Maatstaf. Jaargang 13
(1965-1966)– [tijdschrift] Maatstaf– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 803]
| |||||||
H.G. van den Doel
| |||||||
[pagina 804]
| |||||||
Toverij en goochelarij.Wat is toverij? Tot toverij worden die handelingen gerekend, die, wanneer ze verricht worden in een niet ‘exact’ denkende kultuurgemeenschap, de indruk wekken bovennatuurlijke krachten te mobiliseren, maar die, wanneer ze verricht worden in een ‘exact’ denkende kultuurgemeenschap, de indruk wekken uitsluitend ‘natuurlijke’ krachten te mobiliseren. Toen Mozes voor de Farao van Egypte het presteerde een staf in een slang te veranderen door deze op de grond te werpen, interpreteerde zowel de Farao als Mozes dit gebeuren als een wonder van God. Wij weten echter dat er in Egypte slangen waren die als een stok zo recht bleven staan en die gingen kronkelen als je hen op de grond gooide. Het was dan ook geen wonder dat de egyptische slangenbezweerders Mozes dit ‘kunstje’ nadeden. Nu mogen we niet zeggen dat Mozes een truukje toegepast heeft; immers dan zouden wij ons op het standpunt stellen van de ‘exact’ denkende kultuurgemeenschap, waaraan Mozes part noch deel had. In de definitie wordt immers meegedeeld dat er handelingen zijn die tweeledig geïnterpreteerd kunen worden: zowel behorend tot een bovennatuurlijke orde als tot een natuurlijke. Goochelarij kan op deze tweeledige interpretatiemogelijkheid geen aanspraak maken. Goochelarij wordt aangeboden als truuk en geïnterpreteerd als zodanig. | |||||||
‘Bovennatuurlijk en ‘exact denkend’.Een paar dagen na Achterbergs dood kreeg ik in de trein een stuk van De Telegraaf in handen, waarin toevallig een herdenkingsartikel over Achterberg stond met de kop: achterberg is gestorven Dit is iets in de trant van ‘Meester, kom af van het kruis’ en ‘Anderen heeft hij verlost, zichzelf kan hij niet verlossen’. In deze citaten wordt het toekennen van bovennatuurlijke macht aan de desbetreffende personen in twijfel getrokken. | |||||||
[pagina 805]
| |||||||
Beschikte Achterberg over bovennatuurlijke kracht? Deze vraag is niet zo makkelijk met ‘nee’ te beantwoorden als lijkt. In feite is het bestaan van zoiets als magie een kwestie van ‘aanschouwing’. De primitieve mens - of, meer omvattend: de archaïsche mens - had een natuurlijke band met de wereld-om-hem-heen, welke band door het exact, het abstraherend denken verbroken is. Voor de archaïsche mens bestaat bovennatuurlijke kracht; voor de abstraherende mens, o.a. de moderne west-europese mens, niet meer. Het is dwaas de tweede mens ‘gelijk’ te geven. Het is opvallend dat de laatste tijd meer aandacht geschonken wordt aan het archaïsche voelen. De belangstelling voor okkulte verschijnselen neemt toe. Er wordt een leerstoel in de parapsychologie gevestigd. Er wordt voor de televisie een proef met psychokinese gedaan. En, last but not least... juist het modernste natuurwetenschappelijk denken sluit wonderwel bij het archaïsche voelen aan. Professor Dr C.H. van Os heeft in zijn prachtige boek Moa MoaGa naar voetnoot1 bewezen dat de verworvenheden van de moderne natuurwetenschappen, o.a. de relativiteitstheorie van Einstein, veel overeenkomst vertonen met wat juist de primitieve mens voelde. Op dit thema preludeerde Kant reeds toen hij alle ervaren werkelijkheid een kwestie van aanschouwing noemde. Van Os laat o.m. zien hoe de relativiteitstheorie bevestigt dat de onderscheidingen die wij gemaakt hebben - ook die tussen denken en handelen, op de ontkenning waarvan de magie berust - alleen op die onderscheidingen-zèlf gebaseerd zijn. Achterbergs dichterschap sluit direkt bij deze theorie aan. Zijn dichterlijk mes snijdt naar twee kanten. Hij verricht in zijn gedichten bepaalde handelingen, die hij als magie aanbiedt. Door de beeldspraak en door het magisch procédé dat hij toepast, demonstreert hij hoe hetgeen hij ‘doet’ juist in overeenstemming is met de pas verworven inzichten van de natuurkunde. Letten wij uitsluitend op het eerste aspekt, dan is Achter- | |||||||
