| |
| |
| |
Dr. Kwee Swan-Liat
Ontwikkeling, revolutie, vervreemding
Dat wij in de twintig jaar sinds de ‘bevrijding’ geleefd hebben in een paradoksale situatie is zeker geen onthullende konstatering. Intussen is het nog niet zo gemakkelijk ons duidelijk te realiseren waaruit precies dat paradoksale bestaat. Er is bij velen een gevoel van innerlijke onvrede, vergelijkbaar met een ‘kater’. Die onvrede is niet zozeer de afwezigheid van uiterlijke vrede in een toestand die gekarakteriseerd kan worden met termen als ‘koude oorlog’, ‘bewapeningswedloop’ en ‘nukleaire impasse’. Die onvrede zit veel meer binnenin. De situatie waarin we leven verbijstert ons. Zeker, we hebben ons als natie, ondanks het ‘verlies’ van onze koloniën, ekonomisch behoorlijk ontwikkeld en we hebben mee kunnen profiteren van een onophoudelijke stroom van materiële welvaart met daartussendoor enkele angstige surprises, die de naoorlogse periode van superhoogkonjunktuur doet gelijken op een langgerekte sinterklaasavond. Maar we geloven juist niet helemaal meer in sinterklaas. Op de een of andere manier zit ons de welvaart ‘niet lekker’. Sommigen hebben reminiscenties aan de tussenoorlogse krisis en malaise, die de opkomst van het fascisme bevorderd hebben. De angst voor de krisis heeft de arbeidersbeweging zó bevangen, dat ze met des te groter gewilligheid en bewondering zich heeft aangesloten bij de ekonomische deskundigen die beweren het tovermiddel te hebben gevonden om de konjunktuur stevig in de hand te houden. Het schijnt dat ook de arbeiders toch wel moeten geloven in sinterklaas. Ze doen dat tegenstribbelend met ergens in het achterhoofd nog een bang vermoeden, dat de welvaart misschien niet helemaal echt, misschien kunstmatig en geforceerd, en misschien zelfs oneerlijk zou kunnen zijn. Maar niemand durft uitspreken, dat we bezig zijn op de een of andere onverantwoordelijke en excessieve manier kapitalistische roof- | |
| |
bouw
te plegen met materiële en menselijke ressources aan grondstoffen, energieën, vernuft, intellekt en levensgeluk.
Het is misschien maar een kleine groep nonkonformistische, twijfelende intellektuelen, die probeert zich de gronden voor de innerlijke onvrede bewust te maken. De meeste kinderen die niet aan sinterklaas geloven doen toch nog wel mee, al was het alleen om de kadootjes. Alleen bij nonkonformistische kindertjes komt het op, sinterklaas te verdenken. Ze verkiezen boven de kromstaf van de goedheiligman de innerlijke Maatstaf van menselijke oprechtheid, recht en rechtvaardigheid. Gemeten aan die innerlijke Maatstaf bevredigt de uiterlijke situatie niet. Die situatie doet onwerkelijk en schijnheilig aan. Die situatie werkt vervreemdend en tegen die zelfvervreemding willen ze zich verzetten.
