na de oorlog veel geleend en dat moet geleidelijk aan terugbetaald worden. Van 1950 tot 1961 kwam, alles tesamen, in de ontwikkelingslanden 47.4 milliard dollar binnen, maar vloeide ongeveer 21 milliard terug. De helft van wat overbleef ging, zou men kunnen zeggen, verloren omdat de prijzen van de grondstoffen (waar de arme landen het van moeten hebben) daalden in vergelijking met de prijzen van de industrieprodukten die ze in de rijke landen moeten kopen.Ga naar eind7 Onze produkten worden steeds duurder, hun produkten steeds goedkoper. Hier werken de ekonomische wetten fataal voor de arme landen. In het ekonomische leven handelt men op de grondslag van het ekonomisch beginsel: men koopt en produceert zo goedkoop mogelijk, en men verkoopt zo | |
[pagina 306]
| |
duur mogelijk. Het gehele daarop berustende ekonomisch verkeer duidt men aan als het marktmechanisme, dat prijzen doet dalen en stijgen naar gelang van de vraag en het aanbod. Dat marktmechanisme maakt de rijken steeds rijker, en de armen armer. Het marktmechanisme werkt ten bate van de sterke en ten nadele van de zwakke. Men zou hier gemakkelijk een vergelijking kunnen trekken met de armoede in ons eigen land in de vorige eeuw.Ga naar eind8 Die ondraaglijke armoede leidde tot armenzorg en weldadigheid waar menig goedwillende zich toegewijd mee bezig hield. Maar het hielp niets. Want hier werkte ook ditzelfde marktmechanisme ten aanzien van de lonen van de arbeiders. Dat marktmechanisme leidde ertoe, dat de lonen steeds lager werden, de werktijden langer, dat vrouwen en kinderen ingeschakeld werden in het arbeidsproces. Karl Marx heeft daar toen de onontkoombare konklusies uit getrokken: dit ekonomisch systeem zal leiden tot een toenemende verpauperisering van de armen, de arbeiders, en ten slotte zullen zij revolutie maken en het kommunisme vestigen. Dat is bij ons, goddank, niet gebeurd, omdat men door juridische wetten de werking van de ekonomische wetten heeft beperkt, ten bate van de ekonomisch zwakken. De arbeidswetten gingen minimumlonen vaststellen en maksimum arbeidstijden, vrouwenarbeid regelen en kinderarbeid verbieden. De sociale wetgeving bracht uitkomst bij ziekte, invaliditeit, werkloosheid, ouderdom. De sociale zorg werd wettelijk geregeld en onttrok gezondheidszorg, woningvoorziening, scholing, aan de weldadigheid om ze onder te brengen in een wettelijk geregeld maatschappelijk bestel. Daarmee werd wel resultaat bereikt, daarmee werd het levensnivo verhoogd en een klimaat geschapen waarin menselijk leven | |
[pagina 307]
| |
mogelijk is. De staat werd van hoeder van een liberale orde tot welvaartsstaat, dat is tot een staat die streeft naar werk voor allen, en een menswaardig bestaan voor allen, en die daarom de ongebreidelde vrijheid van de enkeling moest intomen, en zelf, waar nodig, aktief ging optreden ten bate van het algemeen welzijn. Weldadigheid kon geen uitkomst brengen. De verandering van het geldende ekonomische stelsel, de wijziging van het systeem, kon dat wel. En zó liggen de kaarten op het ogenblik in het internationale vlak. Het is met de proletarische naties in de wereld nu ongeveer als met de proletarische klasse bij ons destijds. Het zou niet billijk zijn als we de tegenwoordige internationale ontwikkelingshulp gelijk stelden met de vroegere nationale armenzorg en weldadigheid. Maar het heeft er iets van. En het heeft zeker ermee gemeen, dat het niet helpt. Nodig is dat wijziging wordt gebracht in het stelsel. Nodig is een stelsel, dat bescherming biedt aan de zwakke en bijstand waar zonder hulp geen uitkomst mogelijk is. Nodig is een stelsel, dat rekening houdt met de feitelijke ongelijkheid in positie. Nodig is een regeling van de grondstoffenprijzen, die zal garanderen dat de ontwikkelingslanden daar een vaster en groter aandeel van het wereldinkomen door verkrijgen. Nodig is de industrialisatie, maar dan moeten die jonge industrieën dáár beschermd worden tegen de konkurrerende industrieën van de rijke landen, dan moet hun tijd gegeven worden om zich te ontwikkelen door beperking van de import uit de rijke landen, en gelegenheid gegeven worden om te groeien door eksportbevordering naar de rijke landen.Ga naar eind9 Dat betekent een verandering van stelsel dat, op korte termijn, ons ekonomisch gevoelige offers zou kunnen kosten en waaraan wellicht zelfs bepaalde industrieën bij ons zouden kunnen ten onder | |
