Maatstaf. Jaargang 14(1966-1967)– [tijdschrift] Maatstaf– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 187] [p. 187] neeltje maria min [Gedichten] familieberichten 1 Mijn moeder is mijn naam vergeten, mijn kind weet nog niet hoe ik heet. Hoe moet ik mij geborgen weten? Noem mij, bevestig mijn bestaan, laat mijn naam zijn als een keten. Noem mij, noem mij, spreek mij aan, o, noem mij bij mijn diepste naam. Voor wie ik liefheb, wil ik heten. [pagina 188] [p. 188] familieberichten 2 Stervende schuif ik bij deze pilaar op ooghoogte de stenen van elkaar. Daar doet een dove vrouw zich aan mij voor. Ik ken haar niet. Ik ben haar op het spoor. O vader, leen mij adem voor een gil, zodat zij hoort wat ik haar zeggen wil. Ik wil haar zeggen: luister, wees mijn vrind of wees mijn vijand. Hoe ik word bemind is mij om 't even. Maar denk aan mij! Vader, laat mij niet sterven zonder haar. [pagina 189] [p. 189] familieberichten 3 Neem mijn vader, die mij pratende vreemd is: aan zijn zwijgen herken ik hem. Zijn huid heeft zijn lach strak getrokken, zijn voeten lijken op een twee. Ik zou hem willen noemen maar ik kan het woord niet vormen dat hij kennen zal. Het is daarom dat ik van vader spreek. [pagina 190] [p. 190] familieberichten 4 Vanuit mijn bed kan ik door 't raam vader zien gaan. De zwarte nacht ligt op zijn schouders als een last en van het mes, dat in zijn hand ligt springt een roos in duizend kleuren naar de hemelboog. Zijn schaduw schuifelt als een spook. Hij noemt een naam, die ik niet ken en spreekt een taal waar ik te klein voor ben. En nu, de dekens om mij heen getrokken, zo bang ben ik en zo bezeerd, zo diep van deze vlucht geschrokken, weet ik alleen: er is geen schuilplaats meer. [pagina 191] [p. 191] familieberichten 5 Van deze plaats af kan ik alles horen. Ik hoor de tafel kraken onder het gewicht van borden. Ik hoor dat er kinderen worden geboren. Steeds hoor ik kinderen geboren worden. De kamer vult zich met geluid. Ik hoor het roesten van het slot. Ik hoor het rotten van het fruit. Steeds hoor ik hoe het fruit verrot. Ik kan alleen maar luisteren en zwijgen. Alleen maar luisteren naar wat mijn vader leest. Elk woord begint met dat onrustig hijgen. Ik ben er niet. Ik ben er nooit geweest. [pagina 192] [p. 192] twee zusjes verontwaardigd Twee zusjes hebben de gezichten naar hetzelfde graf gekeerd. De vergulde monden staan half open en tonen de kijker prooigerichte, kleine, met vlees omgeven tanden. De haren, om de hoofden gedrapeerd, worden bijeengehouden door de handen, dáár, waar zij dreigen uit de kam te lopen. En alles onder dat jonge haar huilt smartelijk en van de wijs; de mooiste tranen zijn de droge. Zo heb ik ze gezien en ingelijst. De kamer is donker maar beurtelings lichten hun ogen. [pagina 193] [p. 193] Vorige Volgende