In de verte vertoont de periode waarin wij in het ‘vrije Westen’ leven gelijkenis met de oppervlakkige schijnheiligheid van het sinterklaasfeest als traditionele kinderen-voorde-gek-houderij, zogenaamd voor hun eigen bestwil en ter opvoeding. Maar zijn ook wij dan, ondanks onze hoge graad van ekonomisch-technische ontwikkeling, in onze innerlijke ontwikkeling blijven steken, dat wij politiek en psychologisch deze traditie in ere blijven houden? Is niet juist het sinterklaasfeest een manifestatie bij uitstek van de bourgeois satisfait, die, tegen het eind van het jaar zijn dividenden en tantièmes verwachtend, probeert de Marspijn van zijn oorlogsindustrie te verzoeten tot marsepein en zijn brave kindertjes verrast met raketjes en pistolen als speelgoed al dan niet vergezeld van een mlf-ganzebord? Het ernstige vermaan om het wild geraas, het rakettengerinkel en de nukleaire chantage te staken heeft weinig effekt op onstuimige makkers, die tussen de bomen door hun satellieten afvuren naar de maan en naar Mars. Het is ook niet goed mogelijk om vrij de vrees van het hart te bannen in het besef dat er ‘megaton overkill’-wapens wederzijds paraat staan opgesteld voor ‘massive retaliation’. Overigens is de voorstelling van een blanke goedheiligman met zijn domme zwarte knecht al hopeloos achter bij progressieve denkbeelden, die door de toeken- | |
| |
ning van de Nobelprijs voor de vrede aan Albert Luthuli en Martin Luther King een dialektische zwart-wit aksentuering hebben gekregen. Of heeft het westerse proletariaat de rol van heiligmansknecht overgenomen om mede aandeelhouder te worden in de kapitalistische welvaart?
Om nog eens terug te komen op Luthuli en King. De blankjes hebben eerbied gekregen voor de zwartjes die zulke goede voorbeelden geven van geweldloos verzet. Ja, daar kunnen de andere gekleurde kindertjes nog wat van leren. Sinterklaas geeft de brave zwarte kindertjes een nobel kadootje. Om duidelijk te maken dat het gewelddadige, revolutionaire verzet niet in hun sanktakraam te pas komt. Nee, de wereld moet rijp worden gemaakt voor het sportieve spel van de parlementaire demokratie. Dat is een kwestie van ‘ontwikkeling’ en ‘beschaving’. Had niet eens een naieve Engelsman de mening verkondigd, dat de inwoners van India en Afrika met de ekonomische vooruitgang ook een toenemende waardering zouden gaan opbrengen voor ‘cricket, cravats, and Christianity’? Deze drie c's zijn symbolisch voor een hele levenswijze: een wijze van samenspelen in een sportieve geest van élite, een wijze van zich kleden, voordoen en gedragen, en een wijze van denken en geloven.
In een uitermate ekspansieve periode van hun ontwikkeling hebben de merkantielen en missionarissen van West-Europa deze levenswijze tegenover de volken van de rest van de wereld beleden en uitgedragen. In hun opvatting hangt ‘demokratie’ onverbrekelijk met deze hele stijl van denken, handelen en beleven samen. Naar hun verwachting zouden ook de andere volken, die nog op een ‘lagere trap van ontwikkeling’ staan, door de vormende invloed van de westerse beschaving en door de aantrekkingskracht van de westerse welvaart met de verwerving van ekonomisch-technische kennis vanzelf ook de hele kulturele achtergrond en de onmisbare denkbodem van de vooruitgang mee assimileren. In een soort oostindische blindheid wordt voorbij gezien aan de innerlijke tegenstrijdigheden van de eigen ‘ontwikkeling’ en vergeten dat ‘demokratie’ allerminst een eenduidig verschijnsel is.
| |
| |
Na 1945 is de ontwikkeling in de wereld in een versneld tempo doorgegaan. Wat wij hebben gedaan is veelal in onze tegenstrijdige instelling tegenover die ontwikkeling van alles te proberen om juist die ontwikkeling af te remmen. De emancipatie uit het koloniale verleden is een moeizaam proces, niet alleen voor de gekoloniseerde volken maar zeker ook voor de kolonisatoren. Wij hadden de paradoksale handikap van onze indologische deskundigheid. Toen wij door een veranderende wereldsituatie werden gedwongen, na twee politiële misgrepen, Indonesië los te laten, hebben wij getracht in een ‘ronde’-tafelkonferentie nog een ekonomisch ongelijk verdrag af te dwingen. De neo-koloniale ekonomische voordelen uit dit verdrag hebben wij echter niet kunnen binnenhalen, doordat wij bovendien politiek iets te veel hebben vastgehouden en een uitzondering hebben gemaakt voor West-Irian. De christelijke vertroeteling van papoeas heeft ongewild meegewerkt onze poging om ekonomisch neo-kolonialisme te bedrijven bij voorbaat illusoir te maken. Intussen waren wij zelf met Marshall-hulp ekonomisch al zover weer op de been, dat wij het wegblijven van dit gedachtevoordeel nauwelijks hebben gemerkt. Achteraf putten wij misschien hieruit de versterking van onze nieuwe overtuiging, dat de westerse ekonomische ontwikkeling helemaal onafhankelijk zou zijn van relaties met de voormalig gekoloniseerde landen, wat in wereldverband bezien niet waar blijkt te zijn. Zonder veel geleerd te hebben, hebben we Nieuw-Guinea weer uit de ijskast gehaald en aan Indonesië teruggegeven, waarna ondernemende Nederlanders hebben getracht nieuwe kulturele en vooral ekonomische betrekkingen met dat land aan te knopen. Door historische ko-incidenties
worden deze schuchtere pogingen politiek doorkruist, doordat Nederland met de neo-koloniale schepping Maleisië in de Veiligheidsraad is gekomen, wat voor Indonesië aanleiding is geworden om uit de Verenigde Naties te treden.
