| |
| |
| |
Professor Dr. F. Hartog
Van droom tot angstdroom: Nederland en de E.E.G.
De droom
Hoe zijn wij in een kontinentaal-europese landengroep terechtgekomen? Dat is eigenlijk vanzelf gegaan, en met de beste bedoelingen. De voorgeschiedenis begint in de jaren dertig. Toen is de vrije wereldekonomie ten onder gegaan in een chaos van ekonomisch nationalisme. De kortzichtigheid van West-Europa en de boosaardigheid van Midden-Europa leidden ons rechtstreeks in de afgrond.
Na de oorlog bleek, dat althans de amerikaanse regering bereid was, de lessen van het verleden ter harte te nemen. Zij ondernam een poging, in het raam van de Verenigde Naties een nieuwe geordende wereldekonomie op te bouwen, toegerust met spelregels en scheidsrechters om voortaan een terugval te voorkomen. Het resultaat is echter, speciaal op het gebied van de handelspolitiek, ver bij de verwachtingen ten achter gebleven.
De tweede aanloop was meer bescheiden van opzet. Zij beoogde een afbraak van handelsbelemmeringen op europese schaal. Ook hierbij ging het initiatief uit van de Verenigde Staten, die tegelijk aan het verzwakte Europa een bloedtransfusie toedienden in de vorm van het Marshall-plan.
Zo kwam er omstreeks 1950 vaart in het streven tot opruiming van de bijzondere na-oorlogse invoerbeperkingen, terwijl ook het inter-europese betalingsverkeer geleidelijk genormaliseerd werd. Deze breed-europese aanpak kon echter na een bepaald punt niet verder meer komen. Er waren drie remmende faktoren.
In de eerste plaats is het niet gelukt, de invoerrechten ter diskussie te stellen. Deze werden min of meer als een fatsoenlijk instrument van de handelspolitiek beschouwd, en er was geen bereidheid, op dit gebied de bescherming van het eigen bedrijfsleven uit handen te geven.
Als tweede tekortkoming was er de onbeperkte handhaving van de nationale zelfbeschikking. Ieder land behield zich het recht voor, terug te komen op eenmaal gemaakte
| |
| |
afspraken, als dat in de eigen kraam te pas kwam. Dit gebeurde ook telkens, en zo bleek het niet mogelijk de bereikte resultaten veilig te stellen. De hierdoor geschapen onzekerheid werkte sterk ten nadele van de internationale handel.
De derde rem was de uiteenlopende ekonomische politiek der nationale regeringen. De belemmeringen, die bij het passeren van de nationale grenzen aan het ekonomische verkeer in de weg worden gelegd, spruiten voor een groot deel voort uit verschillen in indirecte belastingen, gegarandeerde landbouwprijzen, voorgeschreven vervoertarieven e.d. Ook de binnengrenzen van Benelux moeten blijven bestaan, zolang op deze en andere punten de ekonomische politiek niet is gelijkgeschakeld.
Toch is binnen Benelux het plan opgekomen om een volgende radikale stap te ondernemen. Voorafgegaan was reeds de oprichting van de Europese Gemeenschap voor Kolen en Staal, die tot stand kwam dank zij een bijzonder gunstige politieke konstellatie.
De Europese Economische Gemeenschap, die ten slotte uit de onderhandelingen te voorschijn kwam, beoogde de tot dusver ontweken problemen aan te vatten. Zo werd overeengekomen, de onderlinge invoerrechten geleidelijk af te schaffen, werden onherroepelijke verplichtingen en een ten dele supra-nationale besluitvorming overeengekomen en werd de opbouw van een gemeenschappelijke politiek op enkele essentiële punten in uitzicht gesteld. Dit was rechtlijnig gedacht, maar er was op dat moment geen reden, anders te denken.
