- Ik weet het niet precies, maar toch is dit wat anders. Hij dacht even na, zei toen: - Kijk, misdienen heeft met God te maken, gymnastiek niet.
- Ja, dat is zo, zei ze. Toen zwegen ze een poos. Ze liepen de kade af tot het pontje. Ik moet het haar zeggen, dacht Joost, het moet.
- Ik wandel veel liever met jou dan dat ik misdienaar ben, zei hij. Hij schrok zelf van zijn woorden toen ze uitgesproken waren.
Ze lachte: - Maar God is toch belangrijker dan ik? God dienen is het mooiste wat er bestaat.
- Ja, zei hij, maar met God kun je niet wandelen, met jou wél. Ik loop liever met jou dan dat ik God dien.
Hij keek even achter zich om te zien of iemand anders zijn woorden gehoord had. Ze keek hem ernstig aan, een beetje achterdochtig leek het wel.
- Maar God is toch belangrijker dan ik, zei ze nog eens.
- Ik vind jou veel aardiger dan God.
- Maar in de katechismus staat dat je het meest van God moet houden, dat heb je zelf geleerd. Als je niet van God het meest houdt, doe je zonde.
Ja, dacht hij, ik heb gezondigd. Ik zal mijn straf wel krijgen. En toch ga ik niet meer terug.
- Misschien, zei hij, misschien heb ik gezondigd. Maar toch ga ik niet meer terug. Ik ben geen misdienaar meer en ik word het ook nooit meer.
- En als je vader dat niet goed vindt?, vroeg ze.
- Al geeft hij me elke dag een pak slaag: ik ga niet meer terug.
- Nou, zei ze met bewondering in haar stem, je hebt er wel wat voor over. Ik zou het niet durven.
- Ik wel.
Hij voelde zich sterk als nooit te voren. Het was alsof hij alles zou kunnen verdragen wat men hem aan zou doen. - Ik ga mijn eigen weg. Het kan me niet schelen wat mijn vader ervan zegt.
Ze waren bij het pontje gekomen.
- Ik moet hier overvaren, zei ze. Bedankt dat je zover met me meegelopen bent.