| |
| |
| |
Helen Knopper
Een barokke Duitser
We zaten aan een gepolitoerde tafel op gepolitoerde stoelen, waarvan zes-op-een-rijtje, met gebloemde kussens erop. Zijn vrouw deed de lamp aan.
Het wordt alweer gauw donker hè vandaag aan de dag, zei ze.
Ja, het werd steeds donkerder en omstreeks Kerstmis bij de geboorte van de heilige God was net de donkerste dag achter de rug, of niet soms? En straks wordt alles helemáál zwart, wordt je ziel in het pikkedonker zo vast gezet als een huis.
Begin je nou al met je aardigheden? zei Frits, je bent er net. Bewaar dat maar voor de borrel na het eten, als je er perse over moet praten, maar nou niet zeuren.
Nou rustig aan jongens, zei Gertrud, het is net zo gezellig dat ze er weer eens is.
Die Gertrud, met een half ingehouden giechel, haar ziel op zero, een beetje rillend, denkend aan de warme aardappelen, aan de warme, veilige aardappelen op tafel, straks. Zo heb ik pas nog iemand iets horen zeggen over de veiligheid van het andere lichaam naast hem in bed, belachelijk.
Ze liet de deur achter zich openstaan, terwijl ze naar de keuken liep. We hoorden haar rommelen met pannen en daarna het afstrijken van een lucifer. Geïrriteerd haastte ik me naar de deur. Ik kan er niets aan doen, maar een kamer met de deur open naar de gang en de trap - trappen zijn onherbergzame gebieden; de engste plaats in een huis - vind ik onleefbaar. Ik deed hem kalm en bedaard waar hij hoorde, nl. gesloten, en de ruimte waarin ik me bevond overzichtelijk makend. En dan de mensen die het bestaan in restaurants vlak bij de steeds openvallende deur te gaan zitten eten, desnoods met hun rug ernaar toe, doodeng, die mensen bedoel ik.
Glaasje wijn? vroeg Frits.
Nee dank je.
| |
| |
Doe niet zo flauw.
Nee echt niet Frits, ik heb geen trek.
Peinzend bleef hij even naar zijn voeten zitten kijken. Dacht hij maar zoiets van: wat een idioot ben ik om zo aan te dringen, of: wat een gewoontemens ben ik die, etc. etc. Maar zover kwamen zijn gedachten niet, het bewijs daarvan was me al vaak genoeg geleverd.
Terwijl hij nog even naar zijn voeten bleef kijken die gestoken waren in violetachtige schoenen van honderden jaren geleden, met een sierlijke boog vol gaatjes in het leer en veters uit eigen winkel, stond hij op, liep naar de radio en zette hem op het zondagsportjournaal van 5 uur met de bekende toeterende muziek vooraf. Ik kan me eenvoudig niet voorstellen dat iemand marsmuziek mooi of interessant kan vinden. Op mijn vraag, vele tijden geleden gesteld, maar die ik met mijn zuiver registrerend brein onthoud, had ik hem eens gevraagd, Frits dus, of hij van marsmuziek hield. Hij werd er zo opgewekt van, had hij gezegd, het maakte je aktief en zo.
Muziek voor die walgelijke koninginnedagen en andere hoogtijdagen, feestelijkheden die je naar de rand der wanhoop leiden.
Het getoeter viel weg en voor mijn oren verrees de machtige stem van de verslaggever die een voetbalwedstrijd behandelde in Twente. Werd ik aldus op kommando naar één van de ijselijkste streken van ons land gestuurd, naar met lauwe modder bedekte velden, waarop 22 dravende mannen achter een bal? Ik zag ze met vuurrode strikken in hun haar en stampend met rood-wit-zwart-bespikkelde kuiten. De bal was van gietijzer, ha ha.
