Maatstaf. Jaargang 12(1964-1965)– [tijdschrift] Maatstaf– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 689] [p. 689] [Nummer 11] Jan G. Elburg Vier gedichten uit streep door de rekening 1 zo'n baard! tangolicht zalft de stortplaats van onze scheikunde: een geanodiseerde tonsuur. putten en rietstroken verpoppen zich daarbij tot slurven tot halfslappe sleden op de betwiste bergkam. de koorknaap (één en al honingraat) duikt dieper in zijn peluw, brengt heftig een knie omhoog naar je druipend korsage. raap kurken. stofvlokken mummelen de omschrijving van je roeibaan. alle luiers gaan nu op in rook. een twijg geeft het trekdier de genadestoot. te vroeg zijn wij helaas aangespoeld op deze brulboei, kapsule van de overjarige held. een buiging voor het zuiderkruis. klokkend ledigen zich opnieuw mijn blaren. [pagina 690] [p. 690] 2 noz w wodzie: mes in de majem. een schrale matroos. 't schip is horen en zien, zonder lolletjes. toch laat haat mijn achterdocht onaangeroerd: de waterdruppel op een watervogel. in een ijskoele doeshond poedelt mijn gegrom (en ik als Nemo: nou moe, wat al wonderen onder het oppervlak: Lautreamont in de Laundromat of, droogweg, Meyerbeer in de jukebox), duikt op als troubadoursmuziek naar onbetrouwbare notatie en roert, fluitend als de vogelaar, drijfwerk en snaren aan, mas tuit l'abandoneren per so que totz los escagosset o de las moillers o de las fillas o de las serors (pois l'aucis uns peons). [pagina 691] [p. 691] 3 of. eeuwigheid: een gaap. verstommend gelijk aan één huis: dit gehuurde. tijd wat de klok er, lijf wat de klok slaat. mij zal het wel duren, dit oponthoud. niet mijn dansen stoort Thoetmosis hiernaast of mij achterkleinzoon in de kommode, bemoeiziek is veeleer mijn onvergankelijke bril, het gouden beslag van mijn kiezen. wat ik bezit: houwelen zat, sleutels ho maar, beroer: geen deuren maar slaap of doodzijn. geen stemmen maar tabletten van klei doordringen mijn wanden. en muziek. maar op vergeeld papier. toch leefbaar voor een gewillige geest deze woning zonder keukengeur dan ozon of verrotting, al paren ginds klownesk het vette aanrecht en de grafsteen. tussen alleen maar mijn eigen verleden en mijn verzorgde oude dag, de maaltijd: een broodje dichter, klaar voor konsumptie. [pagina 692] [p. 692] 4 kontaktdruk op kartondikke schijven eigen oog. en alles is bewogen, niets lijkt: geen vrouw, geen woning op de achtergrond. zoveel te minder klopt dit masker van vallend water, dit gebit van uitlaatgassen: dichtgelopen decennia-oude schaduw vermoffelt de vertrouwde kringspieren. een schrale chaos, niet tragisch maar bovenmate irritant: ochtenden twinkelend van dauw en regen achter caféramen teruggebracht tot weer in elke geraadpleegde spiegel. kwestie van kwalijke adaptie: scherpzinnigheid dringt door tot de kant van het lijf die levenslang in donker blijft. wat ik opmerk vermeld maar onverwerkt, niet meer te vangen in termen van jeugd, van ouderdom, of het moest zijn: een doorgeveegd leitje met kleuterkrassen. Vorige Volgende