Maatstaf. Jaargang 12(1964-1965)– [tijdschrift] Maatstaf– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 396] [p. 396] Jan Wit Ivoor Ik pak de stukken uit de doos. De dame. Hoe rond, hoe slank, hoe gesloten. Kon ik haar maar halen, aanhalen, nemen. Hoeveel velden beheerst zij wel? En dan met haar vijven het hele bord. Kom, kom, dat reken ik wel eens uit. Maar alle velden van heel mijn huid en al mijn haren. Ik pak de stukken uit de doos. De koning. Karig constitutioneel bestaan van stapje voor stapje en aftrekschaak. Kon ik hem maar offeren, kon ik hem maar geven voor een veld, voor een centrum, een invloedsfeer om in te vloeien in mijn dame princesse lointaine, prochaine. Maar het wordt smadelijk mat achter 't hekje. Ik pak de stukken uit de doos. De loper die ook wel raadsheer heet weet geen raad van het kleur bekennen. En de kromme sprongen van het paard dragen mij over geen afstand heen en werpen mij niet uit het zadel. Hij heeft te veel lood in de hoeven. Leg je maar bij de pionnen neer, eenzelvige recht- en schuinmarcheerders, [pagina 397] [p. 397] dametje lopende botteriken die telkens weer pat gezet worden. Ik pak de stukken uit de doos. De toren. Fraai gekanteeld en goed geborgen. Alsof het leuk was daar te wonen zonder een dame om te dekken, zonder een raadsheer om te ruilen, zonder een paard om aan te vallen. Torentje, torentje in de hoek, geen bussekruit maar zoete koek, geen gouden fluit maar praten. Het torentje is verlaten. Ik pak mijn stukken en brokken. Ze zeggen de dichter zou niet zo: ze zeggen de dichter zou toch wat meer: Nu goed, ik wil het wel roepen: Gemeenschap. Gemeenschap. Gemeenschap. Gemeenschap. Ik wil het wel roepen, wel knielen voor hun communicerende camera's gemeenschap tot stichting en vermaak van de x maal driehonderdzevenenveertig kassen en beginselverklaringen die het menen te zijn. Ik pak de brieven uit de bus. Geen dame van gezelschap. Geen koning met open tafel. Nauwelijks een paardemop. Alleen de gekken schrijven. Zo noemen onze zuiderburen [pagina 398] [p. 398] de raadsheren. In 't westen heten zij bisschop. Maar dat maakt in mijn brievenbus een verdwijnend klein verschil. Ik pak mijn brieven en breven. Misschien had ik helemaal niet moeten roepen en knielen, maar fluisteren: Ik ben alleen. Dan was er allicht een dame, een vrouw, een meisje warmer naar bed gegaan. Maar ach, de nacht is een koele loper en 's morgens zou alles vergeten zijn. Torentje, torentje in de doos, ze slapen toch wel als een roos, slapen met lakens en slopen. Het torentje is gebroken. Ik pak de stukken uit de doos voor een lange correspondentiepartij met niemand. Vorige Volgende