Maatstaf. Jaargang 13
(1965-1966)– [tijdschrift] Maatstaf– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 42]
| |||||||||||||
Heinz Neudecker
| |||||||||||||
[pagina 43]
| |||||||||||||
tionele strijdkrachten aan westelijke zijde - die de mindere waren van het Rode leger - te vergroten, liefst tot een nivo hoger dan dat van hun gedachte tegenstander. De politieke slagzinnen van die periode waren ‘containment’ van de Sovjet-Unie en ‘negotiation from strength’. Zoals elke oorlog tegenwoordig defensie heet, en er bijna geen ministers van oorlog te vinden zijn, zo was ook de officiële reden voor Westduitslands bewapening een defensieve. De voormalige wehrmachtmedewerkers konden daarbij een uitstekende rol spelen. Hans Speier, een medewerker van de rand Corporation - de hersens van de amerikaanse luchtmacht - zei daarvan in zijn boek German Rearmement and Atomic War (blz. 7): ‘Voormalige duitse officieren van alle rangen, en miljoenen duitsers hadden ervaring gehad in het vechten met Sovjetstrijdkrachten. Miljoenen duitsers hadden nauw kontakt gehad met het Sovjet kommunisme, en met het Rode leger als bezettingsmacht; zij waren daarom niet een gemakkelijke prooi van de kommunistische propaganda, terwijl de kommunistische partijen van Frankrijk en Italie in staat waren geweest aanzienlijke steun bij de bevolking in die landen te verwerven’. De amerikaanse minister van buitenlandse zaken, Acheson, stelde in 1950 voor dat ongeveer 10 westduitse divisies in de nato zouden worden ingelijfd. Het zou overigens onjuist zijn de westduitse bewapening als een eenzijdig amerikaans initiatief te zien. Liet immers de franse regering niet als eis horen dat er een ‘forward strategy’ diende te komen in Europa, wat een bedekte wens tot herbewapening van Westduitsland was? Op papier begon de herbewapening van Westduitsland in 1952. (Het zou nog 4 jaar duren voor de eerste westduitse soldaat zou marcheren.) Toen besloot de nato-raad (Lissabon, in mei) een westduitse bijdrage te aanvaarden in een groot nato-leger, die het mogelijk zou maken een langdurige konventionele strijd te voeren. Dat Westduitsland's bewapening ook een duidelijk politiek doel had bleek heel goed nog tijdens de besprekingen tussen de voormalige geallieerden over de duitse kwestie. Onder | |||||||||||||
[pagina 44]
| |||||||||||||
indruk van de dreigende westelijke politiek had de Sovjet-Unie vanaf 1952 voorstellen gedaan, inhoudende dat buitenlandse troepen duits grondgebied zouden verlaten, en dat Duitsland militair neutraal zou worden; ze had de eis laten vallen dat de amerikaanse overzeese bases zouden worden opgeheven. Molotov, minister van buitenlandse zaken van de Sovjet-Unie, deed nog in 1954 (konferentie van Berlijn) het voorstel de buitenlandse troepen vrijwel volledig terug te trekken uit een neutraal herenigd Duitsland, welks toekomstige status zou worden gegarandeerd door een europees veiligheidsverdrag. De westelijke machten probeerden het onderste uit de kan te halen, en spraken daarbij het onaanvaardbaar uit over duitse neutraliteit. Het Edenplan (welks eerste versie in 1954 op de konferentie van Berlijn gelanceerd werd) gaf aan de westelijke politiek goed uitdrukking. Het eiste vrije verkiezingen in heel Duitsland, zijnde de enige basis voor vereniging. ‘Op zichzelf was dit onaanvechtbaar, maar het werd spoedig duidelijk dat Duitsland ook de vrijheid zou moeten hebben een door dat land gewenste alliantie te kiezen’, schrijven A. Buchan en P. Windsor in Arms and Stability in Europe (blz. 39). Welke alliantie dat zou zijn laat zich raden. De in 1949 opgerichte nato was het apparaat waarin men de westduitse bewapening wilde doen plaatsvinden, ook al had Acheson in 1949 (27 april) nog gezegd dat er ‘no thought of bringing Western Germany into the Alliance’ was. De Bondsrepubliek werd eerst