[pagina 308]
| |
gaan. Het zou, nationaal gezien, duidelijk merkbaar kunnen zijn door het afnemen van de eigen ekonomische groei, ten bate van de ekonomische groei in de wereld als geheel. De vraag is of wij dat er voor over hebben om een betere verdeling van het wereldinkomen te bereiken. Zijn wij bereid dat op te brengen? Of laten we in onze politiek dergelijke ingrijpende hervormingen achterwege? Omdat we willen blijven denken in termen van nationale ekonomische vooruitgang en belastingverlaging. Omdat de kiezers nog meer auto's willen, en televisie's, ijskasten, bromfietsen, en die niet willen prijsgeven voor wereldwelvaart? Er staat heel wat op het spel. In de arme landen hadden grote veranderingen in opvatting plaats. Men spreekt van de revolutie van de groeiende verwachtingen. Destijds meende men daar, dat het armzalig lot voortvloeide uit een beschikking van de goden. Er zijn er nu meer en meer, die hebben leren inzien dat hun armoede mede het gevolg is van het vroegere koloniale stelsel en van het marktmechanisme, opgelegd nu door de geindustrialiseerde wereld. Men neemt daar op den duur geen genoegen meer mee. Als we doorgaan zoals we nu reilen en zeilen, als dus de afstand steeds groter wordt tussen de twee milliard zéér armen en het half milliard zéér rijken, dan is opstand daartegen onvermijdelijk, dan zou alsnog Marx gelijk krijgen toen hij een wereldrevolutie in het vooruitzicht stelde. De wrevel van de zeer armen tegen de zeer rijken wordt vergroot, nu deze zeer rijken per jaar 180 milliard dollar aan wapens uitgeven en verklaren, dat ze dáárom niet méér kunnen afstaan voor ontwikkelingshulp.Ga naar eind10 Daarbij kan het niet ontkend worden dat onze bewapening wel enig verband heeft met hun armoede. Toen in de | |
[pagina 309]
| |
19de eeuw kleine groepen ijverden voor ontwapening, waren zij zich bewust dat ontwapening pas zou kunnen geschieden na afschaffing van het koloniale stelsel, want dat werd immers door militaire macht in stand gehouden.Ga naar eind11 De politieke emancipatie van de koloniale volken heeft plaats gehad, maar nog niet de ekonomische. Op het ogenblik kan men stellen, dat algemene ontwapening onmogelijk is als het armoede-probleem niet tegelijkertijd wordt opgelost. Want in laatste instantie wordt het geldende stelsel gehandhaafd door onze macht, inklusief onze militaire macht. Ziehier het armoede- en honger-probleem als oorlogs- en vredesprobleem. Ook hier leidt humanisme niet tot een bepaald standpunt. Het gaat immers meer om de vraag of men zijn internationale politiek wil afstemmen op kort gewin, of dat men de kost voor de baat wil laten uitgaan. Het gaat er hier om, als in zovele belangrijke vragen van nationale en internationale politiek, of men bereid en in staat is ‘long-term interests’ de voorrang te geven boven ‘short-term interests’. Het bepalen van een standpunt in zake de honger en de armoede in de wereld kan het best geschieden op de grondslag van redenen van eigenbelang, van een realisme dat de toekomst in de werkelijkheid betrekt. Dan is het vanzelfsprekend, dat ingrijpende verandering in ons eigen belang is, om de wereldrevolutie - dat zou betekenen de wereldoorlog - te voorkomen. Redelijke berekening leidt tot die overtuiging. De bereidheid echter om de noodzakelijke offers te brengen zou kunnen worden bevorderd door overwegingen van direkte menselijkheid, van simpele menselijke kompassie, die zo vaak de humanist hebben gesierd. |
|