Maatstaf. Jaargang 13
(1965-1966)– [tijdschrift] Maatstaf– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 761]
| |
Tekenen van tegenspraakHet Korte Gedicht is een hoogst interessant nummer, al behoort het grootste deel van de inhoud tot het ‘modern baanbrekerschap der brekebenen’. In de hier noodzakelijke verkleining doen de tekeningen het verrassend goed. - Heel curieus is wat Jan Wit ziet als het technische verschil tussen mijn coplas en die van Buning.Ga naar voetnoot* Zijn opmerkingen zijn juist - maar: het betreft het verschil tussen de beide technieken (heffingsvers en telvers) die ik zelf gebruikt heb. Sterker: wat hij voor een versvertaling) van Buning houdt, en wat Buning er misschien ook voor heeft uitgegeven, is, op een paar woordjes na, van mijzelf. In Coplas (1935, maar het zal reeds eerder in een tijdschrift gestaan hebben) las men (en las ongetwijfeld ook Buning): Deze woorden heb ik gekorven
Met mijn mes op de deur
van de rechter:
‘In de cel worden goeden
bedorven
En de bozen worden er
slechter’.
Dit was een tamelijk vrije navolging; waarschijnlijk zou ik het origineel nog kunnen opdiepen. Toevallige overeenkomst (en welk een overeenkomst!) is dus uitgesloten. Er is niets anders gebeurd dan dat mijn werk in deze bewerking enige nuances heeft verloren: Deze woorden heb ik gekorven
met mijn mes in de deur
van de rechter:
‘In de cel wordt wordt de
goede bedorven
en de slechte wordt er nog
slechter’.
De tegenstelling tussen ‘de bozen’ voor wie de cel bestemd is en ‘goeden’ die er door welke oorzaak ook in kunnen belanden, is blijkbaar niet nagevoeld. ‘In de deur’ en ‘in de cel’ wekt de indruk van een parallelisme, die niet wordt bewaarheid; ‘nog slechter’ is ook zwak. - Het heffingsvers is dus evenzeer van mij als het telvers. Aan beide procédé's ken ik een gelijke kracht toe. Wel heeft bij mijn copla-vertalingen het telvers het langzaamaan gewonnen, en het behoort ook overigens meer tot mijn latere perioden. In Tovertuin komt het heffingsvers nog veel voor; in Iberia ontbreekt het. In beide bundels is er contrastwerking met normaalmetrische verzen. hendrik de vries | |
Van robes en sjerpen, de dingen die voorbij gaanAls arbeidersjongen van na de oorlog, godzijdank net te groot | |
[pagina 762]
| |
om mee te moeten doen, herinner ik mij dat de kleintjes een dag vrij-af kregen van school en een oranje vlaggetje om langs de kant mee te zwaaien, als er iets met het koningshuis was. Dat koningshuis, met de hofdames in tutterige sjerpen, de gouden koets en de bedroefde stemmen bij herdenkingen, staat ver van mijn bed. Het is een wereldje dat aan mij geen boodschap heeft en omgekeerd evenmin. Ik weet van de innerlijke emoties en het mens-zijn van de leden van dat huis te weinig af om iets van gemeenschap te voelen dat ook maar in de verste verte lijkt op liefde voor het vorstenhuis. Ik voel mij meer verwant met bouwvakkers of revolverdraaiers om maar eens een zijstraat te noemen, want al lezen ze weinig gedichten en al zijn hun brommers te groot en te rood, met hèn loop ik op straat, met hèn zit ik in de tram en ik hoor bij hen, zelfs als ze niet bij mij willen horen. Gewone mensen dragen een jurk of op zijn best een japon, de koningin draagt altijd een robe. Natuurlijk zeg ik dat laatste verkeerd; wij zouden zo'n ding inderdaad ‘dragen’, de koningin daarentegen ‘gaat er in gekleed’, een subtiel verschil voor wie daar gevoelig voor is. En waar ik gewoon, al of niet aardig, met anderen praat, zijn prinsessen altijd bezig ‘zich vriendelijk te onderhouden met’, ik loop gewoon een kamer in en eet een ditje of een datje, de