als soevereine staat opgenomen in de West-Europese Unie (weu), en werd vervolgens lid van de nato (1954/55). Het land beloofde een kontingent van 12 divisies bij te dragen. Volgens het weu-verdrag was het de Bondsrepubliek verboden op haar grondgebied atoomwapens te produceren. Dit betekende dus niet dat ze deze niet ergens anders zou kunnen produceren of doen produceren, en daarna op eigen territoor stationeren. Er werden haar nog veel meer verboden opgelegd die vervolgens weer ten dele van haar zouden worden afgenomen. Zo mocht de Bondsrepubliek op haar territoor ook geen | |||||||||||||
[pagina 45]
| |||||||||||||
chemische en bakteriologische wapens produceren. Met uitzondering van enkele kleine modellen stonden alle raketten op de lijst van wapenen waarvan de produktie aan de Bondsrepubliek was verboden. In november 1952 ontplofte de eerste eksperimentele h-bom van de Verenigde Staten. Dit feit wijzigde de amerikaanse atoomstrategie. Men ging veel meer op de atoomwapens vertrouwen; de nieuwe strategie zou in 1954 de naam ‘massive retaliation’ krijgen. De in 1952 aan de macht gekomen Eisenhower-regering zorgde daarvoor. Het amerikaanse leger werd gereduceerd om de defensielasten te verminderen. De europese bondgenoten zouden de belangrijkste leveranciers van mensen materiaal worden. Na de vergadering van de nato-raad van mei 1953 zei Dulles dat ‘wij op deze nato-vergadering er nadruk op legden grotere sterkte te krijgen met minder kostbare metodes’. Toen de eerste westduitse eenheden op de grens van 1955 en 1956 gevormd werden, was er al een nieuw strategisch tijdperk aangebroken, waarin de ‘massive retaliation’ en de er ten nauwste aan gekoppelde ‘roll back’ van het Rode leger en ‘liberation’ van Oost-Europa eigenlijk geen plaats meer hadden. In 1953 had de Sovjet-Unie haar h-bom verworven. Ze begon al atoomwapens en overbrengingsmiddelen te ontwikkelen waarmee ze in West-Europa grote vernielingen kon aanbrengen. De amerikaanse voorsprong op atoomwapengebied begon te verdwijnen. De ‘massive retaliation’ begon technisch in gevaar te komen, omdat de amerikaanse overzeese b-47 vliegbases onder vuur van de Sovjet-Unie kwamen te liggen. Van ‘roll back’ kon helemaal geen sprake meer zijn. De Verenigde Staten gingen wegens de steeds grotere kwetsbaarheid van hun europese atoombases op een gewijzigde strategie over; ze introduceerden taktische atoomwapens in Europa, d.w.z. atoomwapens van geringere kracht dan de strategische. De wapens voor de atoomstrategie werden geografisch meer gespreid. De westduitse bewapening werd aan de nieuwe situatie aangepast. Eind 1954 nam de nato-raad het besluit de strategie van | |||||||||||||
[pagina 46]
| |||||||||||||
de westelijke alliantie te baseren op taktische atoomwapens. De gepubliceerde argumentatie was dat deze wapens personeelbesparend zouden werken. Generaal Gruenther, nato-opperbevelhebber in Europa, had het in januari 1954 al zo geargumenteerd: ‘als bijvoorbeeld 70 divisies nodig zijn voor het opbouwen van een defensielijn tussen de Alpen en de Oostzee, dan zouden er slechts 70 minus × nodig zijn, uitgerust met atoomwapens’. Tegenover deze bewering stond echter de opvatting dat, verre van te leiden tot een reduktie van de strijdkrachten, deze taktische atoomwapens waarschijnlijk een uitbreiding zouden vergen teneinde ze effektief en geloofwaardig te maken. Dit hield verband met de noodzaak ‘vijandelijke koncentraties’ te scheppen, wilde men deze atoomwapens kunnen gebruiken. Hoe het ook zij, had de bundeswehr tot dan toe een konventionele rol gehad, nl. een konventioneel komplement te vormen van de nukleaire superioriteit van de Verenigde Staten, nu kreeg ze de rol uitgereikt de amerikaanse nukleaire superioriteit te helpen handhaven. Ze werd onmisbaar voor de atoomstrategie der Verenigde Staten. De bundeswehr