| |
| |
| |
[Nummer 6]
Jan Kassies
Zwolsman en de feestenden
Zo goed en zo oud is die tijd, dat ik het verhaal wel kan vertellen. De dramatis personae zijn elk huns weegs gegaan: de minister is allang afgetreden, de ambtenaar gepensioneerd en de schrijfster, van wie ik het verhaal heb, is dood. Het verhaal van de reisbeurs van Anna Blaman. Zij kreeg die kort na de bevrijding, voor een reis naar Frankrijk. Dat is wat anders dan Parijs; zij zou het ervaren. Al een paar kaarten had ze, konform de opdracht, uit Parijs aan de minister gestuurd. Toen kwam er een brief van de bewindsman: denkt u er wel aan, dat u een reisbeurs hebt, en dus behoort u te reizen. Het verblijf te Parijs kan niet worden aangemerkt als reizen. Zodoende. Of er veel heen en weer geschreven is, weet ik niet meer. In elk geval is Anna Blaman tenslotte door de knieën gegaan: ze nam van vrienden, die naar het Zuiden reisden, een snelle lift naar de côte en probeerde schielijk weer terug te komen in Parijs, waar ze na vijf jaar opsluiting vertoefde als in een hemel.
Zo gaat het niet meer met reisbeurzen. Na bijna twintig jaar geldt voor de overheid het ‘geld geven en mond houden’ in een mate, die lichtzinnig moest heten, ware het alternatief niet fataal. Toch moet het verhaal nog eens verteld, ten behoeve van de heer Zwolsman, die blijkbaar skrupuleus toeziet op de besteding van de e.m.s.-prijzen. Wie de vrijheid liefheeft, ja, wie zóveel heeft te danken aan de Vrijheid als de heer Zwolsman, moest gunstelingen althans binnen het kooitje, waarin ze over zijn vrijheid zingen, vrij heen en weer laten vliegen.
Over de heer Zwolsman zal dit stuk niet gaan. Ik weet te weinig interessants over hem te vertellen en dit tijdschrift is geen damesblad. Ik dacht altijd, dat de heer Zwolsman in de oorlog een eigenaardige rol had gespeeld, maar dat is niet het geval. Weliswaar is hij aanvankelijk veroordeeld, maar later is hij vrijgesproken; waaruit eens te meer blijkt,
| |
| |
hoe bijzonder de rechtspraak na de oorlog is geweest. Maar de maat is nog niet vol. In 1950 kreeg de heer Zwolsman een bronzen leeuw, voor in oorlogstijd betoonde moed ‘in het bijzonder van augustus 1944 tot mei 1945’. Ik neem aan, dat bij de lezer de maat nu ook overloopt. Het tweede, dat mij van de heer Zwolsman bekend is, heeft betrekking op zijn carrière als kunstenaar. Jaren geleden al ging hij over tot likwidatie van zijn plannen, om operazanger te worden. Eens te meer blijkt hieruit zijn ongemeen vooruitziende blik; ook op andere tijdstippen van zijn leven beschikte hij daarover.
Deze informaties zijn onvoldoende voor een sappig verhaal. En zelfs al wist iemand nog veel meer over deze beroemd geworden man te vertellen, het zou onbelangrijk zijn. Achter personen aanzitten, is over het algemeen leerzaam noch verheffend. Wie het over de Bredase misdadigers heeft, spreekt nog niet over het fascisme. Het afranselen van nozems betekent niet, dat men de onderwijsvoorzieningen verbetert, of de woningnood. Zwolsman is alleen van belang als verschijnsel. Hij en Caransa en een legertje anderen, dat zich (nog) schuil houdt, blijken in het patroon van onze samenleving goed te passen. De voortdurende publiciteit over deze mensen heeft hetzelfde effekt als het vooral in Duitsland gebruikelijke demoniseren van Adolf Hitler: men plaatst het onbegrepen verschijnsel, respektievelijk het verschijnsel dat men onbegrijpelijk wenst te houden, buiten de werkelijkheid van alledag. Terwijl het opkomen van de Zwolsman- en Caransa- e.t.q. -concerns een in onze maatschappij heel normaal fenomeen is. Men kan er de wet van oorzaak en gevolg op toepassen. Een kind kan het begrijpen. Er zit niets geniaals, bovennatuurlijks of onbegrijpelijks in. Dat er na de oorlog maar een paar, in 1951 nog geen duizend en in 1960 bijna 3700 miljonairs waren, is van dezelfde eenvoud.
