| |
| |
| |
Jaap Harten
[Gedichten]
Teken
Wanneer ik diepe aarde zeg bedoel ik
niet alleen jouw lichaam maar ook dat andere
waarin ik rondga, leef, mijzelf
weer uitwis voor de steendruk van morgen.
Ik ben al lang als de mineralen gevangen
in het lichaam van aarde, gevormd
het binnenste van de goede oergrond
die mij kent als een schaduw zijn meester.
Ik zoek niet meer naar mijn oorsprong
langs de verborgen gehoorgangen van het kwarts
en ik laat de moeiteloze rivieren mij
alles vertellen over het bloed
dat mijn snelle organen masseert.
Geloof nu niet dat ik als een perzische maan
gewiegd word door perfekte wijsheid:
ik ben alleen maar een lichaam van mens
tussen de veelheid van vuurstenen,
ertsen, stammen en hurkende nevels
ik ben alleen maar een mens die zijn teken
| |
| |
| |
Zonnestand
Ik ben losgeschud uit schuimende vliezen,
een spitsvondige navel opende mijn
en ik lag als een diepzeeduiker die bovenkomt
op de werkbank van de zon.
Mijn organen waren zacht vloeiend hars
toen ik mijn valhelm had afgezet
en mijn ruimte-kapsule verwisselde
voor een eeuw van vloeistof en linnen
op de bodem van de slaap.
Mijn besnijdenismasker hing aan de muur
en opgeblazen sponzen en waterdieren
voeren dagelijks over mij heen.
Nadat de tijd mij langzaam uitgerekt
had ademde ik met mijn luchtwortels
uit de diepste vouwen van de aarde
en rekende de stand van de zon uit aan
de zoemende pupillen van het koren
en de genitale groei van het ruimtelijk
| |
| |
| |
No Question About It
waar de verdachte vooruitgang heengaat,
waarom het dreunende speeksel van de
redenaars niet ophoudt te vloeien
ik weet dat het grote menselijke ongelijk
zich behaaglijk uitstrekt
op de bodem van een blinde schriftuur.
Waar blijven de profeten? ze zijn
heengegaan in de vroege tijd.
Wie neemt het woord? de woorden
houden zich afzijdig als een dodenmasker.
Het zal allemaal doorgaan, het simpele
tikken van de regen, het zalven
van bevelhebbers die nauwlettend
toezien op onze vernietiging,
en ook het eten van geduldige koolhydraten
wanneer de zoveelste zondvloed
[als er nog honger is dan, en aarde]
het zal allemaal doorgaan;
wij zien elkaar er niet eens meer
en menselijker kan het al niet.
| |
| |
| |
Luistervergunning
Luister naar mijn ijzeren long
die werkt zolang de adem gods hem toestaat.
Ik heb weerzijds mijn verkoolde vleugels
neergelegd in het klinische licht,
ik heb mijn stuurwiel losgekoppeld,
voor de winter, ik heb mijn
doodgravers opgerookt als een sigaar.
Ik heb het waarachtige zien geleerd
aan de binnenkant van een vrucht,
ik heb het zien toebereid voor mensen
die het kristal niet doordringen
en zich vol goede bedoelingen overgeven
Ik heb gezocht tussen metalen, vliezen
van liefde, de fijnste zintuigen,
ik ben afgedaald naar de sonore stammen
die het krabben nog niet verleerd
hebben, ik ben vrijgegeven en
niet omgekocht, ik ben vermist
en uit de mist teruggekeerd
ik ben ondergedoken in brood
met spitse kruimels voor de winter;
vanuit de binnenkant van wat eetbaar
tastbaar en versterkend is
spreek ik u liefdevol toe.
| |
| |
| |
Totemtaal
Mijn totemtaal ligt als een zenuwstreng
in het strottehoofd van de alledaagse taal,
ik dring ziende binnen in een ruimte
vol onderhuidse afgronden, maar geen
lyriek mag de weegschaal doen doorslaan.
Wat mijn lichaam voortbrengt aan adem
tilt mij hoog in de lucht als een koorts,
maar zolang mijn darmen nog sissen
van hun offers, zolang de genitale
met haar uitgekookte magie
blijf ik achter in de maag van het zoogdier.
Een wonderlijk plezier ademt mij vol
wanneer ik de wolken beklim
en er de ijlste wezens indrink
die je maar bedenken kan.
Maar mijn waarheid stommelt en kucht
onder de varkenshuid van mijn taal,
in de schuilhoek van het baardige lichaam
sneuvelen goden tijdens de bijslaap.
| |
| |
| |
Clan
De nacht is mijn niemandsland.
De nacht heeft geen gebloemd schaamteschort
nodig, geen gekamoefleerde longen,
zij ademt met de wind mee
gehoorzamer dan een rugwieg op reis.
Open is de nacht als een neusfluit
waardoor de uitgespreide vingers van wind
blazen: een vereniging van zwarte monden.
Zwart ook de tong van hun taboe.
De nacht verzamelt alle stamhoofden
in haar onderaards, harig woud
en legt de welsprekendheid van het vuur uit
wanneer zij de maan aan snippers bijt.
Want smeltend met oogwit staat de maan
in ons hongerend niemandsland, haar
hals is niet langer te goed voor de hoofdbeul
en in haar woedende bloed wordt ons lichaam
telkens opnieuw geboren als de droom
| |
| |
| |
Totem-dieren
De regen is mijn totemdier,
zacht als bananen valt zij op het gras.
De regen is het melken van een luchtdier
met twee goede rechterhanden.
Maar in de haat van de gewapende
zon verdwijnt zij soms in een kookpot
en alleen haar schim suist dan door mijn hoofd
met de wiekslag van de zachtste vogel
en het gelispel van een rivier.
Maar daarom ook roep ik mijn andere
totemdieren: zalm, schildpad en zwarte vis
om de regen te laten watertanden naar
haar eigen dienaars en bewoners
en opnieuw de hemel te bevolken
met haar goddelijke aanwezigheid.
De bijslaap van de regen is altijd vruchtbaar,
de bijslaap van de regen doet grote dingen:
vanuit haar onstuimige adem vol water
opent zij de plantengordel van mijn woud.
| |
| |
| |
Afwegen
Mijn woord is meer dan krantepapier
op het vloeistofoppervlak,
meer dan het naamkaartje bij de
tentoongestelde mastodont
maar minder is mijn woord dan
een skelet gestut door stenen
Maar ik wil geen manier van leven
en dus ook geen manier van schrijven
dan de enig echte: het noemen
Ik zie de leugen in het schaamrood
van lichaamswarmte, de al te verlekkerde
verschrikking in het werkschema
Ik teken voor de schreeuw van het zonlicht
en voor de ondraaglijke godsdienst
van wat eerlijk is als de tijd.
Ik leef voor de smaak van honger
op de wonder-etende tong.
|
|