ging het atoompad dus op. De Bondsrepubliek liet zich de nieuwe rol met graagte uitreiken. In september 1956 stelde Adenauer in een rede de vraag aan de orde de bundeswehr te voorzien van taktische atoomwapens. Merkwaardigerwijs wekte deze vraag verbazing. Speier schreef: ‘de meest opzienbare afwijking van de bewapeningspolitiek die Adenauer sinds 1950 had gevolgd, was misschien wel zijn poging in september 1956, de internationale kwestie aan de orde te stellen Westduitsland te voorzien van taktische atoomwapens’. Op een perskonferentie (5 april 1957) deed Adenauer duidelijk blijken dat atoombewapening van de bundeswehr voor hem de gewoonste zaak ter wereld was. Volgens Adenauer vormden taktische atoomwapens slechts ‘verbeterde artillerie’, en was het ‘volkomen voor de hand liggend’ dat de bundeswehr wapens tot haar beschikking zou krijgen die op dat moment als ‘normaal’ werden beschouwd. (Adenauer toonde zich in dit opzicht een profeet van Goldwater.) | |||||||||||||
[pagina 47]
| |||||||||||||
Generaal Heusinger, de inspekteur-generaal van de bundeswehr, vergeleek in een gesprek met westduitse atoomgeleerden die opkwamen tegen Adenauer's mening, oppositie tegen atoomwapens nú met oppositie tegen... machinegeweren in de eerste wereldoorlog.
Intussen was de strategische relatie tussen de Verenigde Staten en de Sovjet-Unie weer veranderd. De Sovjet-Unie lanceerde de eerste spoetnik in oktober 1957, na haar eerste interkontinentale ballistische raket in augustus van datzelfde jaar. Het nieuwe van het nu ingeluide tijdperk was dat de twee supermachten elkaar voortaan rechtstreeks zouden kunnen gaan bestoken, en dat de Verenigde Staten hun strategische belangstelling voor Europa als atoombasis zouden gaan verliezen. Voorlopig was het nog niet zover. De Verenigde Staten hadden Europa nog nodig; om hun positie te helpen handhaven wilden ze er middellangeafstandsraketten stationeren, zolang ze nog niet voldoende interkontinentale raketten hadden. December 1957 besloot de nato-raad onder amerikaanse pressie zulke raketten in Europa te stationeren, alsmede taktische atoomwapens te introduceren. De Bondsrepubliek hapte direkt in de middellangeafstandsraketten. De resolutie van de nato-raad kwam in de bondsdag ter sprake (23 januari 1958). Von Bretano, de minister van buitenlandse zaken, was niet bereid, ondanks aansporingen van de oppositie, de mogelijkheid van aanleg van lanceerplaatsen voor middellangeafstandsraketten en van opslag van atoomkoppen op westduits gebied, uit te sluiten. (De nato-resolutie liet de individuele landen vrij in hun beslissing of en in hoeverre ze mee zouden doen. Denemarken en Noorwegen bijvoorbeeld weigerden hun medewerking.) In Groot-Brittanië werden Thor-raketten gestationeerd, en in Turkije en Italië Jupiter-raketten. In Midden-Europa kwamen er echter tot westduitse teleurstelling geen middellangeafstandsraketten. Wel deden intussen amerikaanse taktische atoomwapens | |||||||||||||
[pagina 48]
| |||||||||||||
hun intree in Westduitsland, krachtens het nato-bewapeningsplan mc 70 van 1954. De westduitse eetlust was weer gewekt. Op 25 maart 1958 nam de bondsdag een resolutie aan, waarin o.a. stond: ‘In overeenstemming met de behoeften van het defensiesisteem, en gezien de bewapening van de mogelijke vijand, moeten de strijdkrachten van de Bondsrepubliek bewapend worden met de modernste wapens om in staat te zijn aan de verplichtingen te voldoen die de Bondsrepubliek in het kader van de nato op zich genomen heeft, en om effektief de noodzakelijke bijdrage voor het bewaren van de vrede te kunnen leveren’. Toch behoefden we ons door de westduitse verlangens niet ongerust te voelen, schreven de politieke kommentatoren. Verklaarde immers niet Strauss, de minister van oorlog, bij die gelegenheid in de bondsdag: ‘Deze amerikaanse atoomwapens