In het bijzonder voor Nederland bood deze ontwikkeling een gunstig perspektief. Wij zijn in wezen wat mentaliteit, ligging en ekonomische struktuur betreft, een handelsland. Wij hebben geen behoefte aan de uitoefening van macht of invloed, als wij onze goederen en diensten maar kunnen verkopen. Ook hebben wij er geen moeite mee, daarvoor een stuk nationale soevereiniteit op te offeren. Ekonomische vrijheid ter zee, te land en in de lucht is voor ons meer dan een hoog ideaal: wij moeten er van leven. Bescherming van het eigen bedrijfsleven is voor ons ook geen grote verleiding, want als iedereen dat doet, zijn wij het slechtst af. Wij hebben
| |
| |
meer hartzeer van de bescherming door anderen dan plezier van onze eigen bescherming. Daarom zagen wij de e.e.g., waaraan slechts Benelux, Frankrijk, West-Duitsland en Italië deelnamen, als een etappe naar een algemeen-europese of zelfs atlantische ekonomische samenwerking. Het kleine Europa zou slechts een legstuk zijn voor de vorming van het grote Europa, zoals Benelux de weg gebaand had naar de e.e.g. Er waren ook tekenen die in deze richting wezen. Met Engeland werden onderhandelingen aangeknoopt over het aangaan van een nauwe handelspolitieke band, waarbij ook de overige europese landen zich naar alle waarschijnlijkheid zouden aansluiten. Verwacht werd, zeker in ons land, dat deze ontwikkeling onweerstaanbaar zou zijn, omdat de wederzijdse ekonomische verstrengeling van de europese landen al zover was voortgeschreden, dat een uiteenvallen in twee blokken onwaarschijnlijk leek. Wij hebben ons dan ook nauwelijks afgevraagd in wat voor landengezelschap wij in de e.e.g. terecht zouden komen. Het was een grotere groep dan Benelux, en daarom was het goed. Bovendien zou het eiland van ekonomische samenwerking vanzelf verder aanslibben.
Dit was zo ongeveer de e.e.g., zoals wij ons die droomden, en tegelijk de droomuitleg, d.w.z. de reden waarom wij dit droomden.
| |
De angst
Ondanks alle verwachtingen hebben wij het e.e.g.-verdrag toch slechts met lange tanden geslikt. Er waren namelijk enkele storende faktoren opgetreden, die in de toekomst verdere nadelen met zich mee konden brengen.
In de eerste plaats waren de onderhandelingen met Engeland intussen afgesprongen. Het is de vraag of deze van engelse zijde even serieus bedoeld waren als later het verzoek tot toetreding, doch een veeg teken was dat de franse regering - nog in het pre-Gaullistische tijdperk - evenmin weinig animo vertoonde, de club uit te breiden.
De tweede tegenvaller was dat vooral op aandringen van Frankrijk het Verdrag voorzien werd van een aantal ont- | |
| |
snappings-, uitzonderings- en vertragingsklausules, die in verkeerde handen sterk ontwrichtend zouden werken.
De derde negatieve kant van het Verdrag was, dat men er in het algemeen niet in geslaagd was, op de in aanmerking komende gebieden (met name landbouw en vervoer) de hoofdlijnen van de te voeren gemeenschappelijke politiek uit te stippelen. Dit werd overgelaten aan nader overleg. Daardoor lag er meteen reeds een zware hypotheek op de Gemeenschap. Men was nu gedwongen, het eens te worden over zaken met fundamentele tegenstellingen en meningsverschillen.
In de vierde plaats werd aan de Gemeenschap een associatie met een aantal afrikaanse landen opgedrongen, die veel geld kostte en die aan de handelsbetrekkingen met andere afrikaanse en vele latijns-amerikaanse landen niet ten goede kwam.
Kortom, er waren zware koncessies gedaan om Frankrijk, de meest onwillige deelnemer, mee te krijgen. Daarmee was aan dit land van meet af aan een instrument in handen gespeeld, waarmee het eindeloos zou kunnen chikaneren om ook bij de verdere opbouw en uitbouw zijn zin door te drijven. Dat de franse regering later in handen zou vallen van een man, die dit tot het uiterste uitbuit, was toen nog niet te voorzien. Wel zat de mogelijkheid er volledig in.
