Maatstaf. Jaargang 13(1965-1966)– [tijdschrift] Maatstaf– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 117] [p. 117] A. Roland Holst Het lege erf Is op dit dak, zo lang zijn tweede huid, zo laat een doem gaan wegen, en zo duister dat hij voor weerkeer huivert? Geen geluid geeft antwoord, want alleen de leegte huist er, en vaal ontluisterd viel het klein erf vergetelheid ten buit. Woont er zijn beeld nog in de spiegel? Staat er het kristal nog op de tafel? Kijken de koude wolken als de dag vergaat er nog naar binnen? Zal het hem ooit blijken dat het verstrijken der jaren hem het eigen wezen laat? Zaak is het hard te durven zijn: een man die, een been afgezet, het op de deken naast zich ziet liggen, en de zin ervan streng overweegt, en denkt: ‘was dit afbreken een laat voorteken van een bestaan dat mijn hart nog aankan?’ Dan heeft geen bitterheid meer zin; afscheid ziet af van omzien... zo betaamt het helden die zich bewijzen, binnen uur en feit, door daden. Maar deed hij zich ooit zo gelden? Van jongsaf telde geen daad hem ooit als meer dan goed beleid. [pagina 118] [p. 118] Hij was, op zijn best, speeltuig: kant en klaar als het uur vol werd en het vlak ervaren van boven werd doorbroken. Het gevaar sloeg dan als greep neer in zijn steile snaren. Tot in zijn haren werd hij dan klank, en alles klonk ernaar. Het overkwam hem onder dat klein dak, levensgroot, weer en weer, met tussenpozen van zwijgen dat de wanhoop vaak doorstak tot enkel doornen bleven van de rozen. Maar uit den boze bleef wat ook maar dit wonen onderbrak. Veertig jaar bleef het zo. En nu verkreeg de leegte er macht die hem uitbant. Wat wonde dat hij, maar machteloos, nu zelve leeg rilt voor dat dak en wat hem wacht eronder, en voor wat zonder dat dak hem wacht. De lege stilte weegt. Op een dag in september zegt men wel ‘de zomer is voorbij’ - hij zei, daar staande, ‘ik ben voorbij’ - en als de dood zo stil bleef hij er kijken naar het eens bestaande, en dacht er aan de winter en de bezweken levenswil. Waar ging hij, eindlijk verdergaande, heen - of ging hij naar geen ergens, alle deuren voorbij en zonder omzien, dan alleen naar dat leeg erf waar hij niet weer dorst keren? Hoort uit den treure hij klanken, maar waaruit het lied verdween? [pagina 119] [p. 119] Hij doet er niet meer toe - een gore scherf van een oud wereldrijk dat werd versplinterd, meer is hij niet; in het alom bederf een dier dat een plek zoekt waar 't ongehinderd nog overwintert, waar ook, maar niet meer op het eigen erf. * * * Een wind steekt op, wordt stormig weer, en gaat weer liggen - en veel anders te vermelden viel er van wereldstaat na wereldstaat ter nauwernood, wat dichters ook vertelden over de helden en over andre mannen van de daad. Achteloos als windstoten gaat het lot om met ons mensen, en een dwaas die groot gaat op daden, en waant hij zich buiten schot des te ongenadiger zijn praalzucht blootstaat, totdat hij doodgaat, door zijn ondergeschikten nog bespot. Schuil voor het stormweer, vergeet nooit hoe zwak uw kracht is, zoek snel, waar ook een heenkomen voor het hier nacht wordt, en nacht wordt het straks voor armoedzaaiers en leeglopers. Dromen worden ontnomen aan wie vervreemdt van zijn oud onderdak. Vorige Volgende