blijven in amerikaans bezit en in amerikaans beheer. Wij weigeren verantwoordelijkheid te aanvaarden inzake de beslissing over hun gebruik op basis van duitse kompetentie en duitse inzichten, duitse wapens, en duits bezit’. Zo arriveerden suksessievelijk Honest John, Nike, Pershing en Sergeant raketten in de Bondsrepubliek, de Pershing volgens Strauss ‘het wapen van de toekomst’. Waarom? Pershing was de eerste ‘zuivere’ atoomraket, waarop geen konventionele springkop kon worden gemonteerd. Deze taktische atoomraket had intussen een zó grote aktie-radius (400 mijl), dat er bepaald niet meer gesproken kan worden van een slagveldwapen. Technisch begon het onderscheid tusen taktische en strategische atoomraketten al op te lossen. (Ook militair-strategisch zou het spoedig verdwijnen.) We moeten op deze plaats een onderscheid gaan maken tussen de voorste schildstrijdkrachten: de strijdkrachten die de meest vooruitgeschoven nato-posities innemen, en de strijdkrachten daarachter, ‘in the rear’. Engelse en amerikaanse strijdkrachten namen de voorste posities in. De bundeswehrstrijdkrachten lagen daarachter. De genoemde aan de bundeswehr te leveren raketten zouden in het achterland gestationeerd worden. Toen spraken de westduitse generaals. Hun beruchte memorandum, resultaat van een bundeswehrkonferentie in | |||||||||||||
[pagina 49]
| |||||||||||||
Kiel in juli 1960, kon men nog goedwillend interpreteren in het licht van het recept ‘afvuurtuig in westduitse handen, atoommunitie onder amerikaans beheer’, maar de toon deed al twijfelen aan de westduitse lust lang volgens dit recept te leven. ‘De bundeswehr moet dezelfde effektieve wapens hebben als de geallieerde schildstrijdkrachten...’, verklaarden ze. De soldaten van de bundeswehr hebben recht op wapens die tenminste gelijkwaardig zijn aan die van de vijand. De verantwoordelijkheid die de kommandanten hebben voor de hun toevertrouwde soldaten, dwingt hen ertoe in de tegenwoordige omstandigheden de atoomwapens te vragen die onmisbaar zijn voor de schildstrijdkrachten’, rapporteert het Bulletin des Presse-und Informationsamtes der Bundesregierung (20 augustus 1960). De generaals kwamen er tegen op dat de taktische atoomwapens slechts in het achterland gestationeerd werden en eisten hun opstelling voorin, in ‘de frontlijn’. Het memorandum van de bundeswehrgeneraals was niet alleen interessant om wat het zei, maar ook om wie het zeiden. Het was voor het eerst dat de generaliteit weer sprak. Of en in welke mate de generaals sukses hadden, is niet duidelijk. Nog vandaag is het niet precies bekend met welke taktische atoomwapens de bundeswehr is uitgerust.Ga naar voetnoot1 Het westduitse atoombewapeningsmodel bleef onveranderd. De reeds geanticipeerde veranderingen in de strategische relatie tussen Sowjet-Unie en de Verenigde Staten gingen zich doen gelden. Sinds 1958 speelden, zoals we zagen, de taktische atoomwapens in Midden-Europa een essentiële rol. De atoomkoppen bleven onder amerikaans beheer, waardoor de beslissing over leven en dood in Europa in amerikaanse handen lag. De v.s. hadden daarenboven hun europese bondgenoten verzocht amerikaanse middellangeafstandsraketten op hun territoor te aanvaarden, totdat hun interkontinentale raketten vloot voldoende sterk was. De europese bondgenoten moesten dus meehelpen de v.s. te verdedigen, maar hadden | |||||||||||||
[pagina 50]
| |||||||||||||