Hoe dan ook, ons paradoksale optreden in dit tragische brokje geschiedenis is niet helemaal onze schuld geweest. Nederland is in de verstrengelde wereld zo klein geworden, dat het eens gepresteerd heeft twee ministers van buiten- | |
| |
landse zaken naast elkaar te benoemen, omdat dat buitenland zo groot is. Het is door die kleinheid gedwongen geweest tegenstribbelend zich te voegen naar de onbegrepen direktieven van grotere mogendheden en politieke kompleksen. Het heeft de richting van de wereldontwikkeling niet begrepen en juist door het gevoel van buiten af gedwongen te zijn geweest gemeend het zelf toch eigenlijk beter te weten. Heeft het niet oriëntalistisch een grote reputatie opgebouwd? Zonder ook maar iets van de wetenschappelijke betekenis van het oriëntalisme af te dingen, moeten we echter konstateren dat de politiek-historische en sociaal-ekonomische oriëntatie die met het nederlandse, wetenschappelijke oriëntalisme gepaard zijn gegaan in de ontwikkeling zijn achter geraakt. De studie van de oriëntalistiek aan de nederlandse universiteiten is in de lucht komen te hangen, doordat, mede door de paradoksale politieke ontwikkeling, de gezonde, wetenschappelijk-geïnteresseerde studie van de sociaal-ekonomische en politiek-historische ontwikkeling van het moderne Oosten hier embryonaal is gebleven. De uitzonderingspositie van het Amsterdamse Sociologisch-historisch Seminarium voor Zuidoost Azië bevestigt de regel. Zolang oriëntalistiek beperkt blijft tot historisch-filologische studie van oosterse kulturen en etnologische studie van ‘primitieve’ niet-westerse kulturen, draagt deze wetenschap weinig bij tot het werkelijke verstaan van wat zich buiten ons in de huidige wereld afspeelt.
Voeg daar nog bij dat Nederland ook voor zijn ekonomische ontwikkeling zich moet integreren binnen een ongemakkelijk westeuropees of atlantisch verband en daarbij zich noodgedwongen ook politiek en militair binnen deze horizon moet oriënteren, dan is het begrijpelijk hoe moeilijk het wordt om uit een nederlands oogpunt de wereldproblemen te bezien in een mundiaal perspektief. Zelfs de politieke diskussie over internationale vraagstukken blijft te vaak akademisch en te weinig geëngageerd. Termen als ‘demokratie’, ‘diktatuur’, ‘geweld’, ‘geweldloosheid’, ‘ontwikkeling’ en ‘revolutie’ blijven zweven in een akademische ruimte, wanneer we niet persoonlijk
| |
| |
worden gekonfronteerd met de existentiële beslissing in een historische situatie van kollectief zijn of niet-zijn. Kunnen wij ons inleven in de wereld van de sociaal-denkende en politiek-willende mens in de landen waar ‘ontwikkeling’ belemmerd wordt door de machtsmonopolies van konservatieve minderheden en alleen het geweld van de revolutionaire eksplosie de weg kan deblokkeren? Revolutie is verzet dat voortvloeit uit innerlijke onvrede met het bestaande, onvrede met het al dan niet met gelegaliseerd geweld gekontinueerde onrecht. Het is onze ‘welvaart’ en onze ‘ontwikkelingsvoorsprong’ en de hieruit voortvloeiende burgerlijke zelfvoldaanheid, die ons beletten ons medemenselijk solidair te betonen met de revolutionaire strijd om een rechtvaardiger wereld.