koningin ‘betreedt’ een kamer en ‘gebruikt het noenmaal’. Zulke nuances, die mij plechtig en eerbiedig moeten stemmen, doen mij alleen maar beseffen in wat voor een ver van mij verwijderd dekor dat koninklijke leven zich afspeelt en hoe onecht het is, hoe verwrongen. Er zijn mensen die onmiddellijk in alle staten van opwinding raken wanneer iemand in duidelijke termen het instituut van het koningschap wil veroordelen, en majesteitsschennis, god en vaderland rollen van allerhande lippen. Wat weet ik eigenlijk van het koningshuis en wat zie ik ervan? Eén onvoorstelbare slang van doorgeknipte linten, geopende bruggen en bloembedden vol neergelegde kransen. Altijd maar weer datzelfde lachende gezicht dat dezelfde fles tegen hetzelfde nieuwe schip gooit, altijd maar weer variaties op een bewogen of vrolijke toespraak, vliegtuig in, vliegtuig uit, handjes schudden die schuilgaan onder de burgemeesterslinten, wuiven vanaf balkons en elke andere godvergeten plek vanwaar een mens maar wuiven kan. En de prins is herstellende van een lichte griep, de prins is op | |
[pagina 763]
| |
jacht geweest op uitnodiging van een heer met dubbele naam, de prinsessen doen zo heerlijk gewoon, en telkens weer aan de hand van betweters die verdoemde tentoonstellingen bekijken. Iemand met geest en een zekere allure, die niemand de koningin zal ontzeggen, te veroordelen tot zulk een marionettenbestaan ten behoeve van de kleurenfoto's voor ‘onze geïllustreerde bladen’, dàt zou ik nu majesteitsschennis noemen als ik niet toevallig republikein was. wim gijsen | |
BVD masquéHet is voor de BVD bepaald niet prettig dat ze zo vaak in het nieuws komt. Hoe beter ze haar werk zou doen, des te minder zou ze in de openbaarheid verschijnen. Dat ze zo vaak - en steeds vaker, geloof ik - besproken wordt en in opspraak is, is 1 een indikatie voor haar onefficiëntheid, 2 een bron van vreugde voor haar onvoorwaardelijk afwijzende landgenoten. Wie dezer dagen over haar leest, over haar hoort, realiseert zich nauwelijks dat de BVD de jaren door steeds tastbaarder is geworden. Er was een tijd dat er slechts over haar gefluisterd werd. Ze werd toen zelfs nog wel eens aangeduid met een verkeerde naam, die van haar voorgangster, het Bureau Nationale Veiligheid. Haar eksistentie werd tenslotte door enkele meesterstukjes van eigen hand zeker, ook haar naam. Er kwam zelfs een tijd dat ze in de haagse telefoongids verscheen - weliswaar zonder adresaanduiding - als onderdeel van het ministerie van binnenlandse zaken. De telefooninformatrices weigerden nog wel haar adres te onthullen, maar iedereen wist intussen waar de BVD gevestigd was. Te zijner tijd zal haar adres dan ook wel in de telefoongids prijken! De BVD, een oorspronkelijk volkomen onder wateroppervlakte drijvende ijsberg, was zo gaandeweg naar boven komen drijven, door eigen domheid en door gevatte kritiek van andere zijde. Het zou aantrekkelijk zijn de vergelijking van de BVD met een ijsberg voort te zetten, als er niet een sterk argument tegen pleitte: in tegenstelling tot de ijsbergen is met het omhoogdrijven van de BVD haar onderwatergedeelte nog aangegroeid. Doordat haar positie officieel werd gemaakt, kreeg ze meer middelen; haar aktiviteiten onder en boven water namen toe. Het is niet mijn bedoeling hier een BVD-kroniek te schrijven - dat zou iets zijn voor een pocketboek kompleet met foto's -; ik zal hier slechts haar laatste kapriool bespreken, een kapriool niet tegen haar wil, | |
[pagina 764]
| |