[pagina 806]
| |||||||
berg magiër geworden; letten wij op het tweede en stellen wij ons daarbij op het standpunt van een modern natuurkundige, dan is Achterberg een knap filosoof; letten wij op het tweede vanuit een would-be-modern, in feite ouderwets abstraherend denken, dan is hij een wiskunstenaar of goochelaar geworden, die zijn publiek op geniale wijze voor het lapje houdt. Samenvattend zeggen we dat Achterberg een magiër is die precies vertelt wat hij doet en bewijst dat het kan. Voordat we deze paradoks kunnen begrijpen, moeten we ons in de volgende bladzijden verdiepen. | |||||||
Van zwarte kunst tot witte.Wat is archaïsch? Alles dat zich afgespeeld heeft in de eerste fasen van de ontwikkeling van de menselijke bewustwording. De hedendaagse primitieven zijn evenzeer ardhaïsch als de oude volken die wij uit hun mythologieën kennen. Ook de wereld van het kind heeft veel met het archaïsch voelen gemeen, omdat in de ontwikkeling van het kind het gelhele verloop van oermens tot individu-dat-deel-heeft-aan-de-westeuropese-beschaving versneld plaats heeft. In het zgn. animisme is de tegenstelling tussen leven en dood opgeheven. De ontkenning van het onderscheid tussen een levend wezen en dode stof vindt zijn oorsprong in het feit dat de archaïsche mens alle ‘dingen’ voorstelt als grotere of minder grote konsentraties energie (= mana). De rots waartegen Mozes spreekt is evenzeer met mana geladen als Mozes zelf. Een manakonsentratie kan ten goede of ten kwade aangewend worden. Een middel om een manakonsentratie ‘vrij’ te maken voor enig doel, is het uitspreken van de naam van de zaak die de konsentratie bezit. Daarom ontbreekt in het archaïsch wereldbeeld ook de tegenstelling ding - naam. Ook de evokatie is een soort vrijmaking der manakonsentratie door het uitspreken van de naam. Als een dodenbezweerder de naam van een dode oproept, veroorzaakt hij daarmee dat de manakonsentratie van de dode zich manifesteert, waardoor ook de persoon manifest wordt. Omdat in het archaïsch voelen zowel voor óns dode als | |||||||
[pagina 807]
| |||||||
voor óns levende dingen met mana geladen zijn, kan een beeld van een persoon fungeren in plaats van die persoon. Zo is de beeldenverering ontstaan. Zowel het beeld van een persoon als de persoon zelf vertegenwoordigen immers de manakonsentratie waarom het te doen is. Voor de tegenstelling die wij maken tussen denken en doen is in het archaïsch wereldbeeld evenmin plaats. Wij achten onszelf niet in staat via gedachten van ons invloed uit te oefenen op onze omgeving. Invloed oefenen we alleen door een daad uit. Als de primitieve mens een dier denkt te doden en een afbeelding met pijlen doorsteekt, heeft dit voor hem het gevolg dat hij, eenmaal op jacht, met meer sukses het dier-zèlf de genadeslag zal toebrengen. Een rituele handeling (een gebeuren dat ‘opgevoerd’ wordt) is identiek met de handeling in (onze) werkelijkheid. Wij beschouwen de gebeurtenissen uitsluitend in tijdsverloop. Eerst laten wij iets vallen; daarna komt dat ‘iets’ pas op de grond. Hierdoor leggen wij een kausaal verband tussen hetgeen we laten