Maatstaf. Jaargang 11
(1963-1964)– [tijdschrift] Maatstaf– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 68]
| |
Han Lammers
| |
[pagina 69]
| |
Het Vrije Volk, welks rotterdamse gebouw aanvankelijk voor de expositie beschikbaar werd gesteld, maakte op het allerlaatste ogenblik bezwaar. Gevreesd werd dat de jonge Strecker met zijn ageren tegen duitse rechters, die in de z.g. Sondergerichte hadden gezeten maar niettemin functies in de tegenwoordige magistratuur bekleedden, de communisten in de kaart zou spelen. De tentoonstelling kreeg ten slotte na veel moeite in Leiden en Amsterdam onderdak. In Leiden distantieerde zich de Universiteit tamelijk nadrukkelijk, in Amsterdam moesten na het bezoek van een redacteur van Elseviers Weekblad anti-communistische leuzen worden verwijderd. Die angst en agressie waren allemaal symptomen van de overtuiging, dat onze weerbaarheid tegen het gevaar uit het Oosten zou worden verzwakt als teveel op de nazi-resten in eigen kamp zou worden gelet. In de laatste jaren hebben de duitsers zelf ons, zij het noodgedwongen, een lesje geleerd. Streckers optreden leidde tot een aantal maatregelen tegen leden van de rechterlijke macht, zij het dat het eindresultaat toch weinig bevredigend moet worden genoemd. Nog zeer onlangs werd een duitse arts, die tegen aangebleven magistraten in zijn woonplaats ageerde, het leven in vrijwel alle opzichten onmogelijk gemaakt. De laatste tijd lijkt het of men in Nederland gaat inzien dat de tot nu toe aanvaarde methode van verzwijgen bijzonder schadelijke gevolgen kan hebben. Meer dan voorheen publiceren kranten berichten over nazi-functionarissen die nog in hoge posities verkeren, en ook het parlement stelt zich wat kritischer op tegenover West-Duitsland. Maar zijn dit wel tekenen van een fundamentele verandering in de benadering? Zouden het niet alleen maar symptomen zijn van de katterigheid over het minimumverdrag, dat de nederlandse delegatie van West-Duitsland heeft losgekregen? Voorzover zij zich uiten, blijken de meesten van onze politici nog erg gebonden te zijn aan de traditionele gedachte dat het grote gevaar voor onze samenleving nadert uit een Oosten, dat aanzienlijk verder is gelegen dan het land van de duitse buurman. Het is een opvatting, waar vooral de duitse militairen bijzonder gelukkig mee zijn. Zij wensen een sterk leger, sterker nog dan wat ze al hebben, en zij lobbyen | |
[pagina 70]
| |
voor eigen kernwapens. De tegenkrachten van deze groep zijn niet sterk. Natuurlijk wordt er in Duitsland uitvoerige kritiek geleverd op het streven naar nieuwe militaire hegemonie, maar dat mag de omstanders er niet toe brengen om de kwestie te beschouwen als een interne aangelegenheid van Duitsland, die daarginds wel bevredigend zal worden opgelost. Veel meer zal moeten worden uitgegaan van de argwaan. De argwaan tegen een land, dat nooit een behoorlijke democratie heeft gehad, of heeft willen hebben, en waar de redelijkheid het altijd heeft moeten afleggen tegen de nationalistische emotie. Argwaan ook, omdat het ondenkbaar is dat totalitaristen van de ene dag op de andere zouden kunnen worden veranderd in vrije mensen, die met de overblijfselen van het recente verleden voor eens en voor altijd hebben afgerekend. Het is zelfs de vraag, of in dit verband nog wel zo onschuldig van overblijfselen kan worden gesproken. Het heeft er meer van weg, dat in West-Duitsland een oude lijn eenvoudig wordt voortgezet, zij het dat men daarbij geconditioneerd wordt door verschijnselen die het functioneren van een democratie wel doen vermoeden maar die in werkelijkheid