daarin geen medezeggenschap, net zomin trouwens als in hun eigen ‘verdediging’. Frankrijk ging onder De Gaulle over tot de uitvoering van een eigen atoombewapeningsprogram, waarvoor de fundamenten trouwens reeds in de vierde republiek gelegd waren. Engeland ging van 1957 af vergrote nadruk op zijn eigen atoombewapening leggen, en verkreeg in 1958 een ‘nuclear partnership’ met de v.s., nadat de amerikaanse wet op de atoomenergie daartoe gewijzigd was. Men zou kunnen spreken van een overgangstijd, in die zin dat de v.s. zich nog niet geheel konden baseren op hun interkontinentale raketten. nato-opperbevelhebber Norstad (gesteund door nato-sekretaris-generaal Spaak) lanceerde in deze overgangstijd 1959/60 het idee van de vorming van een ‘nato-atoommacht’ voor het beheren van in Europa op vaste grond te stationeren middellangeafstandsraketten. Dit voorstel kon de westduitse regering niet onwelkom zijn. IJverde zij immers niet voor de stationering van zulke raketten in Europa? Eind oktober 1960 bracht Adenauer officieel de eis naar voren het atlantische blok te hervormen, o.a. op het punt van de beslissing over atoomwapens. Het ging er volgens hem om wie het recht zouden hebben te beslissen over de amerikaanse atoomwapens die in West-Europa gestationeerd waren en wie verantwoordelijk zouden zijn voor het gebruik ervan in het geval van een konflikt. Adenauer vroeg om een ‘gemeenschappelijk orgaan’ voor het nemen van die beslissingen. In november 1960 had Adenauer het over veranderingen die dienden te worden aangebracht binnen de nato op verschillende gebieden, daarbij inbegrepen ‘de kompetentie atoomwapens in Europa te gebruiken’. Psichologisch en militair-strategisch zat het de westduitsers mee. De Eisenhowerregering had wel oren naar een nato-atoommacht. De in december 1960 optredende Kennedyregering moest er niets van weten. Onder haar werd de interkontinentale raketvloot tot volle ontplooiing gebracht en tevens werd de Polaris-atoomonderzeebootvloot gesticht. Dit laatste maakte het nukleaire vertrek van de Verenigde Staten uit Europa in principe mogelijk. Midden-Europa's rol bij de verdediging van de Verenigde Staten | |||||||||||||
[pagina 51]
| |||||||||||||
raakte uitgespeeld. De v.s. wilden als eerste maatregel de atoomwal in Midden-Europa verhogen om de kansen op een mondiaal atoomkonflikt te verminderen. De Bondsrepubliek reageerde hierop meteen. Ze verwierp alle suggesties die doelden op terugtrekking van atoomwapens uit de frontlijn van de schildstrijdkrachten. Generaal Heusinger zei in maart 1961: ‘We moeten onder alle omstandigheden ook een afschrikeffekt (d.w.z. atoomwapens, h.n.) handhaven in het gebied van de zogenaamde schildstrijdkrachten. Daar hebben wij in Duitsland een speciaal belang bij’. De Bondsrepubliek verwierp ook het idee atomaire eenheden terug te trekken uit de bestaande kommandostruktuur en deze onder een speciaal amerikaans-brits-frans kommando te stellen. Strauss, de voorstander van beslissingsmacht over taktische atoomwapens op een lager nivo dan dat van de amerikaanse president, liefst bij lokale bevelhebbers, moest dit wel een doorn in het oog zijn. Hij was ook tegen de amerikaanse plannen om grotere nadruk te leggen op de konventionele bewapening. Strauss schreef: ‘Er is geen sprake van arbeidsdeling als de strijdkrachten van één bondgenoot anders zijn bewapend en uitgerust dan die van een andere voor het vervullen van dezelfde taken’. Er was ook geen sprake van arbeidsdeling als een onderdeel van de schildstrijdkrachten dat behoort aan één land (namelijk de Bondsrepubliek) ‘uitsluitend met konventionele wapens is uitgerust en een ander, behorend aan een ander land, uitsluitend of overwegend met atoomwapens’. Strauss en Adenauer verzetten zich uit alle macht tegen een verandering in de militaire situatie. Hierbij lieten ze overigens merkwaardige geluiden horen, die bij een verleden tijdperk heetten te horen! In een rede voor de r.-k. George-town-universiteit in de v.s. (17 november 1961) verklaarde Strauss: ‘Bezit van atoomwapens en zeggenschap daarover wordt het simbool en zelfs het karakteristieke aspekt of het beslissende kriterium van soevereiniteit!’ Deze vooraanstaande westduitse politikus ging dus zelfs al zover, te spreken van soevereiniteit, een wel heel vreemd woord in ‘atlantische’ of ‘europese’ mond. December 1961 vroeg | |||||||||||||