Ik heb vroeger altijd respekt gehad voor sportieve mensen, voor die krachtig gespannen lichamen die de behendigste sprongen en buigingen kunnen maken die men voor mogelijk houdt, maar om daar nu een heel leven voor in te stellen en op die manier allerlei belangrijke berichten en boodschappen moedwillig uit de weg te gaan, nee.
Mag hij wat zachter, Frits?
Nog een keer: Mag hij wat zachter, Frits?
Jazeker, klonk het afgemeten, een toon die ik nooit hele- | |
| |
maal heb kunnen thuisbrengen. Volgens Gertrud spreekt hij altijd zo, volgens haar ‘meent Frits het zo kwaad nog niet’, die vilaine oorlogstichter, pyromaan, van elk wezenlijk woord bij voorbaat al in vlammen.
Wat kan ik nu gaan doen? Een uur tijdverlies. Mijn hele komst naar deze vallei sloeg al nergens op, maar als psychologische studie misschien, als verifikatie van feiten, waarvan ik nog niet zeker was? Onmogelijk iets anders te nuttigen dan het voortreffelijke blad Panorama, naast de uitslagen van de tweede klasse betaald voetbal.
Waar is de Panorama? schreeuwde ik naar haar in de keuken.
Neemt het dienstmeisje elke week mee. Dit teruggeschreeuwd, gezien de hete schaal in haar handen, gezien de afstand en de fanatieke voetballers in de kamer. Ik was - ik wil dit eerlijk bekennen - te belazerd om op te staan om dit blad ergens vanuit de bijkeuken vandaan te moeten halen en zodoende mijn veilige hoek naast de kachel te moeten verlaten. Dan maar wachten tot het vreten werd opgediend.
De vier kelkvormige lampen, crême, betekend met dunne, bruine steeltjes, waarvan blaadjes, schenen op Frits zijn grijze krullen. Krullen zijn lang niet altijd mooi. Krullen, vooral grijze, kunnen immens burgerlijk zijn, provinciaals, net zo griezelig bijvoorbeeld als een scheiding in het midden op een gepommadeerd mannenhoofd.
Frits rookte onafgebroken en zo nu en dan gleden zijn ogen langs mijn ribfluwelen mantelpak, zonder dat hij het een halve minuut later echter zou kunnen beschrijven.
De gordijnen waren gelukkig nog niet dicht. (Dit is net iets anders dan gesloten deuren). Zo kon je nog de ondergaande zon zien (niet: verwelkende zon) die als een vuurrode bal in het raam van de buren hing. De moeder van Frits, die haar laatste jaren in zijn buitenhuisje kwam slijten, zei: kijk daar heb je die gekke bal weer, wat doen de mensen toch met zo'n ding in huis? Maar haar zoon antwoordde: dat is de zon, moeder, dat weet U nu allang en laat me in godsnaam even naar de uitslagen luisteren.
De kleine vrouw liep langzaam naar de openslaande deuren en scharrelde even met de knop. Onder een onver- | |
| |
staanbaar gemompel trok ze de gordijnen dicht. Zo, het geheim werd buitengesloten. Ik troostte me echter met de gedachte, dat de goede geest zelfs door deze muren kon gaan en ging weer gemakkelijk achterover zitten.
Nu kon men alleen nog de planten aanschouwen onder het verstikkende gele lamplicht. Als ik een plant was, ging ik eronder dood, ondanks de pokon en de dagelijkse portie helder kraanwater. Het waren echter zeer burgerlijke planten die me geen zak konden schelen, van die wezens met lange, onsexy bladeren, zoals ik zei: burgerlijk en lelijk als sommige soorten schelpen. En dan de trouwfoto op de schoorsteenmantel, Frits iets magerder, iets akseptabeler maar toch met het eind al op zicht gestuurd.
Terwijl ik het verschrompelde oudje nakeek (toch maar blij dat ik nu geen Panorama op de schoot had liggen, anders had ik er toch in gekeken en dit psychologisch bedrijf gemist) daoht ik: hoe is het mogelijk dat dit wezen met een man mond aan mond heeft gelegen, jongen heeft geworpen en die tussen de bedrijven door nog kans zag te zondigen.
