Maatstaf. Jaargang 13
(1965-1966)– [tijdschrift] Maatstaf– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 108]
| |
Heinz Neudecker
| |
[pagina 109]
| |
het westen gaat samen met een losser worden van de banden - politiek en ekonomisch - in het oostelijk blok. Te onzent heeft deze ontwikkeling het aanzijn gegeven aan een tweetal konkurrerende slagzinnen, te weten die der ‘atlanticisten’ en die der ‘europeanen’. Beide hebben dit gemeen dat ze wensdromen substitueren voor werkelijkheden. De atlanticisten zijn onlangs in de openbaarheid getreden met de Verklaring der 38, een open brief aan Luns. Zij doen daarin op deze minister een beroep het gaullistische vaarwater te mijden en een atlantische koers te varen. De 38 hebben niet in de gaten dat ze in wezen pleiten voor het terugkeren naar een toestand die onherroepelijk voorbij is. De tijd dat er een homogeen atlantisch bondgenootschap was onder amerikaanse hegemonie is voorbij. De 38 willen daarheen terug. Ze zeggen het verhuld, maar ze zeggen het. Zij spreken over een ‘atlantische organisatie waarin de volle kracht van de Verenigde Staten van Amerika tot uitdrukking komt’ (kursivering van mij hn). Kennelijk durven ze niet te spreken over de hegemonie van de Verenigde Staten. (Dit moet als een klein suksesje voor De Gaulle worden gezien!) De 38 spreken hun verontrusting uit over ‘verdergaande splijting van de atlantische wereld’, en hebben het over een ontwikkeling die ‘aan de samenhang van de atlantische wereld onherstelbare schade zou toebrengen’. De konklusie kan slechts zijn dat de 38 de ontwikkeling in de reële sfeer sinds het eind der jaren 50 miskennen. Zij hebben ook een onjuist begrip van wat de atlantische eenheid in optima forma eigenlijk was. Die eenheid moeten we zoeken in de tijd van de Eisenhower-regering, dus tussen 1952 en 1960. Dat was de tijd van Foster Dulles als officieel propagandist en McCarthy als onder en boven de wet optredend inkwisiteur. (De periode na 1957 kan feitelijk niet meer het etiket van de atlantische eenheid dragen, omdat toen de desintegratieve ontwikkeling begon, die onder de Kennedy-regering tot volle ontplooiing zou komen.) De tijd van Foster Dulles was die van ‘containment’, | |
[pagina 110]
| |
‘roll back’ en histerie. Herinneren wij aan Dulles' uitspraak voor de kommissie voor buitenlandse relaties van de senaat der Verenigde Staten, dat containment ‘was bound to fail because a purely defensive policy never wins against an aggressive policy. If our only policy is to stay where we are, we will be driven back’. (Geciteerd in Coral Bell Negotiation from Strength, blz. 73). De strukturele breuk in de strategische verhouding tussen de Verenigde Staten bracht ook de vreedzame koëksistentie voort. Vreedzame koëksistentie en desintegratie van het atlantische blok hangen volmaakt samen. Onder de 38 ontbreken de warme pleitvoerders voor de vreedzame koëksistentie geenszins; merkwaardig is dat ze de zwakke plek in hun eigen wensenpatroon niet zien. Het teruggaan naar de tijd van de florerende atlantische samenwerking is in feite hetzelfde als het teruggaan naar de tijd van Foster Dulles. In Nederland zou dat betekenen een terugkeer naar de periode van Koos Vorrink, Evert Vermeer en Jacques de Kadt, een periode waarvan het arnhemse kongres over de buitenlandse politiek van de Partij van de Arbeid in december 1958 het eind aankondigde. Tegenover de slagzinnen der ‘atlanticisten’ staan de leuzen der ‘europeanen’. Hun leuzen zijn in wezen even onrealistisch als die der atlanticisten. In de reaktie van het dagelijks bestuur van de europese beweging vindt men deze leuzen weer eens mooi opgewreven. De belangrijkste bewering van het bestuur is ‘dat er geen keuze tussen atlantisch samengaan en europese integratie mogelijk is’. Dit bestuur heeft