Onze ‘objektiviteit’ is door ons zedelijk en kultureel milieu en door onze welvaart gekleurd. We keuren het geweld van de sociale revolutie af, maar niet het gelegaliseerde geweld van de koloniale onderdrukking en de heimelijke tortuur. We keuren de proletarische diktatuur af, maar niet de nukleaire deterrence inklusief de bereidheid om ‘zonodig’ het bestaan van de mensheid op te offeren aan thermonukleaire vernietiging. Gevangen in de betovering van onze welvaart beschouwen we deze als een verworvenheid die niet meer teloor kan gaan. Hebben we werkelijk die welvaart verkregen in een puur technisch-ekonomische ontwikkeling zonder geweld en zonder onrechtmatige aanspraken.
Er lopen twee politiek-ekonomische scheidingslijnen door de wereld tussen de zwaar bewapende machtsblokken van ‘West’ en ‘Oost’ en tussen de hoog ontwikkelde ‘westerse’ landen en de onderontwikkelde ‘niet-westerse’ landen. Beide tegenstellingen blijken samen te hangen met het probleem van ‘ontwikkeling’ in wereldverband. Ze vormen samen één groot wereldprobleem en zijn niet van elkaar te scheiden.
Een pakistaanse fysikus heeft eens op een konferentie over ‘Wetenschap en Wereldpolitiek’ het kernwapenprobleem een ziekte genoemd van de rijke landen, die in haar gevolgen ernstig en gevaarlijk is voor het lot van de hele
| |
| |
wereld. De arme landen kennen hun eigen ziekten, waarmee de mensheid sinds mensenheugenis geworsteld heeft: epidemieën, plagen, chronische honger, armoede, bestaansonzekerheid. De ‘moderne wetenschap’ biedt de mogelijkheden om deze oude ziekten te overwinnen. Dat zoiets niet op grote schaal gebeurt zou de schuld zijn van de vreemde, nieuwe ziekte van de rijken. Wanneer nu de wetenschappelijke wereld eensgezind meewerkt om de oude ziekten van de wereld te bestrijden, inplaats van steeds weer nieuwe wapens uit te denken, dan zou de mensheid als geheel daarmee gebaat zijn.
Zo simpel is de zaak intussen niet. ‘Wetenschap’ wordt, vooral in de ontwikkelingslanden, te veel vereenzelvigd met ‘natuurwetenschap’, met toepassingen in de landbouw, de geneeskunde, de techniek en de industrie. Die ‘wetenschap’ vormt het instrument van de technische ‘ontwikkeling’. Het was mede door de invloed van die wetenschap dat de toename van de wereldbevolking eksplosief werd versneld. Nu moet de wetenschap meehelpen om door verbetering en mechanisatie van de landbouw meer voedsel en door industrialisatie meer werk en meer welvaart te verschaffen voor meer mensen. Er ligt een hoopvol perspektief in dit positieve en konstruktieve program. Het is goed voor wetenschapsmensen over de hele wereld om met volharding en toewijding aan deze schone taak te werken. Zouden de grote bedragen, de wetenschappelijke en technische inspanning geleidelijk aan van bewapeningsprojekten kunnen worden overgeschakeld naar vreedzame ontwikkelingsprojekten, dan zouden beide ziekten van de armen en de rijken in een gezamenlijke therapie kunnen worden overwonnen.