Ze zondigde zelfs nog met haar vergane mond, waaruit vergeelde leugens zich met een dusdanige snelheid wierpen, dat deze nog kans zagen zich op haar lippen te paren tot een nieuwe. Ze was ook nog zeer behaagziek had ik daarnet bemerkt toen haar schoondochter haar het zilveren kettinkje om de hals lei. Knijp dicht die hals, dacht ik toen, knijp dicht die nog gulzige koker die kan slikken en kokhalzen op deze weerzinwekkende leeftijd. Alhoewel, kokhalzen is niet erg, daar leer je van.
Als ik zulke taferelen zie dan bijt ik op mijn nagels van de zenuwen, ik die normaliter nooit nagels bijt, al was het alleen maar om mijn oom die vroeger had gezegd: Nagelbijters - Mensentreiters; in zulke situaties zijn ze er in een oogwenk af, maar goed.
Het uitgeleefde mens zette zich zo volkomen op haar gemak in haar eigen zetel aan het raam, alsof ze zo nog tientallen jaren zou doorbestaan, want leven is hier het woord niet meer, heeft waarschijnlijk ook nooit betrekking op haar gehad, tenminste, jongen werpen, is dat een bewijs dat men heeft geleefd? Ze deed het ook met een kalmte
| |
| |
waarin uitkwam, dat ze zich niet bewust was van het feit, dat mijn gedachten die ik niet kan tegenhouden maar die zich onbeperkt de ether inslingeren, wel eens invloed konden uitoefenen op haar tijdsduur, want dat kan.
Gertrud begon te dekken. Op de tafel kwam een hagelwit plastic damasten kleed (de jaarlijkse kerstboom was ook van plastic ‘tegen het uitvallen van de naalden die je het hele jaar door in huis vond’. Merkwaardig, wat is er tegen zich het hele jaar door dit feest te herinneren, ik bedoel niet het kerstfeest in de vorm van vreetfestijnen, artistieke bijeenkomsten om de burgerlijkheid weg te hossen op subtiele joegoslavische muziek, ik bedoel het werkelijke feest, maar ach) en daarop de aardewerk borden, wit zonder randje. Omzichtig kwam ze daarna met de braadpan binnen en liep - O wonder - niet tegen de glas-in-lood boekenkast en ook niet tegen de stom neergezette ruimtewegnemende stoelen aan. Er kwam geen golf jus uit de pan. Hoe ze het klaarspeelde! Dit is alleen voor de heel ekstraverten onder ons weggelegd. Een vorm van talent.
Frits, deel jij het vlees?
Even de uitslagen afhoren, zo gebeurd.
Die kun je toch wel afhoren terwijl je het vlees snijdt, of maakt dat soms lawaai?
Tegen deze logika kan niemand op, zelfs Frits niet, dus toog hij vermoeid achter zijn vastgestelde plaats.
Kom moeder, zei hij, aan tafel.
Ook de ouwe kwam, schuifelend, de wangzakken enigszins bibberend, op de tast naar het geurende maal.
Ik dacht: stel je voor, Frits zet het mes in de eend en een oorverdovend gerinkel en gerommel breekt los en in plaats van levers en nieren spatten er moeren en bouten over tafel en schroeven die op de grond denderen.
Het lawaai en het vlees.
Tijdens het gebed zag ik de ijzeren inhoud van het beest zo hartverscheurend duidelijk voor me, dat ik in een onsamenhangend gebulder losbarstte, hetgeen een volle minuut aanhield, let wel: aanhield. Ik had het niet meer in de hand, ik zweer het, het ging buiten mijzelf om, zoals meer belangrijke dingen, merkwaardig.
| |
| |
Gertrud lachte naar me met haar mond scheel. Als kind moest ik ook steeds lachen, een soort wilderig, onstuitbaar gehik was dat tijdens die gonzende, lachwekkende minuten stilte, maar dat wist ze niet, Gertrud dacht aan een historische gebeurtenis, of nog niet eens.