kennelijk niet in de gaten dat zowel ‘atlantisch samengaan’ als ‘europese integratie’ twee aspekten van dezelfde zaak zijn. De ‘europese integratie’ hing ten nauwste samen met het ‘atlantisch samengaan’. De drijvende kracht op politiek nivo was ongetwijfeld de bewapening van Westduitsland, die moest worden verguld door de inbreng van dat land in een europese eenheid. Opgeven van soevereiniteit was toen de leus. Voor Adenauer zat er muziek in deze koers. Ze gaf de mogelijkheid, Westduitsland te emanciperen, ook al kostte ze voorlopig de duitse hereniging. Het veranderen van de strategische | |
[pagina 111]
| |
situatie markeerde het eind van deze koers. Frankrijk ging toen met kracht aan een eigen atoommacht bouwen. Westduitsland ging aanspraken maken op atoombewapening, zijnde een teken van nationale soevereiniteit. (Zie de uitspraak van Strauss in de Georgetown-universiteit in 1961, geciteerd in het al eerder genoemde artikel elders in deze aflevering). Deze twee faktoren betekenden het eind van het atlantisch samengaan. Het tegenoverelkaar stellen van ‘atlantisch samengaan’ en ‘europese integratie’, door het dagelijks bestuur van de europese beweging, en trouwens ook door de 38 is dus onzin.Ga naar voetnoot1 Het politieke perspektief is desintegratie van het atlantisch bondgenootschap, stopzetting van de europese eenheidsbeweging en losser worden van de banden in het oostelijk blok. Dit zijn allemaal rooskleurige processen, naar mijn mening. Wat zal er verder gebeuren? Het kernpunt is en blijft het duitse vraagstuk. Wat zal er met Duitsland gebeuren? Wat zal de koers van Westduitsland zijn? Door de strategische revolutie, begonnen de vruchten van verdere integratie in het westelijke blok aan Westduitsland te ontvallen. Een jaar of zo terug scheen het dat Westduitsland een nieuwe oriëntatie, nl. op Frankrijk zou gaan ontwikkelen. Het frans-westduitse verdrag heeft ondanks zijn militaire paragrafen niets opgeleverd. De oorzaak was misschien wel dat in het grote ontwerp van De Gaulle Westduitsland net zo een rol zou krijgen als in het atlantische model, nl. die van voetvolk van andermans atoomruiterij, met die kleine wijziging dat het ook als geldschieter voor de uitrusting van die atoomruiterij zou mogen dienen. De ‘europese’ atoommacht die De Gaulle aanbood aan Westeuropa verschafte de deelnemers al net zoveel invloed als de amerikaanse mlf hun bood. | |
[pagina 112]
| |
Het lijkt er op dat er voor Westduitsland slechts één weg overblijft, nl. die van doorbreking van de status quo in Midden-Europa door een regeling met het oostelijk blok. Deze zou inhouden o.a. het aangaan van zakelijke relaties met de ddr en het afschaffen van de Hallstein-doktrine. (Deze wordt trouwens al aardig ondermijnd, voornamelijk door het steeds belangrijker worden van de ddr als ekonomische grootheid; zie het konflikt tussen Kairo en Bonn.) Zulk een ontwikkeling zou bepaald niet op tegenstand van de Verenigde Staten behoeven te rekenen; immers deze hebben een zeker belang bij een regeling in Midden-Europa. Dit belang is dat er een militaire aanpassing komt. teneinde vergissingskonflikten aldaar te voorkomen en lokale konflikten in te dammen, zodat eskalatie naar een mondiaal atoomkonflikt onmogelijk wordt. Tot nu toe was de halsstarrige houding van Westduitsland daartoe een hinderpaal.
Men dient zich wel te realiseren dat het grote gevaar van een wereld-atoomkonflikt blijft bestaan, omdat immers de grote tegenstelling tussen de twee supermachten blijft bestaan. ‘Vreedzame koëksistentie’ is slechts een labiele toestand. Deze schept echter wel betere kansen voor een struktureel gunstiger politieke situatie. Die kansen dienen echter te worden benut. Dit is de grote opgave.
Ik bedank Erica Engels voor het vinden van enkele hier geciteerde uitspraken. |
|