Overigens heeft ook Frankrijk angsten gekend. Alleen zijn deze ongerechtvaardigd gebleken. De hiervóór bedoelde ontsnappings-, uitzonderings- en vertragingsklausules waren vooral ingegeven door de vrees dat het franse bedrijfsleven de konkurrentie slechts ten dele aan zou kunnen. Het aanpassingsproces heeft zich echter geruisloos voltrokken. Op industrieel gebied heeft men de afbraak van de handelsbelemmeringen zelfs kunnen versnellen. Daardoor is van onze eigen vier angsten de tweede overgegaan. Maar de andere zijn groter geworden.
Zo is Engeland voor de tweede maal voor het hoofd gestoten, en ditmaal ondanks het feit dat het tot grote koncessies bereid was om als volwaardig lid tot de e.e.g. te kunnen toetreden.
Zo wordt de gemeenschappelijke politiek, hoe wij ons ook
| |
| |
schrap zetten, een kontinentaal-europees protektionisme. Iedere verdere voortgang moet worden gekocht met verder gaande bescherming. Wij zijn nu al zover dat wij meejuichen als er een marathon-zitting is geëindigd in een kompromis, waarbij de offers moeten komen van de vrijheidsgezinde landen, omdat dan tenminste de e.e.g. is gered. Maar moet deze ten koste van alles worden gered? Wat hebben we aan protektionisme, zelfs als dat bedreven wordt in naam van de europese ekonomische samenwerking?
Ook de associatie met de vroegere franse gebieden in tropisch Afrika is een blok aan het been, dat in zwaarte toeneemt. Bij de vernieuwing van de desbetreffende overeenkomst is op aandringen van Nederland bedongen dat ook andere afrikaanse landen aansluiting kunnen zoeken. Een aanvraag in die richting door Nigeria wordt door frans toedoen echter slepende gehouden.
Heeft de e.e.g. dan niéts goeds gebracht? Toch wel, maar dit is beperkt tot het gebied van de industrie, en wij zijn nu eenmaal slechts zeer ten dele een industrieland. De uitvoer van landbouwprodukten en vervoerdiensten naar de partnerlanden is voor ons van ongeveer dezelfde orde van grootte als de uitvoer van industrieprodukten. De eerstgenoemde sektoren worden in het algemeen benadeeld door de e.e.g., of lopen voortdurend dat gevaar. Wij zijn terechtgekomen in een landengezelschap waar men het beginsel van een optimale arbeidsverdeling alleen aanvaardt voor de industrie. Wat landbouw en vervoer betreft geldt in het algemeen de gedachtengang dat ieder land zijn bevolking zelf moet voeden en zijn goederen zelf moet vervoeren. Alleen een handelsland als Nederland huldigt het standpunt dat alle goederen en diensten gelijk zijn, namelijk geschikt om er geld aan te verdienen.
Een gunstig gevolg van de e.e.g. is ook dat de amerikaanse regering over de brug gekomen is met belangrijke volmachten voor het omlaag brengen van de invoerrechten. Het is echter zeer de vraag of een e.e.g., die zich in zo sterke mate heeft vastgewerkt in het protektionisme, deze kans nog ten volle uitbuiten kan. Maar als het niet gelukt, de wederzijdse handelsbelemmeringen in belangrijke mate omlaag te
| |
| |
brengen, is de kans groot dat de ontwikkeling precies de andere kant opgaat, doordat de buitenstaanders, en met name de Verenigde Staten, tegenmaatregelen gaan nemen tegen het europese protektionisme. Op deze wijze wordt de e.e.g een blok dat verdergaande samenwerking in de wereld belemmert in plaats van naderbij brengt. Zulk een e.e.g. hebben wij niet bedoeld.
| |
De angstdroom
In de plaats van de oorspronkelijke droom dringt in onze geest langzamerhand een nieuw beeld van de e.e.g. binnen. Dit verdicht zich tot een angstdroom. Wij beginnen steeds meer te beseffen dat wij opgesloten zitten in kontinentaal Europa en overgeleverd zijn aan de franse president. De bevoegdheden die wij uit handen gegeven hebben om er een vrije wereldekonomie voor terug te krijgen worden meer en meer tegen ons gebruikt door ons te dwingen, mee te doen aan protektionistische regelingen die tegen onze ideeën en belangen ingaan. In deze angstdroom is het water van de Noordzee en van de Atlantische Oceaan onpeilbaar diep.