We aten verder rustig af. ‘Onder tafel niet over ernstige dingen praten, jongens, anders heb je niks aan je eten.’ En na dat maal: koffie en taart, men zal het niet geloven.
Mijn buik barstte bijna uit zijn fatsoen, maar men moet zich tijdens een gegeven maal nooit de kans benemen op een volgende uitnodiging, voor arme luiden zoals ik bedoel ik, daarom doe ik zoiets dan ook altijd eer aan. Daarna luisterde ik deftig, langzaam en elegant rokend in die gepolitoerde ruimte, naar het schuimend gemurmel uit de gepolitoerde smoelen tegenover mij. Werkelijk het maakte me niet verdrietig. Als je lekker gevreten hebt, valt het zelfs de dichter moeilijk daarna erg verdrietig te zijn, dat komt later weer als hij zich schaamt over zijn aardse smulpaperij
Hoe lang zal ik nog welwillend zijn (bijv. in dit soort situaties) tegenover mijzelf en anderen?
Nou, en hoe gaat het er nu mee na al die maanden? vroeg de nooit helemaal korrekt nederlands sprekende Duitser. Je moet toch eens wat meer aankomen.
Frits zijn gezicht spleet door een glimlach in tweeën. Sommige mensen moeten niet lachen, ze worden er noch vrolijker noch mooier op. De klep van zijn gelaat viel plotseling open met een lichte, metaalachtige klap. Ik had het gezicht (waar ik onbeschaamd gebruik van maakte) op zijn portaal naar de opslagplaats van de gebakjes van vanavond, een kwartstuk rondzwemmende eend, zijn ingehouden vieze woorden en verder een algehele verrotting, waar hij zich niet bewust van was. Daarbij kwam nog, dat Frits' tanden afschuwelijk bruin waren (werkelijk, ik wil niemand volledig afkammen, maar ze vragen erom, want wat is er eenvoudiger dan zijn tanden schoonhouden op zijn minst, zelfs als daad tegenover de medemens) en bezet met groene edelsteentjes die vochtig glinsterden in het lamplicht.
Ik zie teveel sprak mijn voorhoofd (het achterhoofd niet; dat luistert alleen), ik moet ophouden met dat kinderachtige
| |
| |
opletten, we zijn toch allemaal mensen, ben jij soms zo volmaakt etc. etc. En als hij schuldig is, ben jij het zeker. Daar was voorlopig niet aan te tornen, maar wie weet, morgen is een andere dag.
Ja Frits, zei ik vaag, al niet meer wetend waar deze bevestiging eventueel aanspraak op zou maken.
Maar dan moet je het ook doen, riep hij en glimlachte nu niet, zodat hij eventueel in de gelegenheid was met zijn tong over de tanden te gaan en zelf voelen waar hij aan toe was. Deed hij het? Weineen, althans ik zag geen lip of wang naar buiten puilen op dat moment.
Ja natuurlijk, zei ik, me plotseling herinnerend, natuurlijk, als ik iets zeg dan doe ik het. Als ik eenmaal iets zeg, herhaalde ik op een grappig toontje, waarbij Gertrud altijd in de lach moest schieten, dan doe ik het. Gertruds lach: wat voor een lach? Een beleefde lach, een tegemoetkomende lach, een lach die bij voorbaat elke kans op een twistgesprek zou kunen ontnemen, een angstig gelach, een uitsloverslach, een dwepende lach?
Ik zag mijn eigen woorden met een bons op de kruimelloze tafel vallen. Direkt na het gebak had Gertrud de glasplaat schoongeveegd (afnemen heet dat eigenlijk) met een vochtig doekje uit de keuken.
