| |
| |
| |
Anne Wadman
Klantenbinding
Ze zagen een film met een duitse komiek en een zwoele, zwaarborstige juffrouw die zich met moeite fataal gedroeg. Het meisje lachte zich slap om die film en was tijdens de minder boeiende gedeelten van een trage aanhaligheid. Ergens in haar grijze ogen, zag hij bij het verlaten van de bioskoop, schemerde iets van een kleine, verwaarloosde wanhoop. Ze liep een heel klein beetje mank en trachtte dat te verbergen door met zware heup tegen hem aan te leunen.
Ze woonde in een steeg aan de buitenkant van de oude stad, waar haar vader, een dove man met sneeuwwit haar, dat in vette puntjes over zijn jaskraag hing, een kroeg hield voor stille en luidruchtige drinkers. Die avond zat er een troepje mannen met veel gevloek kaart te spelen, rolde een kater zich behaaglijk tussen de bierviltjes op een tafeltje, en zat de ouwe man als een geestverschijning uit het midden van de vorige eeuw, hier door zijn makkers achtergelaten, in zijn tapkast te suffen. Zij gingen ook aan een tafeltje zitten en praatten na over de film, waarvan ze enkele saillante punten niet goed begrepen had. Maarten wist, dat hij met dit kind in één nacht ver kon komen, zover wellicht dat hij in één keer genoeg wist. Terwijl ze nog zat na te gniffelen over de grollen van de filmheld, berekende hij wat hem te doen stond. 't Was eenvoudig een zaak van doen of niet doen. Ze is een beetje mank, dacht hij, en ze loopt naar de dertig, dan zit er niet veel risico in. In één keer mijn kruit verschieten of nog een beetje in voorraad houden? Hij dronk langzaam en met tegenzin het bier dat de ouwe heer voor hem neerzette. Zijn hand beefde. Zijn haar hangt veel te diep over zijn kraag, overwoog hij, om zich zorgen te maken over het geluk van z'n dochter; van die kant heb ik geen tegenmaatregelen te duchten. Een moeder is er niet, heeft ze me toevertrouwd; die zit in een zenuwinrichting. Ik ben dus onbestreden heer en meester over het hele slagveld. Hierboven is vast wel gelegenheid voor een kleine triomf van de
| |
| |
natuur. Je had een kans dat ze uit gevoelsoverwegingen aanvankelijk nee zei. De triomf werd daar nog een ietsje groter van.
Hij legde zijn hand op de hare en duwde zijn knieën tussen haar knieën. Ze knepen dicht. Toegang alle leeftijden, jaja. Maar onder tussen zat hij daar te wachten op een kleine roes, of die nog komen wou, een beetje warmte, een beetje lust, een stroom door z'n lichaam die bevestigen kon dat hij ergens deel was van een groter geheel, van de kosmos. Maar er kwam niks, ook niet toen een schorre grammofoon in de hoek van het kroegje op bevel van een van die mannen begon uit te roepen dat je de zon moest opzoeken. De zon, stel je voor. Enfin, dan zonder roes of kosmos. Hij stond op en keek haar aan. Eventjes op de proef stellen, dacht hij. Hij maakte aanstalten voor zijn vertrek.
Zij greep onmiddellijk in:
- Wil je niet eerst boven een kopje thee drinken?
Hij knikte.
Hand in hand scharrelden ze in het halve donker langs een smalle trap naar de bovenverdieping en kwamen in een knus kamertje, toegerust met alle attributen van de kleine romantiek die een mens zich maar kan begeren. Er hing een geur van kachelwarmte, kamfer en oude gordijnen, precies als vroeger bij z'n grootmoeder. Het meisje ging thee zetten en Maarten liet zich op haar bevel onderuit zakken in een lange, bouwvallige stoel, die hem de gelegenheid gaf z'n hoofd ver achterover te leunen voor het uitstippelen van een krijgsplan. Frontaanval of omtrekkende beweging? Het maakte geen bliksem uit. Het was allemaal zinloos, er was helemaal geen krijgsplan nodig, omdat er eenvoudig geen slag zou zijn, alleen maar een slagveld.
