U eens iets vragen?’
Hij knikte.
‘Bent U gelovig?’
Hij haalde de schouders op.
‘In elk geval niet op de manier die U bedoelt’, zei hij.
‘Ik heb ook veel geleden’, zei ze, ‘ik ben net als U door de diepten gegaan. Daar heb ik ook mijn Redder gevonden. Weet U wie U hier gebracht heeft?’
Hij schudde zijn hoofd en keek langs haar heen. Hij voelde zenuwtrekkingen in zijn bovenlip.
‘Het is de Here Jezus die U roept’, zei ze, haar stem begeleidend door met de toppen van haar vingers op het bureau te kloppen, ‘ja, ja, ik zie dat U het niet gelooft. U denkt dat U hier uit eigen vrije wil naar toe bent gekomen. Maar Hij is het die U hier brengt. Ik voel het. Hier’.
Ze legde een hand op haar borst, bedacht dat het gebaar te pathetisch was voor de man tegenover haar en nam de hand weg. Hij kreeg het warm.
‘Dat geloof ik niet’, zei hij kortaf, ‘die U bedoelt heeft wel wat anders aan zijn hoofd’.
‘Dat denkt U maar’, zei ze.
‘De wereld is groot’, antwoordde hij, ‘God weet hoeveel brokken steen en ijzer in de ruimte bewoond zijn, net als het onze. Een onvoorstelbare hoeveelheid leven. En U wilt me vertellen dat hij kans ziet om mij temidden van miljarden anderen in de gaten te houden en naar uw kantoortje te loodsen?’
Ze vouwde nu de handen ineen alsof ze ging bidden. De rimpelige huid op de knokkels trok strak. Haar gezicht bleef in dezelfde ernstige plooi, nogal onverzettelijk.
‘Ja’, zei ze, ‘dat geloof ik. Ik zal U eens iets vertellen. Toen ik in het kamp zat en later hoorde dat mijn man, van wie ik zielsveel hield, dood was, toen dacht ik eerst dat ik dat niet zou overleven. Toen was ik zoals U nu. Maar toen is God in mijn leven gekomen en die heeft mij geleerd, zoals dat in de Bijbel zo mooi staat met de woorden van onze Heiland: niet mijn wil geschiedde, maar de Uwe’.
Hij schudde wanhopig met zijn hoofd maar zij zag het niet en praatte door. Het regende nu God en heilanden uit haar