Op haar mededeling dat er die avond een hoorspel was, ‘een lekker ding om te griezelen’, zette Frits de radio aan. Hij deed dit met een grote zucht van verlichting: Hij had weer wat te doen. Maar dit seksloze verhaal op de radio kon zelfs Gertrud niet tot gilletjes brengen dat het ‘eng’ was. Dat viel mee, zóver waren ze dus al gekomen, dit niet meer te apprecieren, alhoewel, zag ik tot mijn verbazing, dit geen reden was het apparaat uit te schakelen. Men bleef luisteren. De ouwe was al naar bed. Men had zoals altijd afscheid van haar genomen met een lichte kus op de wang (ik met een schouderklopje) en de zekerheid dat ze morgenochtend wel weer zou verschijnen in levende lijve, merkwaardig.
Maar wat dat hoorspel betreft, betekende het, dat ze niets meer konden waarderen? Dit zou eventueel op twee manieren uitgelegd kunen worden. Toch maar niet naar vragen.
| |
| |
Het hoorspel bleef aan, eenvoudig omdat men dit tot dusver als enige mogelijkheid schatte om een groot gedeelte van de avond door te komen. En je kunt het per slot van rekening ook nog zo spelen, dat je, als je alles omgekeerd neemt (het hoorspel en de luisteraars), of dubbel, er weer wat van maakt, dan krijgt het plotseling weer betekenis door zijn absurditeit of hoe je het wilt noemen, daar is iedereen vrij in, maar ik geef toe, het is een moeilijke weg het zo te zien. Bepaalde schilderijen (de schaapskooi, het zonovergoten bos) worden met de uiterste inspanning, d.m.v. de omkeerreaktie dus, pas een schilderij en bepaalde soorten literatuur (Gulbranssen) werkelijk leesbaar, maar nogmaals, ik zou het niemand kwalijk nemen, als bij het niet haalt.
Frits kwam steeds meer in zijn doen. Zijn gezicht werd iets aangenamer, iets meer ontspannen, waarschijnlijk veroorzaakt door de gedachte aan de drank die weldra op tafel zou komen en vervolgens: hoe later op de avond hoe schoner volk.
Eindelijk zei Frits: en nu uit dat kreng. Met een kolossale stap op zijn violette dragers stampte hij naar het toestel, alsof dat er iets aan kon doen, maar enfin iets moet gestraft worden en stuurde het de dood in. Geweldig vond ik toen de gedachte van mij die zich bezig hield met de vraag of Frits iets gevoeld had van het absurde luisteren, geweldig dit optimisme in de beschouwing van alle mogelijkheden in de mens.
Maar neen, kwam ik even later weer tot de konklusie, zover ging Frits niet op de zaken in, laat staan Gertrud: die slechts bezig was met de winkels, het afdingen en de kontinue gedachte aan kinderen die ze nooit gekregen had (wel zielig), maar waarschijnlijk naar alle waarschijnlijkheid wèl wiegde, zo smorgens tussen negen en tien, zachtjes, hetgeen men na het voeden doet, want ze wist natuurlijk wel, hoe het eventueel had gemoeten.
Frits voelde zich alleen maar even wat wrevelig doch liet het verder zo. Hij liep naar de kelder om de bekende flesen tevoorschijn te halen, voor hem: jenever in een klein groenrieten mandflesje, voor Gertrud: Hennesy in een bruine
| |
| |
mand, voor mij: wat ik wilde. Okee, whiskey met seven-up. het begon!
Want reeds na de eerste slok zei Frits: en hoe gaat het met je werk, publiceer je eigenlijk al wat en kun je er wel van rondkomen?