Hij stak een sigaret op en keek haar achterna, zoals ze zich door het kamertje bewoog naar de keuken vice versa, met theepot, kopjes en schoteltjes. Medelijden besloop hem, met haar mankheid, haar dertig jaar, haar vergeefs proberen een beetje glans over dit avontuur heen te wrijven. Ze bedoelt het allemaal zo goed, ze wil het zo verdomd graag mooi houden, ze is zo gelukkig met deze ultieme kans, dacht hij. En ik bedrink me zo lekker aan m'n meelij, ik laat
| |
| |
me erin wiegen, ik dobber zo heerlijk voort op mijn gevoel van grondeloze deernis. Eigenlijk is ze te goed voor zo'n triomf in één keer, eigenlijk zou je ze langzaam en in etappes rijp moeten maken, om haar 'n gevoel van menselijke volwaardigheid te geven, eigenlijk is ze verrekt sympathiek. Het is alleen zo'n gedonder. En z'n begerigheid smolt weer weg tot een klein hoopje prestige. 'n Volgende keer dan maar, je kon altijd weer zien. Deze avond kan niet anders dan sentimenteel eindigen. Thee, koekjes, een foto-album, een poes op je knieën, een lange, vochtige zoen, weer een kop thee, weer een koekje, een foto van de moeder die nu in het gekkenhuis zit - maak dan nog maar eens aanspraak op een slagveld. Bovendien: zij was er te goed voor. Hij moest hier niet weer terugkomen, zich er af maken, zeggen dat het niets worden kon, dat ze geen illusies moest hebben. Het moest, maar in godsnaam hoe?
Toen kwam ze op z'n knie zitten en legde haar beide handen om z'n gezicht, oneindige tederheid maak dat je wegkomt:
- Heeft mijn vriendje ook nog trek in een kop thee?
Jezus. Hij mompelde bevestigend om tijd te winnen en wist niet waar hij met zichzelf naar toe moest. Lieve God, hoe kom ik buiten op straat, in de regen, in de drup, in de hagel, in de sneeuw. Zij speelde met z'n oorlelletjes en met zijn nekharen. Hij liet haar begaan en bleef met gesloten ogen naar die vraag staren: Hoe kom ik hier uit?
- Ik zal later altijd lekkere bakjes thee voor je zetten. Jij hebt wel behoefte aan een beetje huislijkheid.
Later altijd, later voor altijd. Hij voelde zich benauwd worden in z'n borst, hij kon niet vrijuit meer adem halen. Later altijd. Verdomme, ik moet ingrijpen.
- Later altijd? Ja, maar dat staat immers nog helemaal te bezien.
- Ja, dat weet ik wel, maar het zit toch niet gek, met ons tweeën, vind je niet?
- Nou ja, maar er kan nog van alles gebeuren, je weet nooit...
- Natuurlijk, maar laten we nou niet aan lelijke dingen denken. Vanavond zijn we gezellig thuis, wat jij, en wat
| |
| |
kunnen ons die nare dingen schelen?
Het snijdt me werkelijk door m'n ziel, dacht Maarten. Maar ik kan het haar niet zeggen, nu niet. Morgen maar. Volgende week. Vannacht op terugreis maar 's over denken, bedenk ik wel een plan. Hij maakte zich wat vrij en deed een greep naar z'n pijp:
- Kom, eerst maar 's een pijp stoppen en dan een kopje thee. Ik ben hondsmoe van dat fietsen.
- Wil je even rusten op m'n bed? vroeg ze, opstaand. - Hiernaast? Kom ik je straks thee brengen.
Bed dacht hij, da's een idee, bed. Liggen, lang uitgestrekt, en nergens meer aan denken, geen behoeften hebben, alleen maar liggen, lekker liggen.
Ze had de deur van haar slaapkamertje al opengeduwd en knipte het licht aan:
- Jij moet straks nog een heel eind fietsen.
- Maar je vader, als die 's binnenkomt?
- O, die komt niet voor één uur. En dan merkt ie nog niks. Hij is zo doof als 'n kwartel.
Beneden in het café waren stemmen van schreeuwende mannen, die er geen doekjes om wonden.
Maarten ging de slaapkamer binnen, trok zijn schoenen uit en ontkleedde zich tot op z'n hemd. Hij keek om zich heen. Plaatjes van koninklijke bruiloften uit een gekleurd weekblad keken naar hem. Ik sta er gekleurd op, dacht hij. Een reclamekalender voor bier en gedistilleerd pleegde geslachtsgemeenschap met een wandkleed van paarse zijde, geen verheffend gezicht. Een paar flesjes met parfum en nagellak voelden zich opgelaten op een plankje dat aan de muur getimmerd was. Een wastafel riep hem blijmoedig ‘Goeden Morgen’ toe met rode geborduurde letters. Háál ik de morgen? dacht hij.
