Maatstaf. Jaargang 12(1964-1965)– [tijdschrift] Maatstaf– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 336] [p. 336] Jaco Groot [Gedichten] Gebed van een soldaat Onze Vader, die in Den Haag zit, geef ons heden onze dagelijkse munitie opdat wij schieten en niet geschoten worden. En laat ons niet vragen waarom, want zìj zijn geen mensen, nietwaar? Uw naam zij gezegend op alle departementen en vervloekt in alle kazernes. Uw wil geschiede gelijkelijk te land, ter zee en in de lucht. Want U is hel bevel en het pensioen tot in eeuwigheid. Amen. [pagina 337] [p. 337] Om bij het begin te eindigen Dit, van het gedicht het eerste woord. Kenners giechelen: ternauwernood het licht gezien of ze spelen meteen met zò'n zon. Bedreven als het gemakkelijkste ja en amen, gelijk denken in termen van zin en nut, wegwijzers zonder einde. Met trillende pen bevlekken zij de liefde, hun nostalgie naar een fijne fabel van vlees en steen en verdommenis. En hoe de dood, hoe het zijn enzovoorts, maar kennen slechts deze spijker van pijn: het leven voorbij eten en weten. Zoals alles en altijd keer ik daarna en daarom langs landschappen interieurs en kleren ten einde raad terug tot jou: de meest voor mijn hand liggende vergelijking. [pagina 338] [p. 338] Tijd en huid Blakerde je zwart als een gereformeerde maagd de zon. De zomer drukte ons in warmer water. Die dagen kwamen dan deze regels van mijn tong: Mijn hart slaat voor jou. Na jou geen ander. Kort en beter: kompleet op de ouderwetse toer was ik. Waarschijnlijk hield ik van je. Weer overmant mij het heimwee naar het land waarin ik groeide. Je hardnekkigste steen werd een spons. Ruimschoots beantwoordde je vrouwelijkste vocht mijn hete speeksel. Traag als een ambtenaar kwam je klaar en kortstondig genas ik je oudste wonde. Je herkende mij en ik bekende mijn schuld. Echter wisten wij geen eindelijke weg met de eb en vloed van zaad en bloed. Vorige Volgende