Er lagen aan de e.e.g. blijkbaar twee geheel verschillende koncepties ten grondslag. De eerste was de nederlandse, die haar zag als een middel om te komen tot vrijheid in het europese ekonomische verkeer en een hefboom voor een vrije wereldekonomie. De tweede is de franse, die een gesloten blok beoogde. Zonder de Gaulle met zijn vastbesloten koppigheid zou het voor de anderen wellicht mogelijk zijn geweest, deze franse neiging te beteugelen. Nu heeft men echter voortdurend moeten bukken voor de eisen van de franse president, omdat het Verdrag hem nu eenmaal de mogelijkheid biedt, de e.e.g. in deze richting te drijven. Van enig gesloten front tegen de franse politiek is overigens nooit sprake geweest. Daarom werkt ook de tijd voor de Gaulle. Telkens wordt weer een stukje europees protektionisme en europese geslotenheid binnengehaald. Het losmaken van Europa uit de atlantische defensie en de atlantische politiek kunnen we misschien net nog voorkomen, maar ook zonder deze ontwikkelingen groeit de e.e.g. steeds verder weg van
| |
| |
de andere westerse landen. Als Engeland nu nog lid zou willen worden, zou het een veel hogere kontributie moeten betalen dan in 1963, omdat zijn landbouwpolitiek in sterke mate zou moeten worden aangepast. Zo wordt het steeds moeilijker, de toegang voor anderen open te houden.
In het bijzonder de onderhandelingen over het omlaagbrengen van de invoerrechten met 50% in het kader van de zg. Kennedy-ronde zijn een toetssteen voor wat Frankrijks partners willen. Afgezien van de reeds vermelde moeilijkheid, koncessies te bieden inzake de invoer van landbouwprodukten, zijn er op industrieel gebied bepaalde risiko's, die door de franse onderhandelaars breed worden uitgemeten. Zo heeft het amerikaanse bedrijfsleven bepaalde voordelen in de konkurrentiestrijd, welke gebaseerd zijn op de veelal goedkopere grondstoffen en energie. Bovendien weten de dikwijls uit verschillende geledingen bestaande amerikaanse reuzenbedrijven dit voordeel in vele gevallen ook tot gelding te brengen in de verwerkende industrie. Daarom wordt vooral van franse zijde betoogd dat de e.e.g. zich eerst moest konsolideren, door de voordelen van de eigen vergrote markt tot uitdrukking te doen komen in grotere produktie-eenheden. Dit is een drogreden, want door het uitstellen van de openheid naar buiten komt de internationale ekonomische samenwerking als gevolg van het institutioneel van elkaar weggroeien steeds verder in het verschiet te liggen. Ook moet worden bedacht dat de resultaten van de onderhandelingen tevens van toepassing worden op andere landen, en daarbij is men met name beducht: voor de konkurrentie van de engelse auto-industrie, de scandinavische papierindustrie en de japanse textielindustrie, om van andere lage-lonen-landen maar niet te spreken. Dit zijn reële gevaren, die we zeker niet moeten onderschatten. Maar we krijgen er ook afzetmarkten voor terug, en als we die laten schieten omdat we bang zijn voor de eigen risico's, doen we als de quiz-speler die zijn halve winst veilig stelt en daarmee de kans op de volle winst verspeelt. Het is, op grotere schaal, dezelfde angst, die ten dele een rol speelde ten tijde van het aangaan van het e.e.g.-verdrag, doch die achteraf geheel overbodig bleek te zijn. Zij
wordt thans
| |
| |
echter mede aangeblazen door de onwil van Frankrijk.
De e.e.g. is militair te ondiep, politiek te heterogeen en ekonomisch te klein om zich anders dan in atlantisch verband te kunnen ontwikkelen. Een europees Europa is een Europa zonder grondstoffen, zonder afzetmogelijkheden voor overtollige produkten en zonder voldoende basis voor zeer grote projekten, waaraan het alleen deel kan hebben door samenwerking met het amerikaanse bedrijfsleven.