maar misschien wel zonder dank, vermoed ik. Op de zg. Prinsjesdag demonstreerden enkele personen tegen de monarchie, met name tegen haar aanstaande aangetrouwde familielid Claus von Amsberg. Een ambtenaar van de Koninklijke bibliotheek (welk een koïncidentie) werd daarbij gearresteerd omdat hij een bord omhoog had gestoken, en zo de orde(bewakers) verstoord. Meegenomen, kreeg hij na enkele uren te hebben gewacht op het politieburo te horen dat zijn naam op de zwarte BVD-lijst zou komen, en er nooit meer af. De ambtenaar nam het niet (leve Remmerswaal!) en stelde de zaak in het openbaar aan de orde. Cals werd onaangenamerwijs met de neus gedrukt op wat hij in het parlement had gezegd bij de diskussie over de toestemmingswet: ‘Hoe kan men overigens in ernst beweren dat men moeilijkheden zou krijgen met de een of andere geheime dienst in Nederland?’, hiermee bedoelend dat anticlauspetitieondertekenaars niet bang behoefden te zijn voor een zwarte lijst van de BVD. Ik hoop voor het zieleheil van Cals dat van de twee volgende mogelijkheden: 1 Cals wist niet wat de BVD doet; 2 Cals wist wel wat ze doet, en sprak de waarheid dus niet, de tweede niet in aanmerking komt. Dat hier van een BVD-aktiviteit sprake was, staat als een paal boven water. Het ging echt niet om een ongevraagde vriendendienst van de mannen van Gualthérie van Weezel aan die van Sinninghe Damsté; immers bij de politie bevinden zich BVD-gedetacheerden, en bovendien ging het hier om een bestaand sisteem, niet een incidenteel geval van doorgave van verdachte namen. Smallenbroek in de tweede kamer, waar de Remmerswaal-zaak ten slotte ook aan de orde kwam, in een poging de BVD te redden, zei: ‘De zwarte lijst is geen uitvinding van de BVD. Het is een aktiviteit van de haagse politie’. Ter geruststelling voegde hij er aan toe: ‘De BVD doet niets bijzonders met de toegezonden namen’. Voor de laatste parlementariër die we hebben, Scheps, was het ‘benauwend’ dat republikeinse gezindheid ook al onder ekstremisme viel. Smallenbroek had namelijk beweerd dat de politie verondersteld had dat de demonstranten een ekstremistische inslag hadden. Voor Scheps was kennelijk, zoals voor zo velen, ekstremisme een begrip met geringer inhoud dan voor de BVD. Ten onrechte, dunkt me. In de hoofden van de regenten en hun personeel is elke aktiviteit of gezindheid die tegen heilige instituten van onze nederlandse maatschappij ingaat, ekstremisme. En natuurlijk valt de | |
[pagina 765]
| |
monarchie daaronder. (Er zal wel nog veel meer onder vallen, dat merken we pas als een woedende volksmenigte de inventaris van het gebouw bij de Houtrustbrug uit het raam zal hebben gesmeten.) Smallenbroek beloofde een onderzoek. Hij maakte van de gelegenheid gebruik zijn tevredenheid over de BVD uit te spreken, en eindigde met: ‘De dienst vindt erkenning bij soortgelijke buitenlandse diensten’. Voor hem maakte dit alles goed. Voor wie de soort-zoekt-soort-theorie aanhangt, zegt dit voldoende. Al met al is dit laatste BVD masqué wel erg moeilijk te verteren voor diegenen die de BVD met een zucht aksepteren als noodzakelijkheid, kleinste kwaad enz. Het door haar gehanteerde begrip ekstremisme blijkt steeds minder te kloppen met wat de niet-ekstremistische meerderheid van ons volk als zodanig aanvoelt. Zij maken zich bezorgd, ze proberen - voor de zoveelste maal - garanties te (doen) scheppen. ‘Ook voor ons allen is het nuttig, enig inzicht te hebben in de maatstaven op grond waarvan je wel of niet waardig wordt geacht, in de dossiers van de veiligheidsdienst te worden opgenomen’, schrijft met een treurig gezicht J. van Putten (Haagsche Courant, 17 november 1965Ga naar voetnoot*), naar aanleiding van de Smallenbroekse belofte tot onderzoek. De