Maar wetenschapsmensen vergeten dat ze voor het mogen en kunnen bedrijven van hun wetenschap afhankelijk zijn van een politieke, sociale en ekonomische organisatie van de hele samenleving, nationaal en mundiaal. Uit de innerlijke onvrede met de situatie van vervreemding, waarin de wereld mede door de wetenschap geraakt is, hebben wetenschapsmensen gezocht naar een alternatief. Ze weten uit de methodische ervaring van hun wetenschapsbeoefe- | |
| |
ning dat het vinden van een oplossing niet voldoende is en dat ze naast het wat ook het hoe moeten aangeven om de oplossing operationeel te maken. Ze zijn gewend om bij het uitwerken van hun plannen ook begrotingen op te stellen: zoveel geld, zoveel instrumenten, zoveel medewerkers, zoveel werktijd. Maar dan moeten ze bij de ‘autoriteiten’ aankloppen om die begroting ook aanvaard en gerealiseerd te krijgen. De kardinale vraag blijft dan over: Wie beslist over het plan en de begrotingsvoorstellen van de wetenschapsmensen?
Zover zullen de wetenschapsmensen nog moeten komen dat ze ook die vraag proberen te beantwoorden. ‘Wetenschap’ is meer dan alleen de studie die ten grondslag ligt aan medische en technische toepassing, aan ziektebestrijding en levensverlenging, aan landbouwverbetering en industriële produktie. Wetenschap houdt zich ook bezig met de mens zelf in zijn psychische strevingen en noden, sociale gedragingen en ekonomische motieven, kulturele scheppingen en politieke realisaties. De toepassing van deze wetenschap ligt in een ‘human engineering’, een ‘techniek van menselijke organisatie’ binnen de mogelijkheden van een menselijke samenleving, maar tevens uit het kategorische imperatief van innerlijke menselijke normen van recht en rechtvaardigheid. We zijn in de ontwikkeling van de wetenschap nog maar halfweg gekomen. Tot nu toe heeft wetenschap voornamelijk in de zin van ‘natuurwetenschap’ geholpen de werkelijkheid van onze wereld te veranderen. De andere helft van de wetenschap als ‘menswetenschap’ heeft nog nauwelijks daad-werkelijk aan die verandering bijgedragen.
De wereld waarin we leven is produkt van ons denkend en inwerkend met die wereld bezig-zijn. Dat produkt konstitueert zich buiten ons om tot een eigen macht. We hebben een technisch en maatschappelijk ‘bestel’ geschapen, dat door vernuftig ingebouwde terugkoppelingsmechanismen vanzelf funktioneert. We kunnen automatismen konstrueren, die energieën kunnen omzetten, kanaliseren, opstuwen en opladen, zodat ze door eenvoudige trekkermechanismen eksplosief kunnen worden ontladen. Het risi- | |
| |
ko is groot dat die ontlading ergens buiten onze bedoeling om per ongeluk tot stand wordt gebracht en door de verkoppeling van het hele systeem een ‘escalation’ op gang brengt, die onvermijdelijk onze eigen ondergang met zich meesleurt. De technisch-ekonomische ontwikkeling in onze wereld voltrekt zich in de ‘instrumenten’ en ‘instituten’ waarmee we ons in onze wereld omringd hebben. Die ontwikkeling heeft zich grotendeels buiten onszelf om afgespeeld, zonder dat wij het zo bedoeld hebben en ons duidelijk bewust gerealiseerd hebben.
We hebben hoogstens bepaalde handigheden, kunstgrepen, manipulaties, rekenmethoden aangeleerd om met instrumenten, instituten, formules, mechanische en theoretische modellen te opereren. Zelfs de koude oorlog-voering hebben we in speltheoretische modellen operationeel en kalkulabel gemaakt. We hebben pogingen ondernomen tot ‘arms control’ om de afschrikkingsbalans weer beweeglijk te maken en een ‘flexible response’ uitgedacht om lokale konflikten hanteerbaar te maken. Als resultaat van onze welvaartsekonomie is onze wereld verzadigd geraakt met apparaten en preparaten, toestellen en kunststoffen, knopjes en tabletten, die vrij eenvoudig te bedienen en te slikken zijn. Een imbeciel of een psychopaat kan een raket met atoomkop afvuren of een ‘doomsday machine’ in werking stellen.
