Maatstaf. Jaargang 13(1965-1966)– [tijdschrift] Maatstaf– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 756] [p. 756] Jan Elemans De zaak Oss Om briefport uit te sparen schoenzolen en fietsbanden wandelden zondags de boeren 50 km blootvoets voor een boodschap door hongerig land. De eieren deden 000001 ct per stuk. We droegen hemdjes gesneden uit de witte stof van bloembalen, de betere waar op de slip van mijn broer, de tien procent van Piet de Dief op de mijne. De jonge hennen liepen iedere zomer met verf op de vleugels, de dapperste boeren sliepen staande achter hun tweeloop in het kippenhok [pagina 757] [p. 757] in nachten vol haastige voet- stappen, geschreeuw en motorengeronk van de marechaussee. Magische namen van mond op mond, de Soep, de Sijp, een boer vermoord, de rode haan op het dak geplant, voor een lijfrente een vinger afgezaagd, de eigen moer in bed verbrand, zeer zwarte foto's van bloed en veren in de kleine zaterdagse krant. Bij Zwaan de lonen de worsten ingekort, de ccd con- troleert de botervloot van in het geniep karnende boeren, geboortebeperking allerwegen want minder biggen meer brood, aardappelen uit de consumptie genomen, ruzie over de verdeling van de garantietomen, [pagina 758] [p. 758] de directeur-generaal steunt de boerenstand, de stand der groten. Elke zak van de vrije mulder preekt de pastoor is een molensteen om je hals, maar het klein geboert loopt te hoop, Bouwman, de leider, trekt bij Appeltern over de Maas en voert het woord in herbergen voor de kleine man, grijpt de geestelijk adviseur bij de boord maar de happening wordt uiteengeslagen door een afdeling Jonge Boeren Stand. In de Kamer stelt het volk valse vragen, de minister bloost maar houdt de deken van Oss de hand boven het hoofd, althans zijn hoofd in de hand. Mijn moeder [pagina 759] [p. 759] wordt elke dag kleiner en grijzer en reist in die moeilijke dagen van Vught naar Kevelaer, arriveert in het zwart onder een poffer van pijn over de Amsterdammer Strasze bij de kapel en bidt daar onder de blaren twee dagen en een nacht op haar ruige knieën tot de meegebrachte twaalfpondse kaarsen van vurig verlangen zijn opgebrand. We halen haar af aan de trein, ze brengt molentjes mee, dat van mij draait nog als zes weken later mijn moedertje sterft, de sterke, de vrome, bij gebrek aan dure morfine God lasterend van de pijn. Gods molens malen de zaak oss [pagina 760] [p. 760] wreed, in deze dagen twijfel ik in de Grote Kerk van Oss met de stompe toren voor het eerst aan het Sacrament van de Molen, aan de zuiverheid van alle door de Grote Bond gemalen graan, - voor het eerst aan het onrecht geroken mijn moeder en al mijn kleine getergde boeren door zwart en paars aangedaan. Zij hebben mijn mooie rode molentje uit Kevelaer gebroken. Vorige Volgende