vallen en hetgeen op de grond terecht komt. Dat kausaal verband is zodanig dat altijd iets dat eerder gebeurt invloed kan uitoefenen op iets dat later gebeurt. De archaïsche mens, die de gebeurtenissen in mindere mate in de tijd gerangschikt ziet, kan een voor ons gevoel verkeerd kausaal verband leggen tussen twee gebeurtenissen, zodanig, dat iets dat later gebeurd is, oorzaak wordt van een gebeurtenis die tevoren heeft plaats gehad. Als het gaat regenen, beginnen normaliter de kikkers te kwaken. Gerangschikt in de tijd, veroorzaakt de komende regen het gekwaak. De primitieve mens meent met gekwaak van kikkers regen te kunnen opwekken (Wetterzauber). Het analyserend denken heeft zijn intrede gedaan vanaf het moment dat de mens het bestaan, de oorsprong en het doel van hemzelf en de dingen om hem heen niet meer als vanzelfsprekend ervoer. Bij Plato wordt in de geschiedenis van het denken voor het eerst de breuk tussen het archaïsch voelen en het analyserend denken zichtbaar. Plato ziet immers het lichaam als kerker van de levende ziel: materie en geest worden niet langer als éenheid gevoeld. Revolutionair zijn echter de opvattingen van Kant, die | |||||||
[pagina 808]
| |||||||
het waargenomene niet als gevolg van de dingen die er zijn beschouwt, maar de dingen die er zijn als gevolg van het waargenomene. Dit is typisch archaïsch: de mens vervult als waarnemer een scheppende funktie. De wereld van zijn ervaring is dan evenzeer een eigen produkt als dat van zijn omgeving. Sedert Kant bewandelt het wijsgerig denken de weg terug naar het archaïsch voelen. De monadenleer van Leibniz legt het aksent op de eenheid geest-stof. Volgens Leibniz bestaat het heelal uit ontelbare eenheden, monaden, die hij als bezielde wezens denkt. Elke monade weerspiegelt de ganse kosmos; zij is dus een wereldje-in-het-klein: de voor de archaïsche mens zo belangrijke eenheid tussen mens en kosmos is bij Leibniz hervonden. Deze eenheid is alle tijden door door de mystiek erkend en beleefd. 19de-eeuwse mystici als Angelus Silezius, Rilke en Dèr Mouw hebben een eenheid met God geproklameerd. Het Brahman bij Dèr Mouw is in bepaalde opzichten te vergelijken met het archaïsche mana. De nieuwe tijd is geboren, waarin de onderscheidingen die het analyserend denken gebracht heeft te niet gedaan worden, niet in het minst door toedoen van het analyserend denken zelf: de abstraktie ad absurdum.
Evenzeer als het archaïsch denken loochent het moderne de tegenstelling tussen kracht en stof. Volgens de hedendaagse fysika is de stof een vorm van energie geworden, te vergelijken met het archaïsche mana.Ga naar voetnoot2 De onderscheidingen ruimte, tijd en kausaliteit vervagen. Waarnemer en Objekt, die vroeger gezien werden als gerangschikt in orde van ruimte en tijd, van oorzaak en gevolg, kunnen ook beschouwd worden als met elkaar in wisselwerking; zo verdwijnt de ruimtelijke afstand, de rankschikking in de tijd, en het kausaal verband.Ga naar voetnoot3 Omdat Achterberg zowel het primitieve wereldbeeld als | |||||||
[pagina 809]
| |||||||
de verworvenheden van de modernste natuurwetenschap hanteert voor zijn ‘magie’, was het noodzakelijk op het bovenstaande uitvoeriger in te gaan. | |||||||