Heel symptomatisch is ook de voorliefde van de heer Zwolsman voor Frankrijk, waar zijn prijzen besteed zullen dienen te worden, naar verluidt. Sinds de opkomst van De Gaulle zijn daar alle hekken van alle dammen. De welvaart stijgt
| |
| |
daar snel, zoals wij voortdurend kunnen lezen. Voor wie? In Témoignage chrétien heeft Gilbert Mathieu daarover onlangs een onthullend artikel geschreven, in de nederlandse pers bij mijn weten alleen gesignaleerd door Cor de Groot, de parijse korrespondent van De Volkskrant. Mathieu maakt duidelijk, dat de sociale ongelijkheid op fantastische wijze wordt verscherpt door de maatschappelijke ontwikkeling van de laatste jaren. In 1962 en 1963 is het gemiddeld verbruik per hoofd der bevolking gestegen met 9.2 procent. De konsumptie per hoofd in de arbeidersgezinnen is slechts gestegen met 5 procent. De laagstbezoldigden hebben in vier jaar tijds hun koopkracht met nog geen half procent zien stijgen. Enzovoorts. Ja, Frankrijk is een mooi land. Bauer kreeg het vóór de eerste wereldoorlog in De Kroniek al met Tak aan de stok, toen hij lyrisch was over de heerlijke kroning van Nikolaas II, tsaar aller Russen. Maar de esthetische preokkupatie is sindsdien niet uitgestorven, integendeel.
Nederland is nog niet zover als Frankrijk. Wij hebben een andere sociale historie. Misschien zijn we wel een beetje ingedommeld, zoals de heer Zwolsman zegt. Hij maakte ter gelegenheid van de prijsuitreiking een groot feest in één zijner zalen, om Nederland een beetje wakker te schudden. Toch niet, om met open ogen te zien, hoe Nederland een nog fijner paradijs wordt voor Zwolsman en anderen? Waartoe dan wel?
Aan een aantal feestenden zou ik deze vraag willen voorleggen. Moeten we door Zwolsman worden wakker gemaakt en waartoe? Niet iedere feestganger hoeft er antwoord op te geven, alleen degeen die zich aangesproken voelt. Er zijn op die in de pers - behalve uiteraard in de Haagse Post - vrij nonchalant behandelde dertiende juni honderden geweest, die nooit wakker zijn geworden en die dus ook geen antwoord behoeven te geven. Misschien zijn er ook mensen, die helemaal niet op het feest waren, maar die op andere manier Zwolsman van dienst zijn geweest, bijvoorbeeld als lid van een jury. Ik meen, dat onder de juryleden tenminste
| |
| |
één was, die zich gegriefd zou achten, wanneer men hem met Bauer zou vergelijken. Dezulken waren er ook onder Zwolsmans gasten.
Zij hebben Zwolsmans wekroep niet nodig, om wakker te worden. Zij weten heel goed, welke maatschappelijke verhoudingen de afschuwelijke manipulaties in onroerende goederen mogelijk maken, zodat slimmerds in korte tijd rijk en beroemd kunnen worden, aangegaapt door links en rechts, door rijk en arm. Zij weten ook, dat de eigenaardigheid van de demokratie, waarin wij leven, dikwijls verhindert dat wij een adekwaat antwoord geven op toestanden, die wij verfoeien. Hun geloof in de politieke partijen is allang verdwenen, en terecht. Het stemrecht oefenen ze eenmaal in de zoveel jaar met spot en tegenzin uit. Is dat een reden, om de fakto een nihilisme te belijden, dat Zwolsman behalve het sukses van de jungle ook nog de glorie geeft van de keizer van het dierenrijk?
Als ik dit artikel geschreven heb, doe ik het op de bus en ga weer naar huis. Ik ga de straat niet op, om te betogen. Men moet daar tegenwoordig ook erg voorzichtig mee zijn, tenzij men - wat ook is voorgekomen - onder politiebewaking betoogt. Mijn enige politieke handeling, gericht tegen Zwolsman, is het schrijven van dit artikel. Het is wel erg schamel. Politieke keuze-mogelijkheden, die rechtstreeks tegen Zwolsman zijn gericht, doen zich zelden voor en ik heb dan de keus uit twee partijen, p.s.p. en c.p.n. Ook dat is schamel. Het arsenaal van politieke handelingen en gedragingen is beperkt. Niet alleen voor mij, maar ook voor juryleden en feestgangers.