niet anders zijn dan de tekenen van een opportunistisch geïnterpreteerde dressuur. De West-duitsers hadden na de oorlog eenvoudig geen keus. Zij moesten zich aan democratische vormen aanpassen. Het Westen maakte daarop de fout om de aangeleerde vormen die na 1945 het openbare leven gingen bepalen, aan te zien voor bewijzen van radicale verandering van gezindheid. En men beging vervolgens een ontzettende misstap: de herbewapening van West-Duitsland. Toen dat gebeurde, was de oppositie in Duitsland zelf nog bijzonder sterk. Maar allengs werd die door de bovenliggende groepen in de kwade reuk van landverraad geplaatst, en nu is van werkelijk gewichtige tegenstand tegen de militaristische ontwikkeling geen sprake meer. Als men duitsers daarover spreekt, krijgt men vaak het verwijt te horen: maar waarom heeft het Westen dan niet indertijd de oppositie tegen de herbewapening krachtiger gesteund? De goedwillenden zijn zonder meer in de steek gelaten. In dat argument zit veel wat waar is. Reikte niet onze | |
[pagina 71]
| |
socialistische minister-president aan generaal Speidel een brevet van fatsoen uit toen in ons parlement tegen zijn benoeming in de top van de nato werd geprotesteerd? Dat protest werd bovendien in ons land in alle toonaarden verdacht gemaakt. Het kwam nl. uit het kamp van de communisten, en die beoogden immers alleen maar verzwakking van het westerse bondgenootschap? Zo trachtte men de duivel met Beëlzebub uit te drijven. Het merkwaardige van het geval is dat de duivel in kwestie er op het ogenblik veel minder kwaadaardig uitziet dan de Beëlzebub, die inmiddels ons doen en laten is gaan bepalen. En zo is de geschiedenis van de nazi-overheersing voor ons actueler dan ooit. En niet alleen voor ons. Ook de Russen hebben hun grote belangen bij de bestudering ervan. Hun politiek is steeds voor een belangrijk gedeelte bepaald geweest door de onzekerheid over de attitude van Duitsland. En zij zijn agressiever geworden, naarmate de positie van dat land in het westerse bondgenootschap (militair) sterker werd. Van onze kant is die agressie hoofdzakelijk gekenschetst als een teken van pertinente onwil om tot vrede te geraken, en veel te weinig is voet gegeven aan de gedachte dat wel eens juist een verlangen naar deugdelijke garanties voor die vrede de russische houding mede zou kunnen beïnvloeden. Men heeft zich in ons kamp nooit gerealiseerd dat de herinneringen van Rusland aan de duitse overheersing gruwelijker zijn dan de onze. Wij, in het Westen, golden nog als een soort mede-Ariërs - de Russen en ook de Polen waren rechteloos verklaarde ‘Untermenschen’. Zeker, wij weten wat er met de nederlandse joden is gebeurd. Maar dat was toch iets, wat tamelijk ver van eigen haard voorviel, iets dat geschiedde in een andere wereld, het rijk van de demonen, niet het onze. Voor de Rus is dat anders. Hij was een communist, en werd daarom op dezelfde manier behandeld als de jood. Hij, en de Pool, weet wat een duitse moordrechtbank met aangebouwde guillotine was. Daarom is, vergeleken bij wat hij heeft doorgemaakt, wat wij hebben moeten ondergaan nog een vrij onschuldige belevenis. Het zal velen moeite kosten dit te erkennen, maar niettemin is het een element | |
[pagina 72]
| |
