werkelijk bij te horen’, niet langer minderwaardig te zijn. Wie bij de groep hoort, keert zich automatisch tegen iedereen die er niét bij hoort, of er niet bij wil horen: de jood, de neger, de provo. Alleen zo zijn de belachelijke reakties te verklaren van toch wel nette en vaak ook verstandige mensen op het verschijnsel provo. Al het geroep over het zg. verstoren van de orde naar aanleiding van niet meer dan een handvol rookbommen kan nooit de werkelijke reden zijn voor de felle reakties die Roel van Duyn c.s. hebben opgeroepen. Wie de rookbommen stelt tegenover jaarlijks 3000 doden in het verkeer mag zich afvragen wie er nu de orde verstoort: de provo of de automobilist. Nièt om de rookbom, maar wèl om b.v. het witte fietsenplan is de provo een bedreiging. De provo's hebben zeker gelijk wanneer ze stellen dat de auto niet alleen een dagelijkse bedreiging en een verspilling is van geld en ruimte, maar ook dat, althans in de grote steden, het partikullere autovervoer binnenkort een onmogelijkheid wordt. Vanuit die visie is de theorie van de altijd gratis ter beschikking staande witte fiets konsekwent en logisch. Maar allicht dat diezelfde witte fiets een tarting, een uitdaging is voor al die honderdduizenden die of net een auto hebben bemachtigd of dat spoedig hopen te doen. Het is duidelijk dat de provo, eenmaal in de hoek van het andere, het uitschot geworpen, spoedig uitgroeit tot wat hij nooit is geweest, en ook niet wil zijn: een maniakale gek, waarschijnlijk verslaafd aan verdovende middelen, te lui om te werken, niet gewassen en dus vies, schorum, dat in een werkkamp thuis hoort. Want alleen als hij eenmaal in die hoek is beland, kan er flink worden opgetreden zonder dat er ergens een geweten gaat spreken. Alleen in oppositie met dat beeld kan Van Hall voor de t.v. de zielige man spelen, die zo vol goede bedoelingen zit ‘en het toch al zo moeilijk heeft’.
Het mensbeeld van de provo, even afgezien van de praktische taktiek, is goeddeels identiek aan dat van de anarchist. Een mens behoort zó fatsoenlijk te zijn dat hij zelf weet wat goed is en wat niet, wat verstandig is en wat niet. Vanuit die utopie, want dat is het voorlopig toch wel, is alle gezag een belediging van dat mensbeeld en tevens, door haar negatieve invloed, een