Hij trok het licht uit en lag. Rust zacht, lieve Maarten. Een knaap die me hier weer uit krijgt voor het morgenkrieken daagt, ik lig hier lekker, alle complicaties hebben zich ter ruste begeven. Hij hoorde haar nog door het huis gaan met een trekpot en kopjes en schoteltjes, er liep een kraan die in veel buizen weerklank opriep, de mannen beneden gingen met gedempte geluiden te keer. Toen werd
| |
| |
het stil, hij liet zich smakelijk wegzuigen in een droomloze diepte, een kolk, een graf, alles wat hij op dit moment nodig had.
Een ogenblik later schrok hij wakker. Zij stond voor het bed. De combinatie was uiterst grotesk, een aanfluiting voor menselijk stijlgevoel. Ze droeg alleen een hemd, een lang doorzichtig hemd, en in de ene hand had ze een dienblad met een kop thee en een koekje, in de andere een papieren servetje. Meelij gulpte door z'n slaperig hoofd en tegelijk ook ontbrandde er een vlammetje van lust, dat hij nog even probeerde te doven door het met stijve nek drinken van de thee. Toen sloeg hij de dekens omhoog en ze kwam naast hem op het eenpersoonsbed. Hij stortte haastig zijn onvrede in haar schoot en probeerde haar de rug toe te keren.
Maar zij begon over trouwen. Haar taktiek was wel duidelijk: een gemoedelijke overrompeling, om hem te binden voor ‘later altijd’. Ze had z'n aarzelingen opgemerkt en wraak genomen. Het is mij goed, dacht Maarten, ik zal later wel weer zien. Er kan nog van alles gebeuren. Hij voelde zich ontspannen en prettig moe. Weer werd hij meegezogen in de diepte en hij gaf geen antwoord meer op haar gepraat.
Toen hij wakker werd, sliep ze. Hij had er geen moeite mee, zich de stand van zaken onder het oog te brengen. Hij was helder wakker en dacht scherp na. Beneden was nog altijd gerucht van drinkende mannen, hij had vast niet lang geslapen. Ik moet zien dat ik wegkom, dacht hij, hoe stiller hoe beter. Ik heb nog vijftien kilometer fietsen voor de boeg. Hij scharrelde van het bed af, voorzichtig om haar niet te storen, en zocht zijn kleren bij elkaar. Dat ging lang niet kwaad in het donker. Eén ding was lastig: hij moest door het café om op straat te komen. Misschien was er een andere uitweg, een brandladder of een nooduitgang. Hij overlegde en keek door het raam. Geen mogelijkheid. Dan maar de trap. Maar voordat hij het derde deel van de treden had afgelegd, moeizaam tastend naar enig houvast in het pikdonker, had ze zijn ontvluchtingspoging gemerkt. Ze stond boven aan de trap, er brandde licht.
- Wat ga je doen? vroeg ze. Haar stem trilde.
Even speelde hij met de gedachte te zeggen dat hij op
| |
| |
zoek was naar de w.c. Maar hij besloot anders, recht door zee de kortste weg:
- Het moet uit zijn tussen ons, zei hij.
Hij zag even iets vlammen in haar ogen. Het lange doorzichtige hemd bewoog zachtjes in de tocht die van boven naar beneden trok. Zijn ogen volgden belangeloos de lijnen van haar banale begeerlijkheid en bleven rusten op de vaag zichtbare donkerte van de driehoek. Zij stond boven hem als een vorstin, een heerseres. Maar toen trok er verdriet over haar gezicht, dom en meelijwekkend verdriet van: dit heb ik wel méér beleefd. Verzet en toegeven voerden strijd in haar. Ze besloot tot het eerste:
- Uit zijn... meen je dat? Na dat van vannacht? Wou je mij alleen dáárom?... En... als er wat van kòmt?
Maarten haalde z'n schouders op:
- Dan kunnen we altijd weer zien. We zullen het beste er maar van hopen.
Haar hemd bewoog lichtjes op de luchtstroom en haar lichaamsgeur, de geur van haar bijslaap, drong zijn neusgaten binnen.
- Maar waarom wil je dat toch? Heb je 't niet goed bij mij?
- Dat wel, maar ik... ik hou niet genoeg van je om...
- Om... wat?
- Om later voor altijd...
Ze begreep het niet precies, ze begon plotseling te huilen, krampachtig en weerloos. Haar schouders schokten, alsof haar borstkas kapot moest. Maarten deed een paar stappen naar boven en legde zijn arm om haar heen, hij had behoefte haar te troosten. Ze ontglipte hem. Hij liep haar achterna om haar te sussen:
- Denk aan die mannen daar beneden, en aan je vader.