dat men niet kan verwaarlozen, wil men tot een redelijke interpretatie van de russische instelling tegenover West-Duitsland komen. Men zal dan ook begrijpen, waarom Rusland er nooit in zal toestemmen dat Oost-Duitsland buiten zijn invloedsfeer wordt gemanoeuvreerd. De duitser is voor de Rus meer dan voor ons een reëele bedreiging van zijn bestaan. Is in Duitsland niet altijd over Ostraum gesproken? En hoe zit het met de tegenwoordige aanspraken? Het erkennen van dit alles is niet alleen een kwestie van redelijkheid, of van historisch fatsoen. Het is ook een zaak van goede politiek. West-Europa en Rusland worden geconfronteerd met dezelfde dreiging: de herhaling van wat in de jaren '33 tot '45 is voorgevallen. Het mechanisme van dat stuk geschiedenis kan, zij het in andere vorm, nog steeds bruikbaar blijken in de handen van lieden die zichzelf het recht willen verschaffen dat zij zich aanmatigen nog steeds te bezitten. En als wij voortgaan met Duitsland de positie toe te kennen, die het in Europa begeert, zullen we er op bedacht moeten zijn dat Rusland bij voortduring zal trachten de eenheid, die we ons hebben gemaakt, te ondermijnen. Natuurlijk zal het zich daarbij bedienen van middelen, die de toets van sommiger kritiek niet zullen kunnen doorstaan. Maar wat wil men: leven met de geschiedenis is niet alleen een aangelegenheid van teruggetrokken vakmensen, het is een stuk politiek. Wat kan onze, d.w.z. de nederlandse politiek zijn? Tot nu toe is die meer dan door andere dingen ingegeven door het besef dat we nu eenmaal, misschien nolens volens, deel uitmaken van een machtsblok, naar welks belangen we ons zonder meer te gedragen hebben. Op het ministerie van buitenlandse zaken en het departement van defensie in Den Haag is men fel gekant tegen wat we voor het gemak de deense houding noemen. Denemarken probeert zoveel als mogelijk is zijn onafhankelijkheid van het westerse eenheidsfront te bewaren. Zijn part in het militaire bondgenootschap is aanzienlijk geringer dan het deel, dat wij leveren. Volgens de traditionele opvattingen komt dat gedrag neer op niet veel minder dan verraad aan de gemeenschappelijke zaak. En Nederland houdt zichzelf dan ook voor, dat het, wat | |
[pagina 73]
| |
er ook van ons kan worden gezegd, loyaal is. De periode van de dutch treat moet voorgoed afgelopen zijn. Het pacta sunt servanda, waaraan we de onderdanen in de koloniën altijd zo strikt hebben gehouden, geldt nu ook voor ons. We willen netjes zijn, nu het duidelijk is dat grote politiek voor ons niet meer is weggelegd. De vraag kan worden gesteld of we onszelf daarmee niet in een positie manoeuvreren, die we, de grote lijnen voor nà 1945 uitstippelend, nooit hebben begeerd. West-Duitsland en Frankrijk hebben een verdrag gesloten, dat aan het eerste land een armslag geeft als het nooit heeft gehad. Het heeft door zich met een voorstander van nationale ‘force de frappe’ te verenigen, een nuisance value in het bredere bondgenootschap verschaft die er wezen mag. En als straks Frankrijk desintegreert en innerlijk verzwakt, zal West-Duitsland een nog sterkere positie kunnen innemen. Dan wordt helemaal actueel het gezegde: ‘Holland annexiert sich selbst’. Tot voor kort kon onze loyaliteit aan het militaire bondgenootschap nog met een schijn van gelijk worden verdedigd met verwijzing naar de trouw van de anderen. Nu is wel duidelijk geworden wat achter die trouw schuil ging: een streven naar hegemonie, naar feitelijke overheersing. Die overheersing zal binnenkort niet meer kunnen worden betwist, en wat zal dan West-Duitsland doen met zijn aaspraken op de z.g. Ostgebiete? Het heeft altijd gezegd dat het die gebieden niet met machtsmiddelen zal proberen terug te krijgen. Erich FrommGa naar voetnoot* noemt dit ‘a meaningless phrase (in the style of many of Hitler's declarations) since it is quite obvious that they (de West-Duitsers.Lrs) could recover these territories in no other way than by force’. En hij concludeert: ‘Germany is gaining a new ascendary in Western European economic bloc. Such a Germany, dominating France, Holland, Belgium, and perhaps Italy, would be much stronger than she ever was before. It is not surprising that the Russians are suspicious of this development and | |
