Maatstaf. Jaargang 13
(1965-1966)– [tijdschrift] Maatstaf– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 626]
| |
[pagina 627]
| |
Hakende takken in sneeuw en schemering,
onder bomen, over duinen, tuinen door,
overal omarmen struiken struikgewas,
zo ver het oog reikt, voortvluchtig verder reizend.
| |
[pagina 628]
| |
De bomen aan het einde van de stad
die takken ontberen, die het ontbreekt aan
gaan zij de stad nu langs de straten binnen
of wandelen zij verlaten uit de stad.
| |
[pagina 629]
| |
Het bloesemt en het sneeuwt,
de angst dat je, al ben je jaren
dood, zou kunnen sterven,
leeft.
| |
[pagina 630]
| |
Weer staan de huizen hun gouden achterkanten in
de zon te branden.
De kamers in de nieuwe buurten
liggen van zon tot zon een middag leeg.
| |
[pagina 631]
| |
Onder bomen ruist de dood,
rekken zich de doden,
dommelend gegil onder gebochelde wind,
tot in de parken waar de maan kraait in zijn vijver.
| |
[pagina 632]
| |
OchtendHet drentelen van paarden,
het stapvoets leiden,
het keren op de klinkers,
een landelijke morgen.
|
|