‘O, lied, dat nimmer loog’Als iemand in een ‘exact-denkende gemeenschap’ als de onze op de titel ‘magiër’ aanspraak wil kunnen maken, moet bij in ieder geval zichzelf als magiër aanbieden. Immers niemand van ons zal het in zijn hoofd halen een zich als goochelaar presenterend persoon gebruik van bovennatuurlijke krachten toe te kennen. Aan deze voorwaarde wordt door Achterberg voldaan. Deze biedt zichzelf aan als tovenaar, maar vertelt precies wat hij doet, en verklaart zijn bovennatuurlijke macht met behulp van de inzichten van de natuurwetenschap. Zo reiken in het dichterschap van Achterberg heden en verleden elkaar de hand; als dichter herstelt hij de breuk die het rationalisme teweeggebracht heeft. Iedereen kent het biografisch gegeven dat Achterberg een geliefde door de dood verloren heeft. Zijn dichterschap is éen grote poging om de kommunikatie met de vrouw, door de dood verbroken, weer tot stand te brengen. Deze naar onze begrippen gestorven vrouw wordt altoos toegesproken met ‘u’. Echter nog meer zaken en personen kunnen door het woordje ‘u’ opgeroepen worden. In het volgend gedicht zijn ‘u’ een aantal dingen die door het woord van de dichter vereeuwigd moeten worden. De voornoemde vrouw wordt hier niet met ‘u’, maar met ‘zij’ aangeduid: Voorwerpen, in mijn lied
vereeuwig ik u, niemand weet
het einde van dit wreed gebied
en wat er nog met u geschiedt,
hoor, hoe ik u heet:Ga naar voetnoot4
In in mijn lied vereeuwig ik u ligt een bijsmaak van door | |||||||
[pagina 810]
| |||||||
mijn lied vereeuwig ik u. Mijn lied is eeuwig, en ‘u’ deelt in die eeuwigheid. Het mes snijdt ook hier naar twee kanten: iets dat op het eerste gezicht de indruk wekt bovennatuurlijk te zijn kan bij nader inzien als ‘natuurlijk’ geïnterpreteerd worden. In de volgende versregels is ‘u’ evident de vrouw, die haar bestaan uitsluitend aan de dichter dankt: Bestond er ooit een ander blijk
van uw bestaan buiten mij om?Ga naar voetnoot5
vraagt de dichter zich af. Hierbij biedt hij zich aan als tovenaar of schepper. Maar bij vernuftig redeneren hoeven we in deze regels geen aanspraak op bovennatuurlijke macht te lezen. Het gedicht heet Tweeheid. Het thema is: ‘u’ die zich manifesteert in ‘ik’. Deze manifestatie heeft plaats via de herinnering van ‘ik’: Want mijn herinnering formeert
vlees en gestalte, stem en lach;
de zinnen, binnenwaarts gekeerd,
brengen u aan den dag.
Dit heeft de toon van magie. Maar in feite is het 't nuchterste dat er bestaat. Om dit plausibel te maken, maken we vast gebruik van een nieuw begrip dat we in verband met Achterberg vaak zullen hanteren, en elders uitvoeriger zullen bespreken: dat van Tatenleib. De term is afkomstig van de filosoof Fechner. Onder ‘Tatenleib’ verstaan we de som der invloeden die een mens tijdens zijn leven op zijn omgeving heeft uitgeoefend. Nu gelooft Fechner, aansluitend bij het archaïsche voelen, dat de mens bestaat na de dood dank zij zijn Tatenleib. Vooral bij grote denkers en schrijvers is dit het geval. Zij oefenen na hun dood nog invloed uit door de aktiviteit die zij tijdens hun leven ontplooid hebben. Een onderdeel van de Tatenleib is de herinnering die aan | |||||||
[pagina 811]
| |||||||
de desbetreffende persoon gebleven is. En als Achterberg zegt dat zijn herinnering ‘u’ formeert, kan dit begrepen worden uit het feit dat zijn herinnering een onderdeel van haar Tatenleib is, dus van haar bestaan-na-de-dood. Het volgende gedicht, dat spreekt van sleutelwoorden, is zelf een sleutelgedicht op Achterbergs oeuvre: CODE
De levenskracht die gij eenmaal bezat
verdeelt zich nu over het abc.
Ik combineer er sleutelwoorden mee
en open naar uw dood het zware slot.
Het is, in 't vers, de figuratie: God,
te vinden met de letters g, o, d,
in deze volgorde, maar niet per se,
ook andere formaties kunnen dat.
Iedere serie, elke schakeling,
uit welk taal genomen, is geschikt,
zolang ze in de juiste spanning staat.