Ontwikkeling is ook een groei naar innerlijke volwassenheid, lichamelijk, psychisch en geestelijk, zowel individueel als kollektief. Zolang deze ontwikkeling bij de technisch-ekonomische ontwikkeling achterblijft, zullen we ons zelf in de van ons vervreemde wereld moeilijk kunnen terugvinden. De ontwikkeling van ons ‘weten’ moet niet alleen leiden naar een technische ‘know-how’ maar ook naar een filosofische ‘know-why’. Ons ‘kunnen’ moet niet alleen zich ontwikkelen in het kunnen formuleren, uitvinden, berekenen en produceren van instrumenten en modellen maar ook in een kunnen omgaan met medemensen en met de gezamenlijke bronnen van ons materiële en geestelijke welzijn.
Volwassen worden betekent ook mondig worden. We
| |
| |
hebben niet te maken met ‘demokratie’ als een toestand die reeds af en volmaakt is maar meer met een proces van ‘demokratisering’ die zich in ons moet voltrekken. Er zit een ideaal in van ‘gelijke rechten en kansen voor allen’, niet alleen binnen de nationale maar vooral binnen de mundiale samenleving. Dit ideaal wordt gesteld uit de innerlijke menselijke maatstaf van recht en rechtvaardigheid. Het is duidelijk dat de verhoudingen in de wereld als geheel nog ver van dat ideaal afstaan. In de wereld als geheel is het proces naar ‘gelijke rechten en kansen voor allen’ nog maar nauwelijks begonnen. Dit proces naar sociale emancipatie, mondigheid en politiek-ekonomische medezeggenschap over de materiële en menselijke welvaartsbronnen voor de brede massa van de wereldbevolking is de centrale en gemeenschappelijke taak, voor de realisatie waarvan de samenleving zelf moet worden omgeordend.
Mondig worden betekent het verwerven van een stem die gehoord en verstaan wordt. In een parlementaire demokratie die ontaard is in een kwantitatieve demokratie worden stemmen niet gehoord maar geteld en statistisch verwerkt. Het ontbreken van demokratische verhoudingen in ontwikkelingslanden betekent vooral het onmondig zijn van de grote massa van de bevolking. Deze massa van machteloze en bezitloze paupers, ongeletterd en ongeorganiseerd, is in de letterlijke zin onmondig, mede door het machtsmonopolie over de massa-kommunikatie-middelen waarmee de kleine groep van machthebbers zijn stem makrofonisch kan versterken en zich doen gelden. Willen kleine groeperingen van niet aan de macht zijnden de onmondigheidsbarrière doorbreken dan moeten zij vaak toevlucht zoeken in woordloze daden van sprekend protest: gewelddadige terreurakties, geweldloze massa-demonstraties, demonstratieve zelfverbranding in het openbaar. In die sfeer van antagonistische geladenheid voltrekt zich het moeizame proces naar grotere politieke mondigheid.
Mondigheid betekent ook politieke en ekonomische zeggenschap. Het grote probleem van ‘ontwikkeling’ dat de wereld beheerst, de zich verdiepende en verbredende kloof tussen grote mogendheden en kleine machtelozen, rijke en
| |
| |
arme landen, bezittende en bezitloze klassen, is een probleem van ongelijke zeggenschap en beschikkingsmacht over de materiële en menselijke welvaartsbronnen in de wereld. Wetenschap en techniek hebben grondstoffen en energiebronnen helpen ontdekken, eksploreren en eksploiteren. Voor de verdere ontwikkeling van de mensheid gaat het niet alleen om eksploitatie-techniek maar vooral ook om beheersing van de eksploitatie-macht. Zolang eksploratie en eksploitatie alleen ter hand genomen worden, wanneer bepaalde monopolistische machtsgroepen daar mogelijkheden van eksploitatiewinst voor zichzelf in zien, wordt de ontwikkeling niet afgestemd op de behoeften van het volk maar op de belangen van een elite. Ekonomische demokratisering betekent bredere en rechtvaardiger verdeling van de zeggenschap over eksploratie en eksploitatie. Hierin ligt tevens een antwoord op de vraag: Wie beslist over de uitvoering van plannen en voorstellen van wetenschapsmensen voor een betere, rechtvaardiger en vreedzamer wereld?