[pagina 52]
| |||||||||||||
Strauss in de nato-raad weer met kracht om uitrusting van de westeuropese schildstrijdkrachten met middellangeafstandsraketten. Adenauer en Strauss verdwenen, de verlangens van de Bondsrepubliek zijn gebleven. Zoals alle atomaire verlangens werden deze opgewekt door de Verenigde Staten en gekonserveerd door de sterke positie van de Bondsrepubliek binnen de nato. De zo resolute houding van de Kennedyregering in deze zaak is naderhand verdwenen. Wat militair in haar voordeel was - terugtrekking van de taktische atoomwapens uit de frontlijn en onderbrenging daarvan in een aparte kommandostruktuur - kon ze politiek niet verwezenlijken. In plaats daarvan moest ze met het mlf-plan komen, waarvoor ze aanvankelijk nauwelijks één zinnig militair argument kon opbrengen en slechts een politiek, namelijk de hoop dat de Bondsrepubliek niet aan een eigen atoombewapening zou beginnen. Het was van meet af aan duidelijk dat de mlf de Bondsrepubliek uiteindelijk niet zou kunnen voldoen, gezien de door de Amerikanen voorgestelde beheersformule: er zou een speciaal beheersorgaan moeten komen, waarin elk deelnemend land een vetorecht zou hebben. De Bondsrepubliek drong aan op een andere beheersformule in de toekomst, bijvoorbeeld met enkelvoudige of gekwalificeerde meerderheden, waardoor ze natuurlijk hoopte een amerikaans veto onmogelijk te maken. Ook al is de mlf (voorlopig?) gesneuveld, plannen in die richting blijven bestaan. De door de Labourregering voorgestelde anf is er een van. Het grote gevaar van de anf is dat de bundeswehr meer bij de strategische planning betrokken gaat worden en daardoor beter leert omgaan met atoomwapenen. Besloot de nato-raad (mei 1963 in Ottawa) dat officieren van de europese nato-landen nauwer zouden worden betrokken bij de strategische planning (d.w.z. opstellen van aanvalsplannen, aanwijzen van doelen en te gebruiken wapens) van het - autonome, buiten de nato staande - amerikaanse strategische luchtkommando sac, realisering van de anf zou het deksel van de atoompot nog verder oplichten voor de Bondsrepubliek. Voor sommige kommentatoren te onzent is deze gang van | |||||||||||||
[pagina 53]
| |||||||||||||
zaken normaal en gewenst. De P.v.d.A. politikus H. Vredeling gaf aan die gewenstheid uitdrukking in het blad Paraat (12 december 1964), toen hij zei: ‘dat is de enige mogelijkheid om een opkomend duits nationalisme te bezweren’. Volgens de nrc-journalist Heldring was die normaliteit er ‘niet omdat Duitsland nu zo happig is om met kernwapens te spelen, maar omdat het de frontsektor vormt van de westeuropese verdediging(...)’. (nrc 17 augustus 1964). Hij sprak niet over de ontwikkeling van de westduitse aanspraken door de jaren heen. Hij suggereerde dat die steeds konstant waren. De jaren door was Westduitsland ‘de frontsektor van de westeuropese verdediging’. maar de laatste tijd pas wenst het nukleaire zeggenschap. De werkelijkheid is, zoals we zagen, dat deze aanspraken groeiden met de bewapening van Westduitsland. Is het dan niet logisch dat er met de bevrediging van de meest recente eisen tegelijkertijd weer nieuwe geschapen worden? Is om deze redenen dan ook niet het door deze heren aanbevolen beleid een ‘kleinste kwaad’-beleid, of meer malicieus gezegd een ‘salami’-beleid? De toekomst zal leren waartoe Westduitslands bewapening zal voeren. Voorlopig raken we er niet vanaf. Tot welke uitwassen ze zal leiden, ligt nog in de schoot der goden verborgen. Het Trettnerplan, inhoudende het leggen van een gordel atoommijnen in Midden-Europa aan de westelijke kant van de grens tussen Oost- en West-Duitsland, is misschien nog maar het eerste produkt van de westduitse atoomfantasie. | |||||||||||||
Nuttige literatuur
|