De dichter, onder 't schrijven, weegt en wikt,
op dood en leven een schermutseling,
totdat de deur eindelijk open gaat.Ga naar voetnoot6
Hier kortsluiten het archaïsche mana en het moderne energiebegrip. Elektriciteit is een vorm van energie. In de derde strofe van het gedicht wordt de magische kracht van de taal vergeleken met die van elektriciteit, die een juiste spanning bereikt als de schakeling (serie- en/of parallelschakeling) maar goed gekozen wordt. De optimale spanning staat gelijk aan de optimale magische kracht van het woord. Het woord God heeft zo'n optimale kracht, ontleend aan ‘de levenskracht die gij eenmaal bezat’. Dit is | |||||||
[pagina 812]
| |||||||
weer een prachtig voorbeeld hoe bij Achterberg magie en natuurkunde harmonisch verweven zijn. In de eerste strofe van HamelnGa naar voetnoot7 is de dichter niet in staat ‘u’ tot leven te wekken: Gij zakt tot aan uw enkels in de stenen.
De gang van mijn verbeelding is te zwaar.
De metaphoren vallen uit elkaar,
voordat zij u de laatste steun verlenen.
Maar nu wordt de ‘vogelaar’ geïntroduceerd, een soort rattenvanger van Hameln, die over magische kracht beschikt. De rattenvanger in het verhaal voerde de mensen naar de dood, maar deze vogelaar, de dichter ‘die om de hoek der woorden is verschenen’ voert de ‘u’ buiten de dood om, door middel van muziek. Er komen nòg twee magische middelen in het gedicht voor: de spiegelruiten en de herkenningspunten. Later zullen we hierop nader ingaan. Van groot belang is ook de Ballade van de winkelbediendeGa naar voetnoot8, een zeer merkwaardig gedicht, waarin de dichter met zijn vrouw een gesprek voert over wat er met de hoofdpersoon van het gedicht moet gebeuren. Die hoofdpersoon, een jongen, is dood: eenzaam, onaards, verheven, dood en kuis.
Hij was winkelbediende in Terneuzen
bij P. de Gruyter of bij Albert Heijn.
Maar zijn (= 's dichters) vrouw heeft daar bezwaar tegen. Er heeft nu iets eigenaardigs plaats. Er wordt over de jongen gepraat als was hij een hoofdpersoon van een fiktief verhaal, terwijl hij tot dit ogenblik als werkelijkheid werd aangeboden: ‘Je moet hem niet verknoeien’, zei mijn vrouw.
‘Winkelbediende is te veel gezegd’.
| |||||||
[pagina 813]
| |||||||
In de derde strofe van het 2de deel wordt de jongen van verhaalelement weer dode werkelijkheid: ‘Dan wil ik’, zei ze, ‘dat hij wordt gevonden;
dat je hem langzaam brengt waar hij behoort,
voorzichtig en slaapwandelend en wel.
Wanneer zijn vrouw (= vrouw van de bediende)
dan terug is zal ze snel
de wekker zetten en vanaf die stonde
gaat weer het oude lieve leven voort’.
De vrouw van de dichter eist dus, dat de dichter over magische kracht beschikt om de dood van de jongen te veranderen in slaap. Immers als de vrouw van de bediende de wekker zet, wil zij hem op natuurlijke wijze uit zijn slaap wekken. Maar de dichter ontkent dit te kunnen doen. ‘Het is maar een beeld’ zegt hij, en aan een beeld kun je niet willekeurig doorborduren: Zij (= 's dichters vrouw) eiste iets onmogelijks.
Aan een beeld
kun je niet willekeurig doorborduren.
Het heeft al meer dan goed is te verduren
van alle associaties die het teelt.
Niet de bovennatuurlijke magie op zichzelf, maar de magie mèt de - natuurlijke - associaties die het woord teelt, kan de wens van 's dichters vrouw gedeeltelijk inwilligen, het ‘meer dan goed’ tot stand brengen. Het oorspronkelijk gegeven beeld ‘Er lag een jongen in de lucht’ vormt de dichter met behulp van het associatief denken om tot een ‘happy end’: Wij keken buiten. Hij lag in het zoet
van myriaden sterren te verteren.