goede man! Dacht hij nu werkelijk dat de BVD, of haar hoogste baas Smallenbroek, ooit zo iets zou meedelen? Ze zou daarmee haar strategie verraden. Ekstremisme is bovendien een variabel begrip. Wie vandaag niet ekstremist is, kan dat morgen wel zijn; niet omdat hij een andere opvatting heeft, maar omdat men zijn opvatting ekstremistisch vindt geworden. Van Putten zou net zo goed kunnen eisen dat er een openbaar BVD-register komt, waaruit iedereen - desnoods tegen betaling van leges - zijn eigen dossier of dat van ieder ander zou kunnen lichten, bijv. op mikrofilm. Niet dat dat er zou komen! Er zou hoogstens zoiets als de openbare katalogus van de Lenin-bibliotheek in Moskou, die slechts een deel van de interne volledige katalogus bevat, waarin namen voorkomen als die van Trotski, Preobrazjenski. De verstandigste eis om aan het bestaan van ‘teveel onprettige dingen’ een eind te maken, is: likwidatie van de BVD. Niet dat dit de ijsberg zou doen verdwijnen. Het bovenwaterstuk zou verdwijnen. Het onderwaterstuk zou behoorlijk | |
[pagina 766]
| |
in omvang afnemen. Immers, de schaal van werkzaamheden zou door de reduktie van middelen en faciliteiten geringer worden. En dat is al heel wat.
heinz neudecker | |
Reizen naar de Sovjet-Unie 4In het eindnegentiendeëeuwse sovjetsisteem van toerisme voor buitenlanders (zie Maatstaf nummers 2 en 4 van deze jaargang), dat er van uit gaat dat deze rijkaards zijn, is in de allerjongste tijd een bres geschoten door het kamperen. De allernieuwste manier van reizen in de Sovjet-Unie voor buitenlandse toeristen is de kampeerreis. Men moet daarvoor uitgerust zijn met motorfiets, auto of bus, en kan dan trekken over een vijftal daarvoor opengestelde wegen, en overnachten - of langer verblijven - op een twintigtal kampeerterreinen (‘kempingi’, in het allernieuwste russisch). De interessantste kampeerroute is die van Leningrad over Moskou naar Tbilisi, in Georgië. Er is verder nog een route van de poolse grens naar Moskou, men kan nog naar de Krim, en naar Odessa. Gelet op de omvang van het bestreken gebied is het aantal kampeerterreinen niet overdadig. Ze liggen vaak ver van de steden vandaan. Bij Moskou is er slechts één, een twintigtal kilometers van de stad vandaan. Ze zijn echter heerlijke eilanden in de Intoeristzee, omdat ze echt russisch zijn, in tegenstelling tot de Intoeristhotels die overheersend door buitenlanders - toeristen of ‘delegaties’ - bevolkt worden. Als men tegen kamperen kan, is deze reiswijze zeer aantrekkelijk, ze is ook zeer voordelig. Reist men volgens het groeptarief, dan betaalt men 90 kopeken (f 3.60) voor een overnachting, als enkeling betaalt men R 1.32. In dit sisteem moet men uiteraard voor eigen voedselvoorziening zorgen. Hierbij kan men dan ontsnappen aan de dure en onefficiënte Intoeristrestaurants waar men aan vast zit wanneer men als klassiek toerist reist, tegen een tarief van f 40 à f 50 per dag, afhankelijk van het seizoen. Er biedt zich dan een veelgeschakeerde reeks eetgelegenheiden aan (stolóvaja, zakóesotsjaja, sjasjlítsjnaja enz.), variërend in bedieningswijze (zelfbediening of bediening), eetwijze (rechtop of zittend), wachttijd en wachtwijze (voor de deur of voor kassa en buffet) en spijzen. Gemiddeld kan men voor twee gulden redelijk eten. Geen slecht idee is te gaan eten in een. bedrijfskantine, bijv. die van het Instituut voor ekonomie van de Akademie van wetenschap- | |
[pagina 767]
| |