Het is niet voldoende om een diagnose te stellen van de ziekten van arme en rijke landen. Om een realiseerbare therapie te ontwerpen is het nodig door te dringen tot de werkelijke oorzaken van de ziekte. De ziekte waar het om gaat is een ontwikkelingsstoornis van de mensheid als geheel, arme en rijke landen tezamen. Door zich over de hele linie integraler en evenwichtiger te ontwikkelen zal de mensheid als onverbrekelijke eenheid de ziektetoestand van het heden moeten overwinnen. Het is niet voldoende de patiënt te adviseren de waanzinnige en patologische bezigheid van de bewapeningswedloop te vervangen door de gezondere bezigheid van technisch-ekonomische ontwikkelingshulp. De patiënt moet worden afgeholpen van zijn waanidee dat die bewapeningswedloop zijn enige redding betekent. Dat waanidee is zelf symptoom van de ontwikkelingsstoornis.
De krisis en malaise van de tussenoorlogse periode hebben geleid tot nationale ekonomische mobilisaties, waarbij de wetenschappelijke research en de industriële inspanning werden gericht op produktie van niet-konsumptieve goe- | |
| |
deren. De Tweede Wereldoorlog en de daaropvolgende Koude Oorlog hebben van de nood van deze ekonomische en militaire mobilisatie een deugd in de vorm van een ontwikkelingswelvaart gemaakt. De produktie van niet-konsumptieve goederen (kernwapenen en raketten) biedt de ekonomische voordelen van ekspansieve winstgevende kapitaalsinvestering en ruimere tewerkstelling zonder het nadeel van de limiterende konsumptie-verzadiging. De produktie als geheel, van konsumptieve en niet-konsumptieve goederen, blijft op een ‘hoog ontwikkelingsniveau’ ekspansief. Het tempo van de industrialisering en kapitaalsinvestering van de hoog-ontwikkelde landen blijft hoger dan wat in de onderontwikkelde landen bereikt kan worden. Doordat een belangrijk deel van het nationale inkomen verdiend wordt aan de produktie van niet-konsumptieve goederen kan er meer geld besteed worden dan er konsumptieve goederen beschikbaar zijn, zodat het hele systeem een inflatoire tendens vertoont. De ontwikkelingslanden die voor hun eigen ontwikkeling industriële uitrusting en kapitaal uit de ontwikkelde landen nodig hebben raken, doordat de grondstoffen en lichtere industriële produkten die ze uitvoeren veel minder in prijs stijgen, door de hele ontwikkeling steeds verder achterop. De verhouding wordt niet beter, wanneer de hoogontwikkelde landen de produktie van risiko-verwekkende niet-konsumptieve kernwapenen en raketten overschakelen op niet-konsumptieve maan- en marsprojektielen en ruimteschepen. Het is duidelijk dat er een veel radikaler omschakeling van het hele produktie-systeem vereist is.
Het probleem van de ontwikkeling staat in onze tijd centraal. Al zou er tussen het ‘kapitalistische’ en het ‘kommunistische’ systeem een vreedzame ko-eksistentie mogelijk zijn, een blijvende ko-eksistentie tussen steeds rijker wordende rijken en steeds armer wordende armen is naar menselijke maatstaf gemeten onduldbaar. Het gevoel van onvrede en vervreemding, die ons dwingt tot een ‘analyse van een kater’, vraagt van ons de persoonlijke inzet om de vervreemdende ontwikkeling revolutionair te helpen ombuigen.
29 januari 1965
|
|