Altijd en eeuwig diezelfde stomme rotvragen, hoe houden ze het vol! Zou je kunnen zeggen, het is belangstelling van de mensen, ben je gek, het gaat om heel iets anders. nooit zal hij zich eens ernstige vragen stellen als volgt: of God wel bestaat, of de beslissingen omtrent het onderzoek naar de ruimte niet fataal kunnen zijn voor de gehele mensheid, of de ‘electronic button’ een verzinsel is, of de ibm-machines de alleenheerschappij zullen verkrijgen etc. etc. nooit was Frits op de gedachte gekomen (laat staan Gertrud, redenen hiervoor uiteengezet) deze onderwerpen van zodanig belang te achten, dat er misschien wel een avond voor uitgetrokken kon worden. Wat men er dan mee opschiet? Lulkoek, zo moet men niet redeneren.
Gisteren, repliceerde ik (ik wist natuurlijk allang waar dit gesprek toe zou leiden, althans in grote lijnen, maar toch ging ik er weer op in, goed, dat is mijn probleem), heb ik nog een gedicht verkocht in een café voor een rijksdaalder, waarvan ik twee dagen kon eten. Vervolgens ben ik hier naar toe komen liften en is mijn buik nu vol. Morgen barst naar alle waarschijnlijkheid de bom. (Dit wat ik nu zei is natuurlijk in lijnrechte tegenspraak met het voorafgaande, maar wat kan mij dat schelen?).
Kun je niet gewoon praten? vroeg Frits.
Ik praat zoals ik praat en daarmee uit, ging ik er stompzinnig op in en als je het niet begrijpt, dan dien je het niveau iets op te halen, zoals je onderbroek dagelijks, het gaat in één moeite door voor mensen van goede wille.
Gertrud was aan de grote tafel gaan zitten en loste een kruiswoordpuzzel op. Goddank deed ze niet zoals de meeste puzzelaars: herhaaldelijk midden in een gesprek vallen om een woord te vragen. Als het te heet zou worden, zou ze wel toeschieten met haar verkrampte moederlijkheid en de zaak pogen te sussen.
Als je nou zo'n Mulisch neemt, dreinde Frits weer, kan
| |
| |
het niet wat eenvoudiger?
Alsof hij ooit één letter van de man gelezen heeft.
Ik wil er best over praten, zei ik, als ik in goed gezelschap ben en zelfs kan ik meningen waarderen die diametraal zijn aan de mijne, vermits ze maar gefundeerd zijn.
Frits antwoordde niet, doch nam een flinke slok Bokma en knikte wat. Hij slingerde op een dusdanige manier met de kop, waarvan insiders weten, dat hij absoluut niet gevolgd had waarover het ging. Hij dacht waarschijnlijk nog na over het woord diametraal of over het feit of hij zich kwaad moest maken gezien hij geen ‘goed gezelschap’ was, hetgeen een kind had kunnen konkluderen uit mijn opmerking.
Voel je je niet enorm vernederd, begon hij weer, gedichten in café's te moeten verkopen, Mulisch eenzaam achter zich latend, zich ternauwernood herinnerend dat hij over hem begonnen was.
Hou nou maar je kop erover, zei Gertrud vanachter haar puzzel, je bereikt er toch niets mee en verpest nou niet de avond.
We dronken enige minuten zwijgend. De whisky was geweldig. Behaaglijk zette ik mijn voeten onder mij en trok mijn rok iets hoger over de knieën, zodat ik wat gemakkelijker zat. even keek Frits, maar niet lang.
Hij was er zo één die Gertrud nooit ontrouw was geweest, nooit zal worden ook. Niet omdat het zijn plicht was, of omdat hij zoveel van haar hield, maar doodeenvoudig omdat hij geen aandrang voelde, dat was alles. Het was geen probleem. Hij sprak uiteraard steeds over zijn trouw en eerlijkheid en kon niet begrijpen waarom mannen aan één vrouw niet genoeg hadden (laat staan andere seksmogelijkheden).
Ik stelde me de zaak als volgt voor: Frits zijn frekwentie hooguit eenmaal in de maand - en zelfs dat is nog aan de hoge kant geschat - en dan eenmaal per nacht, waarna hij zich zou omdraaien en ronkend in slaap vallen. natuurlijk was Frits trouw aan zijn Gertrud.