Het arsenaal van politieke houdingen is daarentegen naar mijn mening aanzienlijk groter dan vroeger. Het zijn niet alleen politieke partijen, die politiek maken. Het is niet alleen de Tweede Kamer, die als politieke arena kan gelden. En niet alleen de uitoefening van het stemrecht veronderstelt een overtuiging. En zelfs de politieke overtuiging veronderstelt nog niet, dat men zich achter de schema's van politieke formaties plaatst.
| |
| |
Zodra ik zal inzien, dat het vrijgeven van grondprijzen een toeval is of een goddelijk gebod, zal ik gaan feesten met Zwolsman. Dan wil ik van de partij zijn. Zolang ik besef, dat de grondprijzen helemaal niet vrij behoeven te zijn, besef ik dat de samenleving maakbaar, dus veranderbaar is. Ik weet, dat het niet eenvoudig is, om onder de tegenwoordige omstandigheden in Europa, dat zich rond de monopolies bezig is te verenigen, een doeltreffende politieke daad te stellen. Maar er zijn duizend gelegenheden, waarbij ik, door iets te doen of iets na te laten, althans van een houding blijk kan geven.
Ik zie bij verschillende politieke denominaties mensen, die bereid zijn eenzelfde houding aan de dag te leggen. Ik ken ook mensen, die duidelijk hebben doen weten: vier feest, maar zonder mij. Die ook zonder Zwolsman al wakker waren. Ik meen, dat veel politiek défaitisme zijn oorzaak vindt in de gebrekkige waarneming van politieke situaties en politieke mogelijkheden, die als politiek kunnen worden gekwalificeerd.
Wie tegenwerpt, dat het begrip ‘politiek’ hier op een ontoelaatbare wijze wordt verruimd, heeft de erosie van dat begrip door de jarenlange werkzaamheid van de politieke partijen ten onrechte aanvaard. Deze partijen golden jarenlang als de enige instituties, die politiek ‘maakten’. In feite was het uiteraard anders, getuige bijvoorbeeld de ‘politieke’ aktiviteit van ekonomische machten in de samenleving. Alle grote politieke stromingen, de socialistische voorop, hadden bij hun ontstaan een bredere bedding dan het zoeken naar korte-termijnkontrakten met andere partijen. Hun stond een ander mensbeeld voor ogen en dat was het, wat hun inspireerde.
Het is stellig juist, dat er een aantal verschijnselen is, dat men onder de noemer van de ontideologisering kan brengen. Naarmate de wetenschappelijke kennis vorderingen maakt, kan men zich minder gemakkelijk op welke god dan ook beroepen. De verbetering van het ekonomisch instrumen- | |
| |
tarium maakt de marge voor politieke meningsverschillen klein. Gegeven een konjunkturele situatie, kennen Hofstra en Zijlstra de oplossing van de rekensom.
Het zijn juist de kernvragen van het maatschappelijk bestel, die in zulk een situatie duidelijker kunnen worden gesteld. De vragen naar de eigendom, de oriëntatie van onze produktie, de inkomensverdeling. Het zijn vragen, die ik politiek noem, maar die een ruim referentiekader hebben en de menselijke eksistentie en de menselijke toekomst centraler stellen, dan de versteende programma's van de politieke partijen. Die vragen hebben niet in de eerste plaats betrekking op konjunkturele rekensommen, wel op de oorzaak van bepaalde konjunktuursituaties. Wat tegen Zwolsman te ondernemen is, verdient minder aandacht dan de vraag hoe hij naar boven kwam.
Niet tegen de heer Zwolsman te Loosdrecht, maar tegen de voorzitter van de Raad van Bestuur van de Zwolsman-groep n.v. moest zich onze protesthouding richten. En daarmee tegen het samenstel van krachten, dat hem in het zadel hielp. Wie zich tegen die krachten wil teweerstellen, heeft aan de stembus niet genoeg. Ook niet aan het incidenteel ondertekenen van manifesten, die Luns jaren later in Djakarta voorleest. Evenmin aan het belijden van ekstreme opvattingen na half zes des avonds. Het geschepte papier van de e.m.s. in de prullemand werpen, alle blabla van die kant mijden - het zijn geringe daden. Veel meer staat ons op het ogenblik niet te doen. Maar het draagt bij tot de duidelijkheid in de politieke houdingen en verhoudingen. Zwolsmans feesten zullen wel worden gehouden. Maar we weten dan tenminste, wie het zijn, die daar komen. Laat de doden hun doden begraven.
|
|