[pagina 74]
| |
feel threatened by it. It is surprising that Great Britain and the United States seem to have no suspicions; in both countries the fear of Russia has eliminated the fear of a new powerful Germany which could turn against the West just as well as against the East’.Ga naar voetnoot* Het geschrift waaruit dit citaat is gelicht is twee jaar oud. In die tijd is in de houding van Engeland en Amerika weinig verandering gekomen. Maar het lijkt ongerijmd dat die verandering nog lang zal kunnen uitblijven. Kennedy's verzet tegen de aspiraties van generaal De Gaulle zal zich op den duur ook moeten gaan richten tegen de even verwerpelijke aspiraties, die West-Duitsland tot de as Parijs-Bonn hebben doen besluiten. In Engeland worden degenen, die pleiten voor erkenning van Oost-Duitsland talrijker, en eens zal het daarvan toch moeten komen. De vraag is, of men daarvoor de tijd zal hebben. Want leert ons de geschiedenis niet dat het duitse nationalisme weinig op heeft met een politiek van geleidelijkheid? De duitse democratie is een te onzeker gegeven (Adenauer heeft onlangs publiekelijk gezegd dat hij niet precies weet wat men onder democratie nu eigenlijk moet verstaan) om er zekerheden voor de toekomst op te baseren. Onze politiek zal daarom een politiek van distantie moeten zijn. We zullen er toe moeten overgaan ons deel in het militaire bondgenootschap discutabel te stellen, inclusief de mogelijkheid van eenzijdige ontwapening. Tegenover de nuisance value van Duitsland onze nuisance value. Zo'n handelwijze kan heel goed worden gemotiveerd door er op te wijzen dat men van ons niet kan verwachten dat wij medeplichtig zullen zijn aan een herstel van duitse overmacht. Het hele complex van kwade kansen overziend lijkt het juist te zeggen dat de vraag: ‘open’ of ‘gesloten’ geschiedenis een tamelijk naïeve vraag is. Natuurlijk is de geschiedenis van de nazi-overheersing open. De hele politiek van het ogenblik en de toekomst wordt en zal erdoor worden bepaald. Het gaat immers vooral om de mentaliteit achter de historische feiten, en om het gerechtvaardigde | |
[pagina 75]
| |
vermoeden dat die mentaliteit niet veranderd is. Hetgeen allemaal niet wegneemt dat het van het allergrootste belang is om dat open karakter van de geschiedenis steeds weer te benadrukken. Het onderwijs in de recente historie schiet over het algemeen schromelijk tekort en de politieke journalistiek gaat nonchalant door met het voortgezette nazisme voor degenen, die de dossiers maar liever willen sluiten. De belangen van die daar naar streven zijn niet te onderschatten, noch kan men genoeg beducht zijn voor hun macht. Een sterk Duitsland is hun niet onwelgevallig alleen omdat daardoor Rusland in toom kan worden gehouden. Zij begeren ook een overwinning op de democratische gezindheid in eigen kamp, omdat die een bedreiging vormt voor de eigen almacht. Naarmate in onze gemeenschap de medezeggenschap van de enkeling in het politieke en economische leven meer zal worden bevorderd, zullen de tegenstanders daarvan zich duidelijker opstellen. En men kan er zeker van zijn dat zij tevens voorstanders van gesloten geschiedenis zullen blijken te zijn. Voor wie dit overweegt wordt de vraagstelling waarvan in dit Maatstafnummer wordt uitgegaan alweer aanzienlijk minder naïef. |