En toen kwam plotseling het oude verhaal weer los, het verhaal dat zich steeds van Frits wist vrij te maken,
| |
| |
naarmate de avond wat melancholiser werd en de medemens ogenschijnlijk meer in het bereik. Je kon er donder op zeggen, wat ik dan ook deed.
Je moet het zo zien kindje, je leeft te gekompliceerd. Je maakt het jezelf onnodig moeilijk, waarom neem je niet een baan? Je kunt toch ook savonds werken en de wiekenden. Ik snap het niet. Ik zou het niet willen uitspreken, dat weet je wel, maar eigenlijk moet iedereen jouw lasten dragen.
Nee, ik behoef toch weer niet alles tot diep in den treure te herhalen? Zeg dat het niet nodig is. Als ik iets o.m. niet verdragen kan, dan is het wel die ongelooflijke vergeetachtigheid van de mensen en nog niet eens dat, het is ook het talent waarmee ze de gloednieuwe mededeling in hun bestaan, waarvan ze op dat moment het overwegen waard hebben gezien, weer vervangen door hun oude ‘inzichten’, wonderlijk ook de snelheid waarin deze chemische reaktie plaatsvindt.
Ik herhaalde dus maar niets, wat echter als nadeel had, dat 1. Frits dacht dat hij gelijk had en 2. de tijd had gekregen om iets nieuws te bedenken. Zijn kop was nu vuurrood en voortdurend in beweging, zijn ogen (de spiegels van de ziel) waren troebel.
Bij mij is het zo, zei hij, dat ik, als ik bv. in ernstige moeilijkheden achter het stuur zit (welke problemen konden dat zijn?) gewoon bid en werkelijk als een kind bid ik dan in groot vertrouwen en langzaam kom ik tot het licht.
Ongelooflijk, dacht ik, meneer komt tot het licht (ik was natuurlijk ook niet helemaal helder meer, want als ik eenmaal begin te zuipen, ga ik door tot het bittere eind for better and for worse) en daar was het weer. Opmerkingen als een stoomwals die je kosmisch platstrijkt, ja Pietje, schuif haar maar onder de deur door.
Ik zei nog: je kunt net zo goed zeggen, beste Frits, dat we toch allemaal doodgaan en dat toch Gods wil geschiedt, krijg het nou helemaal heen en weer.
Maar Frits, gezien hebbende dat er tegen zijn ‘stelling’ geen goede verdediging op te bouwen was, begon harder te praten - wat de zwakkere gesprekspartner altijd doet wanneer hij weet dat hij even aan de winnende hand is - en
| |
| |
herhaalde precies wat hij daarvoor schaamteloos en schuimbekkend van de bokma had geannonceerd.
Even dacht ik wild, wat moet ik eigenlijk nog zeggen? Frits heeft gelijk, gewoon gelijk, maar niet op de manier waarop hij de zaak interpreteert. Hoe kon ik aantonen dat hij zo vals was als hun jaarlijkse kerstboom?
Natuurlijk gaan we allemaal de pijp uit, hardstikke zeker is dat. De kamer werd drabbig van de rook en leek op een oververwarmde stationskamer waarin ik zat, zonder geld op zak voor de eenvoudigste kop koffie. Gertrud liet zich gaan en zat nu wijdbeens, de puzzel half opgelost op haar schoot - en half opgelost zal hij blijven - met de handen gevouwen op haar hoofd, zodat je onder haar armen de verkleurde zweetplekjes kon zien in haar truitje. Haar neus, die in het begin van de avond matbepoederd was geweest en daardoor een tamelijk aangenaam uiterlijk had gehad, was nu rood en bespikkeld.
Schei asjeblieft uit jongen, zei ik, want ik geef geen cent om je valse klotewoorden, de zaak is heel wat ingewikkelder dan er aanvankelijk uitziet. (Was dat zo?).