Ze bleef ontroostbaar, hij gaf zijn poging op en liep weer naar het trapgat. Maar ze was hem voor en versperde hem de weg. Haar borsten hijgden onder het gekke hemd:
- Ik laat je niet gaan. Ik laat je niet gaan. Je zult eerst zeggen...
- Wat zeggen?
- Dat je met me trouwt als het mis gaat.
- Dat kan ik niet zeggen. Het gaat niet mis. En ik heb het
| |
| |
niet gewild. Je bent zelf...
- Wat zelf...?
-... bij me op bed gekropen.
- Je zùlt het zeggen, je zùlt!
Er voer een furie door haar heen en ze stak haar handen naar hem uit, met klauwende vingers. Nu doorzetten, dacht Maarten, nu of nooit. Hij duwde haar van zich weg en daalde de trap af. Hij kon haar met moeite van zich af houden. De trap leek eindeloos in de afdaling, terwijl zij luid snotterde en schreeuwde en opeens begon te schelden. Toen hij beneden was en de deur wilde openduwen, hoorde hij de mannenstemmen in het lokaal, ruwe stemmen, dronken stemmen, wilde dieren. De ouwe man trok de deur van het trapportaal open en riep bevend:
- Wat is hier aan de hand?
- Niets man, niets, zei Maarten, pogend langs hem heen te ontsnappen. Maar van boven kwam haar stem:
- Die vent wil me laten stikken... Hij wil me laten stikken...
Er was een hevige opschudding. Drie, vier mannen stonden om hem heen, zijn hart sloeg in zijn keel, hij zag niets dan dreigende koppen. In paniek voelde hij zijn krachten zwellen. Eén begreep de situatie:
- Hij wil het meisje laten stikken, mannen, maar die vlieger gaat niet op.
- Hij heeft z'n bier nog niet betaald, piepte de ouwe man er tussen door. En van boven, nu dichterbij, steeds weer die kreet:
- Hij wil me laten stikken.
- Die loebes, zei een vent met een paar afschuwelijke handen aan zijn lijf.
- Stinkharsens, zei een ander. Eerst plezier met 'r maken en d'r dan stiekem vandoorgaan. Hè?
- Pak 'm aan, mannen, zei de ander weer.
En toen was de slachting begonnen. Maarten kreeg een homp tegen zijn borst, z'n adem werd afgeknepen, een slag tegen zijn hoofd, een op zijn neus, dat hij warm bloed voelde druppelen over z'n bovenlip, zout en warm.
- Mannen, mannen, krijste de kroegbaas machteloos, op- | |
| |
houden, ophouden, denk aan mijn zaak, straks komt de politie, mannen, toe, hou op, hou op. Laat 'm betalen en laat 'm dan los.
Die kerels waren niet zo heel fris meer in hun donder en toen Maarten zich ten slotte losgeworsteld had, sloegen ze op elkaar in. De kluwen rompen, armen en benen rolde naar de andere kant van het lokaal. Tafeltjes vielen om en bierglazen gaven rinkelend de geest. De oude man trachtte tevergeefs orde te bezweren met knoestige gebaren. Op dat moment kwam het meisje binnen, lang, rechtop, glanzend in haar doorzichtig hemd. Een koninklijke vrouw. Het slaan hield op, de mannen zwegen beteuterd en stonden in een haveloos troepje bij elkaar. De monden zakten open. Een sprookje doorlichtte hun benevelde breinen.
Zij was bleek en in haar ogen schemerde een trotse wanhoop, toen ze hem aankeek. Maar ze bleef rechtop, in deze omgeving althans een koningin. Er heerste een ogenblik een ondraaglijke spanning, toen nam de vader het woord, zijn oogjes schitterden plotseling pienter en venijnig.
- 'm Smeren zonder betalen, dat gaat niet.
- Wat ben ik u schuldig, zei Maarten.
- Vijftig cent voor het bier en twintig gulden voor het meisje, antwoordde de man. Een kleine smerige grijns gleed over z'n paars gezicht.
Maarten graaide in zijn zak en vond godlof een briefje van vijfentwintig. Er viel een druppel bloed uit zijn neus op, hij veegde het met z'n zakdoek schoon.
- Laat maar zitten, zei hij.
Hij liep naar de deur en toen hij nog eens omkeek, kantelde het meisje, weg koninklijkheid, als een geknakte bloemsteel terzijde op een stoel, kromp in elkaar en begon zacht en weeklagend te huilen. Maar de ouwe heer stak met 'n kommerciële glimlach het biljet in z'n zak en zei toen streng:
- Je moet naar bed gaan, onmiddellijk. Wat moeten mijn klanten wel denken?
1953/1964
|
|