pen in Moskou. De wachttijd is meestal korter, het eten goed, en men ontmoet nog eens iemand. Een bizondere, uiterst nieuwe faciliteit, voor de kampeerder in Moskou is de ‘deviezenwinkel’ van Vnesjposiltorg aan de Koetoezov Prospekt, waar men met buitenlands geld zeer goedkoop aan voortreffelijke levensmiddelen kan komen. Men betaalt daar de - vaak zeer hoge - aksijnzen niet, en kan zo soms kortingen van 60-90 procent krijgen. Het kopen in deze winkel is overigens een genoegen: geen gedring, zoals veelal in Sovjet-winkels, zeer beminnelijke verkoopsters (ook iets uitzonderlijks). Er wordt gezegd dat er binnenkort meer van dit soort winkels zullen worden geopend in de Sovjet-Unie. De kampeertoerist zou zich zodoende nauwelijks nog realiseren dat er een organisatie Intoerist bestaat. De door mij beschreven toerist had slechts eenmaal een formaliteit te regelen, maar dit was voldoende om haar weer niet al te snel te vergeten! Zijn reisburo had hem een voucher meegegeven voor het Intoeristhoofdkantoor, Marx Prospekt in Moskou, dat daar moest worden omgezet in een pakket kampeerbonnen, elk voor een overnachting. Zo verging het hem: het hoofdkantoor verklaarde zich onbevoegd en verwees hem naar een bijkantoor in het belendende hotel Natsional. Daar vond Intoerist dat hij naar het - gelukkig weer dichtbijzijnde - hotel Metropol moest. Dat scheen het juiste adres te zijn; alleen, de man die er volgens zijn kollega's daar over ging was er niet. Naderhand, d.w.z. na enkele uren, bleek de man een vrouw te zijn, geen bezwaar uiteraard. Bezwaarlijk was wel dat deze onze kampeerder terugwees naar het hoofdkantoor: blijkens het voucher had hij (terecht overigens) het groepstarief betaald, maar hij was helaas groeploos naar Intoerist gekomen, en deze kwestie kon slechts worden behandeld door het hoofdkantoor.
Het kamperen vereist altijd al een goede uitrusting. Het kamperen in de Sovjet-Unie vereist een zeer goede uitrusting. Het verdient bijvoorbeeld aanbeveling te zorgen voor heel goede schoenen. Dit leert ons het volgende: langzamerhand begon bij de toerist een schoenzool dunner te worden, zodat deze naar een schoenmakerij ging omzien. In Moskou bestaan handige adresboeken, en aan de hand daarvan ging hij op weg. Het eerste adres bleek op slot te zijn, letterlijk: een groot hangslot op de deur; een onduidelijk papier aan het raam gaf | |
[pagina 768]
| |
waarschijnlijk de reden aan. Een tweede adres was al veel beter: er was een rij voor afhalen, er was een rij voor afgeven (betalen van te voren). Helaas was de wachttijd 14 dagen, voor een kampeerder te lang. Een derde adres waar de kampeerder heen ging, nu samen met een moskoviet, zou resultaat opleveren, al leek dit aanvankelijk niet zo. Op de aangegeven plaats hing slechts een bord met de mededeling naar de... straat te gaan. Daar hing weer een bord, nu met de tekst ‘ingang om de hoek, in de... straat’. Daar was de schoenmakerij dan (ook pelzen nam men aan), beter gezegd het ‘ontvangstpunt’ van de schoenmakerij, die weer 10 minuten verder lag. Daar moesten toerist en moskoviet heen, omdat ze probeerden een spoedbehandeling te krijgen, d.w.z. korter dan 14 dagen. Een reuze gedoe heerste er. Veel mensen die het personeel bezwoeren. Met af en toe stemverheffing werd er gesproken, ook in allerlei zijkamertjes. Niet alleen schoenen en pelzen waren daar te zien, ook poppen en jassen. Dank zij het praten van de moskoviet was men daar bereid de schoenen van de buitenlander snel te repareren, binnen een uur, buiten de kassa om. Het was inderdaad in een uur gebeurd, tweemaal zo duur als normaal, maar dat kwam volgens de moskoviet, omdat de reparatieprijs in dit geval bepaald werd door de prijs van de vodka, en die is duur (behalve in de ‘deviezenwinkel’).
heinz neudecker |