Dat is het em nu juist, riep Frits bevend, (alcoholisch bevend, beslist niet door ontroering) een sigaret opstekend, het is niet zo ingewikkeld, je máákt het ingewikkeld. God is eenvoudig. (Vliegen is goedkoper dan U denkt).
Ik stond op en zette mijn handen vlak bij de Duitser en zijn grijze krullekop (Gertruds handen er in, toen ze jong waren en door het besneeuwde Schwarzwald zwierven), wist echter verder niet wat te doen. Ik goot het laatste beetje whisky achter in mijn keel en zei hard: Ik Ga Even Naar De Rivier!
Ben je belazerd, zei Frits, dat kan niet. Het hele dorp slaapt. Ik kan niet toestaan dat je nu nog over de straat gaat zwerven.
Ik liep echter al naar de gang om mijn jas te halen. wie houdt mij tegen op zulke ogenblikken? niemand.
Kun je niet tegen je verlies? vroeg Frits.
Werkelijk, dit zijn de momenten waarop oorlogen en epidemieën uitbreken, waarop Hitler naar de macht greep. Bij sommige mensen - om niet te zeggen bij welhaast alle,
| |
| |
deels om ze wakker te schudden, deels om zelf boven te blijven - moet men hardhandig te werk gaan.
Ik ging vlak voor hem staan en sloeg hem met de boksbeugel, die ik altijd in mijn zak draag, uit alle macht tegen zijn uitgezakt lijf. Waar ik hem raakte stond me op dat moment niet helder voor de geest. Ergens bij zijn strot? Ver voorbij de eindreaktie, maar even begeleid door het sireneachtig geschreeuw van Gertrud stond ik al op straat en op zachte schoenen liep ik naar de Waal.
De pont ging al uren niet meer en naar het vage geschetter te oordelen werd er aan de overkant ouwejaar gevierd. Tenminste, hoe konden de mensen weten in dat gindse gebied - nauwelijks zichtbaar door de mist - dat het nu geen ouwejaar was, een bevolking, die leefde zonder kranten en die niet kon klokkijken. De rij bomen tegenover mij werd een japanse prent en plotseling ontstond over de rivier een brug waaroverheen zwaar gebogen een man liep op spinnepoten met een rieten puntmuts op. Over zijn schouders hing een juk met gevogelte.
Ik liep de brug over tot vlak aan het wazige getoeter van het dorpsorkest.
Betekende het feit, dat ik even aan Frits dacht, die nu waarschijnlijk over de grond krampte, zoals iemand die een overdosis aan gas heeft gehad, dat ik me schuldig voelde? Dacht van niet, want ik voelde me tamelijk opgelucht zoals iemand na een Daad kan zijn, wanneer de voorboden van de te nemen akties al sedert lange, eenzame tijden zijn kamer bezwangerd hebben. Het gekke is ook - of het gekke - dat ik me niet meer om schuld bekommer eigenlijk, wanneer ik met de volle inzet van mijn persoonlijkheid tot de nivellering tussen twee overga, hoe dan ook. Frits in zijn nauwe winterslaap met zijn kleine, loerende varkensoogjes halfopen.
Ik voelde me onder het oksel van het ganse heelal en de komplementerende hoek, zijnde het restant mijner bewegingen van gene zijde, sloot mij met een zachte tik tot mijn geheel. De wereld daarbuiten was zo klein geworden, dat ik de randen ervan tegen mijn lichaam bemerkte. Voor mij uit rezen hoge, zilveren antennemasten die ik in serie zag
| |
| |
staan voorzover de mist het toeliet. Ik kon maar net, beurtelings met beide benen een grote zwaai nemend, om de palen heenslingeren. Uiterst langzaam bereikte ik via deze slalom de brink van het dorp, waar een dichte drom mensen om een verveloze muziektent heenwervelde.
|
|