De dichter ontkent door dit alles dat hij in staat zou zijn via het procédé: dode jongen - dichterlijk beeld van de dode | |||||||
[pagina 814]
| |||||||
jongen -dichterlijk beeld van de levende jongen - levende jongen, de jongen weer levend te maken, behalve in de verbeeld-ing van zijn vrouw, die, blijkens de aanhalingstekens, in de laatste strofe het laatste woord heeft: ‘Hij staat zich in de spiegel al te scheren.
Zijn vrouw pakt boterhammen, inderhaast,
omdat hij 's maandags vroeg beginnen moet’.
Waar Achterbergs mana-begrip niet uitgedrukt kan worden in begrippen die deel uit maken van het moderne denken (vgl. hierboven het associatief denken), daar is geen magie, geen bijzondere kracht! Achterberg kon met behulp van de kombinatie magiedenken (hier: associatief denken) de jongen-in-de-lucht een paradijs toedichten: meer niet. Dit luidt de talrijke gedichten in, waarin Achterberg zich van zijn beperkingen op ‘magisch’ gebied bewust is. En zonder magie is het de dichter niet mogelijk de ‘u’ te evoceren in het volgende gedicht:Ga naar voetnoot9 Als ik er tegen (= een zinken teil) tikken kon,
weerklonk het zingen van een vrouw
en waren wij opnieuw tesaam
in volle zon, van uur tot uur.
Maar nu is alles donkerblauw.
Ik heb geen toverstaf zo gauw.
De beperking ligt in het ‘zo gauw’, evenals in het ‘meer’ van de in dezelfde bundel voorkomende uitroep: Ik breng u met geen woorden meer teweeg.Ga naar voetnoot10 | |||||||
Achterberg als denkend magiërAlle gedichten die iets met het tot-stand-komen van de kommunikatie ik-u te maken hebben, zijn te verdelen in twee grote groepen. De eerste groep betreft die gedichten, | |||||||
[pagina 815]
| |||||||
waarin de ‘ik’ tot de ‘u’ komt. Hiertoe behoren de verzen over dood en eeuwigheid. Als de ‘ik’ ook dood is, zal hij zich op dezelfde niet-plaats en in dezelfde niet-tijd bevinden als de ‘u’. Tot de tweede groep behoren de gedichten, waarin ‘u’ tot ‘ik’ komt. Hiertoe kunnen een aantal gedichten gerekend worden, waarbij de kommunikatie tot stand komt via een zgn. ‘katalysator’. Een katalysator is de naam voor een stof die, zonder daarbij zelf te worden verbruikt, een chemisch proces bespoedigt of vertraagt. De katalysatoren, die Achterberg gebruikt om de manifestatie van ‘u’ aan ‘ik’ te bespoedigen, zijn o.a.:
De avond. In het volgende gedicht wordt een beeld, de opstanding van Christus betreffende, gebruikt om ‘u’ op te laten staan uit de dood. Door de titel Pasen wordt zelfs gesuggereerd dat ‘u’ Christus zou kunnen zijn. Hierdoor bereikt de dichter dat de bovennatuurlijke kracht waarover Jezus beschikte de indruk wekt overgeheveld te zijn op ‘u’: De avond laat zich met mij in
lichaamsgewijze, al mijn bloed
wordt sterk en zoet betrokken in
wat met de tuin het maanlicht doet.
De schemer heeft uw kleren aan.
Zachte substantiën van vlees
schijnen uw vormen aan te gaan.
Gij zijt voor heden opgestaan.Ga naar voetnoot11
Ook in het gedicht LuchtslagGa naar voetnoot12 wordt gesuggereerd dat | |||||||
[pagina 816]
| |||||||
de bovennatuurlijke kracht van de aartsengelen gemobiliseerd wordt om ‘uw dood’ te ‘overmannen’: De avond overmant uw dood (...)
