| |
| |
| |
Charles Baudelaire
[Gedichten]
Obsession
Grands bois, vous m'effrayez comme des cathédrales;
Vous hurlez comme l'orgue; et dans nos coeurs maudits,
Chambres d'éternel deuil où vibrent de vieux râles,
Répondent les échos de vos De Profundis.
Je te hais, Océan! tes bonds et tes tumultes,
Mon esprit les retrouve en lui; ce rire amer
De l'homme vaincu, plein de sanglots et d'insultes,
Je l'entends dans le rire énorme de la mer.
Comme tu me plairais, ô nuit! sans ces étoiles
Dont la lumière parle un langage connu!
Car je cherche le vide, et le noir, et le nu!
Mais les ténèbres sont elles-mêmes des toiles
Où vivent, jaillissant de mon oeil par milliers,
Des êtres disparus aux regards familiers.
| |
| |
| |
Obsessie
Wouden, bang maakt ge mij als kathedralen:
Het huilen van uw orgels doemt ons hart
Uw De Profundis kreunend te herhalen
Met de echo van ons eigen oude smart.
Jou haat ik, oceaan! Je golven muiten
Wild als mijn ziel. De snikken en het wee
Die de vertrapten in een hoonlach uiten,
Hoor ik in 't gruwlijk lachen van de zee.
Hoe lief was je mij, nacht, als niet omhoog
De eentonigheid der sterren je mismaakte:
Het zwarte zoek ik, 't lege en het naakte!
Het duister is een scherm waarop mijn oog
Duizenden die verdwenen doet herleven
Om met vertrouwde blikken mij te omgeven.
nederlands van w. van elden
| |
| |
| |
Le vin des amants
Aujourd'hui l'espace est splendide!
Sans mors, sans éperons, sans bride,
Partons à cheval sur le vin
Pour un ciel féerique et divin!
Comme deux anges que torture
Une implacable calenture,
Dans le bleu cristal du matin
Suivons le mirage lointain!
Mollement balancés sur l'aile
Du tourbillon intelligent,
Dans un délire parallèle,
Ma soeur, côte a côte nageant,
Nous fuirons sans repos ni trêves
Vers le paradis de mes rêves!
| |
| |
| |
De wijn van de liefde
Het luchtruim straalt als nooit tevoren!
Te paard gestegen op de wijn,
En zonder teugels, bit of sporen
Wèg naar dit hemels lichtfestijn!
En als twee engelen die vluchten
Door tropenkoortsen wreed gekweld,
In 't blauw kristal der ochtendluchten
Verre visioenen nagesneld!
Zacht zullen ons de vleugelen wiegen
Van wervelwinden die meevliegen
En zwemmend, zuster, zij aan zij
Zullen we rusteloos ontkomen
Naar 't paradijs van onze dromen.
nederlands van w. van elden
| |
| |
| |
La mort des amants
Nous aurons des lits pleins d'odeurs légères,
Des divans profonds comme des tombeaux,
Et d'étranges fleurs sur des étagères,
Écloses pour nous sous des cieux plus beaux.
Usant à l'envi leurs chaleurs dernières,
Nos deux coeurs seront deux vastes flambeaux,
Qui réfléchiront leurs doubles lumières
Dans nos deux esprits, ces miroirs jumeaux.
Uu soir fait de rose et de bleu mystique,
Nous échangerons un éclair unique,
Comme un long sanglot, tout chargé d'adieux;
Et plus tard un Ange, entr'ouvrant les portes,
Viendra ranimer, fidèle et joyeux,
Les miroirs ternis et les flammes mortes.
| |
| |
| |
De dood der gelieven
Ons zullen bedden wachten die zacht geuren
En divans die zo diep als graven zijn,
Rondom ons zullen vreemde bloemen treuren
Ontloken in een land vol zonneschijn.
Onze twee harten zullen voor het laatst
Opvlammen als twee machtige flambouwen,
Wier dubbel licht in de twee spiegels kaatst
Van onze zielen die 't vereend aanschouwen.
In het mystieke roze en blauwe licht
Flitst 's avonds eenmaal nog een bliksemschicht,
Een snik die langzaam sterft, een laatste groet;
Waarna de engel nimmer pleegt te ontbreken
Die opgewekt de deuren open doet,
De spiegels wist en 't vuur weer aan gaat steken.
nederlands van w. van elden
| |
| |
| |
Les hiboux
Sous les ifs noirs qui les abritent,
Les hiboux se tiennent rangés,
Ainsi que des dieux étrangers,
Dardant leur oeil rouge. Ils méditent.
Sans remuer ils se tiendront
Jusqu'a l'heure mélancolique
Où, poussant le soleil oblique,
Les ténèbres s'établiront.
Leur attitude au sage enseigne
Qu'il faut en ce monde qu'il craigne
Le tumulte et le mouvement;
L'homme ivre d'une ombre qui passe
Porte toujours le châtiment
D'avoir voulu changer de place.
| |
| |
| |
De uilen
Onder de zwarte coniferen
Zitten de uilen hoog en droog,
Als vreemde goden. Hun rood oog
Kijkt je scherp aan. Zij mediteren.
Roerloos houden ze zo de wacht
Tot het droefgeestig uur gaat dalen
Waarin de schuine zonnestralen
Verdreven worden door de nacht.
Hun levenshouding leert de wijzen
Beweging en rumoer voortaan
In deze wereld te misprijzen.
Mensen die dwaas een schim nalopen
Moeten dit steeds met straf bekopen,
Want opgestaan is plaats vergaan.
nederlands van w. van elden
| |
| |
| |
Le vin du solitaire
Le regard singulier d'une femme galante
Qui se glisse vers nous comme le rayon blanc
Que la lune onduleuse envoie au lac tremblant,
Quand elle y veut baigner sa beauté nonchalante;
Le dernier sac d'écus dans les doigts d'un joueur;
Un baiser libertin de la maigre Adeline;
Les sons d'une musique énervante et câline,
Semblable au cri lointain de l'humaine douleur,
Tout cela ne vaut pas, o bouteille profonde,
Les beaumes pénétrants que ta panse féconde
Garde au coeur altéré du poëte pieux;
Tu lui verses l'espoir, la jeunesse et la vie,
- Et l'orgueil, ce trésor de toute gueuserie,
Qui nous rend triomphants et semblables aux Dieux!
| |
| |
| |
De eenzame drinker
Een vrouwenblik die je vreemd gadeslaat
En naar je toeglijdt als de blanke stralen
Die de maan achteloos naar 't meer laat dwalen,
Bevend als zij haar schoonheid daarin baadt;
Het laatste geld om aan het spel te wijden,
Een wulpse zoen van magere Adeline,
Muziek die enerveert en op doet zien
Als in de verte een kreet van 't menslijk lijden;
Niets is dit alles waard, o diepe kruik,
Bij 't heulsap vergeleken dat je buik
Voor 't vroom maar dorstig dichterhart zal baren;
Hoop, jeugd en leven schenk je ons - en trots,
De grote schat van alle bedelaren,
Die helden van ons maakt, gelijken gods.
nederlands van w. van elden
|
|