Terugkerend tot het nederlandse gezichtspunt, kunnen wij ons afvragen of er nog iets te doen is aan het afglijden in de richting van een gesloten blok. Het antwoord moet luiden dat dit steeds moeilijker wordt. Ten tijde van de afwijzing van Engeland door president de Gaulle waren de andere vijf het wel eens, maar zij hebben deze eensgezindheid niet omgezet in een tegenaktie. En een samen optreden van de vijf is nodig om Frankrijk tot rede te brengen. Ook dan is het zaak, zeer zorgvuldig te werk te gaan, en alleen in aangelegenheden waarin men sterk staat het hoofd te bieden aan franse dreigementen. Als de franse regering dan toegeeft, heeft zij haar sterkste wapen verspeeld. Laat zij het op een breuk aankomen, dan kunnen de andere vijf verder gaan, zaken doen met Engeland, de rest van Europa en de Verenigde Staten en zich bereid verklaren, een atlantisch gezind Frankrijk weer toe te laten. Omdat Nederland bij zulk een gang van zaken het meeste belang heeft, lijkt voor ons land de rol weggelegd, de andere partners voor zulk een politiek te winnen. Dit zou overigens slechts de uiterste konsekwentie zijn van een zekere frontvorming tegen Frankrijk. Het aftasten van de mogelijkheid, tot zulk een politiek te komen, kan er reeds toe bijdragen dat de franse regering behoedzamer wordt bij het voor-het-hoofdstoten van zijn partners en het veronachtzamen van hun belangen.
Als Nederland onvoldoende gehoor vindt bij de anderen, en zich in zijn ontplooiingsmogelijkheden steeds meer ziet geschaad, kan dan uittreding uit de e.e.g. worden overwogen? Dit zou juridisch een probleem scheppen, hoewel het veeleer een politieke dan een juridische aangelegenheid is. De voornaamste moeilijkheid is dat onze industrie steeds
| |
| |
meer verweven wordt met die van de overige e.e.g.-landen. Er is nauwelijks een weg terug. Het zou alleen een uiterste noodsprong kunnen zijn, als wij helemaal in een hoek zijn gedreven. Het zou er dan om gaan, aansluiting re zoeken bij de andere europese landengroepering, die onder leiding van Engeland de Europese Vrijhandels-Associatie heeft gevormd, om van daar uit opnieuw te trachten, tot een groot-europese ekonomische samenwerking te komen. De e.v.a. kent een veel lichtere vorm van ekonomische samenwerking, doch deze heeft juist vóór dat zij niet is bezwaard met een gemeenschappelijke politiek, die toch alleen maar tot protektie leidt. Als wij nog vrij zouden kunnen kiezen, zouden wij ons vermoedelijk niet meer gaan vertillen aan een gelijkschakeling van de ekonomische politiek, hoezeer de wenselijkheid daarvan ook volgt uit de logika die opgesloten ligt in de voorafgegane ontwikkeling.
Europa is eigenlijk nog niet rijp voor de mate van samenwerking én de mate van openheid die de e.e.g. tot een sukses kunnen maken. De grote landen van de e.e.g. zijn nog niet klein genoeg om af te zien van een eigen machtspolitiek. De kommunistische dreiging is niet meer zo akuut dat de atlantische landen naar elkaar toe gedreven worden. Men moet grote dingen tot stand brengen, maar het élan is weg, en dan treden in dat vakuüm verkeerde aspiraties binnen.
Het Europa van de ambtelijke specialisten in Brussel en Luxemburg kan geen draagster zijn van een vrij-zwevende geest van samenwerking. De werkelijke macht is in handen van de Raad van Ministers gebleven, en de Commissie en de Hoge Autorieit hebben de handen vol aan het uitdenken en uitwerken van moeizame en ingewikkelde kompromissen, die de zaak eer stroever dan soepeler maken.
Het Europese Parlement laat zich maar al te vaak op sleeptouw nemen door de Gaullistische ideeën, omdat deze dikwijls in een europees aandoende verpakking worden aangediend, en omdat er geen andere politieke overtuigingen met enige wervingskracht zijn.
Zo is een grote idee vervalst tot protektie en blokvorming. Zo zijn wij veroordeeld, mee te doen aan een ontwikkeling die wij niet hebben gewild.
|
|