Het onweer. Talrijk zijn de gedichten over onweer en bliksem, door welke ‘u’ tot leven komt. De eerste regel van het markante Het onweerGa naar voetnoot13 plaatst ons in medias res: Met het onweer heb ik u thuis getroffen.
Het wordt ‘getroffen’ wordt tevens geaktiveerd in de betekenis van: de bliksem treft, blijkens een regel uit de tweede strofe: Loodrecht en wit, niet te verdragen (...)
Dus wordt in de eerste regel een betekenisonderscheiding van ‘ik’ gelijkgesteld aan de bliksem: ‘Met het onweer heeft de bliksem u getroffen zodat u weer thuis bent’. Maar ook dít gedicht sluit aan bij het moderne energiebegrip: door inslag van de bliksem in ‘u’ wordt zoveel energie naar ‘u’ overgeheveld dat ‘u’ weer thuis is, weer levend wordt.
De sneeuw. We duiden magie graag aan met ‘zwarte kunst’ omdat het iets mysterieus voor ons heeft. Waar Achterberg magie hanteert is hij zo helderwit als sneeuw. Vandaar dat niet zwart maar wit, sneeuwwit en sneeuw sleutelwoorden bij hem geworden zijn, zozeer zelfs dat in de titel van de bundel Sneeuwwitje de sneeuw en het wit geaktiveerd worden. Het sleutelgedicht tot de magie van sneeuw staat echter in de bundel Osmose:Ga naar voetnoot14 | |||||||
[pagina 817]
| |||||||
Sneeuw
...het oude is voorbij gegaan,
ziet, het is alles nieuw geworden.
2 Cor. 5: 17b
Toen de sneeuw openbrak de ogen,
dien versen morgen,
voelden mijn kleren vreemd en koel
bij het aankleden, een geluksgevoel
maakte elke handeling ingetogen:
bedachtzaam en overwogen
heb ik me langzaam gewassen,
of iets heiligs me zou verrassen.
Ik vond je beneden al aan 't zorgen.
Je stond voor de open kachel gebogen,
waarin houtjes waren geborgen,
klaar om te worden aangestoken.
Je had dezelfde gedachte.
De kamer stond op een wonder te wachten;
het plafond lag betogen
van blauw ontwaken;
het bleef eeuwig bij achten.
Wij hebben bezit genomen
van elkanders huivering,
achtgevende op de hunkering
daarachter...
Door de aangehaalde bijbeltekst wordt de funktie van sneeuw duidelijk omschreven, sneeuw maakt alles nieuw. En dank zij die sneeuw is de ‘u’ ‘je’ geworden. Immers bij Achterberg is ‘u’ meestal de naar onze begrippen dode vrouw en ‘je’ de levende. Ook zorgt de sneeuw ervoor dat de tijd in eeuwigheid verandert: het bleef eeuwig bij achten. Nog indringender wordt de magische kracht van sneeuw | |||||||
[pagina 818]
| |||||||
geformuleerd in het gedicht Opstanding:Ga naar voetnoot15 Sneeuw in de nacht gekomen, heeft vanmorgen
de kracht om doden op te wekken.
en: Uw ogen gaan voorzichtig open.
| |||||||
De spiegel.De magische funktie die de spiegel en de spiegelende winkelruit bij Achterberg hebben, is evident. Hoe ‘u’ door het spiegelen tot stand komt, is echter zeer duister. Het is opmerkelijk dat Achterberg in een spiegel of winkelruit nooit zichzelf of ‘u’ alleen ziet, maar altijd zich met zijn geliefde verenigd. De omgeving van de ‘ik’ is in de spiegel dus anders dan in werkelijkheid. Ik herinner me een film gezien te hebben over een oude spiegel; als je daarin keek zag je jezelf ineens in een andere omgeving: in een 19de-eeuwse kamer staan. Als een man met zijn vrouw voor de spiegel post vatten, kregen ze ruzie en wilden ze elkaar vermoorden, totdat iemand de spiegel stuksloeg en zodoende de betovering verbrak: het echtpaar was gelukkig als tevoren. Later bleek dat honderd jaar geleden een man zijn vrouw vermoord had, staande voor dezelfde spiegel. De spiegel in deze film identificeert het heden met het verleden. Al wat de spiegel in het verleden opgevangen had, werd in het heden teruggekaatst, en oefende op de gebeurtenissen in het heden zelfs een zekere invloed uit. Evenzo is de funktie van de spiegel bij Achterberg. Diezelfde winkelruit die in het verleden ‘u’ en ‘ik’ samen opgevangen heeft, zal ‘u’ en ‘ik’ in het heden samen weerkaatsen: weerkaatst zien wij onze gezichten
in spiegelbeelden samengaan.Ga naar voetnoot16
| |||||||
[pagina 819]
| |||||||
Achterberg heeft gebruik gemaakt van de opvatting der zgn. primitieven, dat men in de spiegel de wereld der geesten aanschouwt. Maar toch is de wijze waarop Achterberg de spiegel hanteert, in overeenstemming te brengen met het moderne denken. Lichtbeelden worden immers in tijdsverloop voortgeplant. Deze voortplanting gaat uiterst snel, maar toch is er een miniem tijdsverschil tussen het ‘zijn’ van iets of iemand en de ‘waarneming’ daarvan: net voldoende om iets dat in het verleden gebeurd is, in het heden de spiegel te laten bereiken, die het in de toekomst terug zal kaatsen! De spiegels kunnen ook als symbool gebruikt worden voor de herinnering van de dichter: De herinnering weerkaatst ‘u’ naar ‘ik’: De spiegels die gij achterliet,
- herinnering en droom - (...)Ga naar voetnoot17
De spiegel funktioneert zowel in zijn hoedanigheid van magisch instrument, als symbool voor herinnering in het reeds eerder geciteerde HamelnGa naar voetnoot18: In de eerste strofe kan ‘Mijn verbeelding’ ‘u’ niet meer opbrengen. Nu wordt in de 2de strofe ‘u’ toch opgeroepen, enerzijds door de herinnering die de spiegelruiten oproepen, anderzijds door het vermogen van de spiegel om beelden-van-vroeger later terug te kaatsen: In alle spiegelruiten waait uw haar.
Dezelfde voorstelling vinden we in Draaideur,Ga naar voetnoot19 èn in de reeds besproken Ballade van de winkelbediende, waar in de laatste strofe de spiegel genoemd wordt: Hij staat zich in de spiegel al te scheren. Volgens de beschrijving van het gedicht GrafwinkelGa naar voetnoot20 komt ‘u’ weer tot leven als ‘u en ik’ te- | |||||||
[pagina 820]
| |||||||
samen weerkaatst worden in het spiegelende vlak van de nog niet bebeitelde grafsteen. | |||||||
Ritme, muziek.Door de dans wordt het archaïsche voelen bereikt waarin tal van onderscheidingen die bij ons gelden, zoals die tussen leven en dood, opgeheven worden. Vandaar dat in onze tijd, waarin het kontakt gelegd wordt: tussen het natuurwetenschappelijk denken en de archaïsche beleving, de opwindende muziek, de jazz en de gedegenereerde vormen daarvan, zich in grotere mate van belangstelling: mag verheugen dan voorheen. De opwindende muziek had echter ook een belangrijke funktie in de primitieve magie. Achterberg sluit in zijn gedicht RhythmeGa naar voetnoot21 aan bij de primitieve dans van toen, maar ook bij de extatische muziek van nu: Het moet wel op de wijze zijn,
waarmee gij dansende vergat
lichaam en sterveling te zijn.
In AlleenGa naar voetnoot22 is het wiegen van lied en wind een ritmische beweging die de dood ontbindt: En ik moet enkel luisteren hoe
haar lichaam daar het rhythme vindt,
dat in mijn lied de dood ontbindt,
om wind te worden naar haar toe.
De trompetGa naar voetnoot23 heeft in de jazz een belangrijke funktie om extatische toestanden op te wekken: Uit de trompet
ontstaat uw lijf
staalklaar en wit,
van leven baar.
Slot volgt in maart a.s. |
|