Maatstaf. Jaargang 10
(1962-1963)– [tijdschrift] Maatstaf– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 747]
| |||||||
Prof. Mr. B.V.A. Röling
|
1. | een oorlog, met de moderne wapens gevoerd, zou de wederzijdse vernietiging meebrengen; |
2. | zoals we nu doen, zijn we op weg naar die oorlog, die onvermijdelijk is als geen wezenlijke veranderingen in de statenverhoudingen plaats hebben; |
3. | het gaat daarbij niet om de doelbewuste, de gewilde oorlog. Geen redelijk staatsman zal in koelen bloede tot een nucleaire oorlog overgaan. Het gevaar voor de oorlog is het gevaar voor de ongewilde oorlog. |
De wapensituatie, de militaire situatie, vormt het wezenlijk gevaar van die ongewilde oorlog. Vroeger was het zo, dat conflicten leidden tot bewapening, en dat internationale conflicten leidden tot de welbewuste oorlog, die de voortzetting van de politiek was met andere middelen. Nu is het zo geworden, dat de atoomwapens de conflicten oproepen, die wapens een eigen, zelfstandig gevaar zijn geworden, die wapens de oorzaak kunnen worden van de ongewilde oorlog. Zoals President Kennedy verklaarde in zijn grote rede op 25 september 1961 voor de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties: ‘The mere existence of modern weapons - ten million times more destructive than anything the world has ever known, and only minutes away from any target on earth - is a source of horror, of discord and distrust’.
De tegenwoordig bestaande atoomwapens zijn het grote gevaar voor de vrede. Zij zijn ook op ander gebied gevaarlijk. Zij vormen, op verschillende manieren, een bedreiging voor de democratie.
Allereerst is er de werking, die er van de wapens uitgaat op de houding tegenover de buitenlandse vijand. Men vreest zijn wapens, men moet bereid zijn de eigen massale vernietigingswapens tegen hem te gebruiken. Zo dragen de wapens ertoe bij, de tegenstelling te verhevigen, te diaboliseren; men ziet de tegenstander niet meer als mens, maar als duivel, als onmens, die massaal mag verdelgd worden. In onze democratische wereld, waarin men steeds meer de waarde van de menselijke persoon in het centrum stelt - de kern van de democratie is de eerbied voor de menselijke waardigheid - gaan de wapens ertoe dwingen, massale verdelging van mensen niet al te zwaar op te vatten. Door hun bestaan verminderen zij het respect voor de mens.
Die diabolisering van de tegenstander heeft ook haar invloed op de nationale verhoudingen in het eigen land. De hevigheid van het wapen verhoogt het onderling wantrouwen, gaat dwingen tot het overal zien van spionnen en vijanden. De democratische vrijheid - die men met het atoomwapen wil verdedigen - wordt door het wapen aangetast. Een binnenlandse veiligheidsdienst wordt uit militair oogpunt des te noodzakelijker en intenser, naar mater er méér op het spel staat. Maar een in het grootste geheim werkende binnenlandse veiligheidsdienst moet democratische procedures met voeten treden. Afluisteren van telefoongesprekken, schaduwen van verdachte lieden, geheime dossiers - het hoort er allemaal noodzakelijk bij. Maar het is wezenlijke aantasting van de democratische gedachte, waarbij de veiligheid van de staat boven elke andere waarde wordt gesteld, waarbij dit hoge doel van de staatsveiligheid elk middel gaat heiligen. Anti-democratische groepen kunnen opkomen, die uit puur nationalisme - ten bate van de staatsveiligheid - verraad gaan plegen aan het essentiële van het vaderland.
Een en ander brengt menigeen ertoe niet meer te zeggen
wat hij meent. De onderlinge argwaan groeit, en de onderlinge angst. Men houdt zich dan maar liever op de vlakte; de botsing der meningen, waaruit de democratie leeft, raakt verstikt. Het geheimzinnige en geheime, dus het oncontroleerbare, gaat overheersen.
Dat element van geheimheid speelt ook op ander gebied een rol: n.l. het gebied van het militaire. Ook hier neemt het geheime en oncontroleerbare toe met de hevigheid van de wapens. Het militaire stelt steeds meer eisen, treedt steeds meer op, maar argumenten kunnen om redenen van veiligheid niet gegeven worden, uitleg is onmogelijk, controle is uitgesloten. In de vijftiger jaren kwam uit militaire bron in Amerika de stelling: we hebben een achterstand in bommenwerpers. Geen mens kon het controleren, een verhoging van het budget volgde. In de zestiger jaren kwam uit dezelfde bron het sprookje van de achterstand in raketten. Weer werd het budget gedwee verhoogd, want nagaan of het waar was, kon niemand. In beide gevallen bleken het achteraf pertinente leugens te zijn geweest, stammend uit de luchtmacht en de luchtmachtindustrie.Ga naar voetnoot* Het zijn voorbeelden hoe de sfeer van het militair geheim democratische controle onmogelijk maakt. Alles voltrekt zich achter de schermen. De critiek van de openbare mening is uitgesloten. En door de omvang en de betekenis van het wapen groeit steeds de oncontroleerbare invloed van het militaire. De toeneming van de politieke macht van het militaire is onrustbarend. Het was niemand minder dan de amerikaanse President Eisenhower, die er in zijn afscheidsrede tegen waarschuwde.
De wapenwedloop doet het militaire steeds toenemen, en onder dat militaire vallen dan niet alleen leger, vloot en luchtmacht, maar bok de wapenindustrie, en het ganse apparaat dat de Bescherming Burgerbevolking geleidelijk gaat eisen. Bescherming Burgerbevolking hoort bij het mili-
taire, zij is, zoals de Minister President onlangs verklaarde,Ga naar voetnoot* noodzakelijk element van de militaire machtsbalans. Zo neemt het militaire element dagelijks toe in onze samenleving, onder invloed van de wapenwedloop en de dagelijks groter wordende gevaren. Zo maken we langzaam aan, maar onverbiddelijk van de Atlantische Gemeenschap één groot militair fort. Het lijkt mij dat in een militair fort de democratie nooit heeft kunnen gedijen.
Nog om andere redenen is het atoomwapen een gevaar voor de democratie. Het zou kunnen blijken dat onze democratie, in de zin van een op de volksopinie steunende regering, niet opgewassen is tegen de eisen, die het atoomtijdperk stelt, omdat de massa emotioneel zijn houding bepaalt, zonder bereid te zijn diep op de dingen in te gaan. Als de gebruikelijke onverschilligheid voor buitenlandse
zaken zou blijven bestaan, als men zou nalaten zich van de internationale werkelijkheid op de hoogte te stellen, kan het niet anders of men komt tot levensgevaarlijke internationale politiek. Als het dan zou gebeuren dat een plotselinge paniek zich van die massa zou meester maken, b.v. in verband met een atoomongeluk of door een reeks van internationale crisissen, dan bestaat het gevaar dat men zich blindelings zou gaan schikken naar de wil van een dictator die de vrede belooft en overtuigend stelt dat alleen hij daartoe in staat is. Toynbee, de historicus, heeft uit de geschiedenis de regel afgeleid, dat dáár de democratie door dictatuur wordt vervangen, waar een volk zijn eigen belang niet meer kent, de dictatuur is ‘an indispensible stage in the process of adjustment'.Ga naar voetnoot* Als een volk het niet zou opbrengen om een internationale politiek te verwerkelijken, die door het atoomtijdperk wordt geboden, dan brengt het zijn democratie in gevaar.
Of is de democratie eigenlijk al prijsgegeven? Op het ogenblik beslist onzerzijds één man over het al dan niet gebruik van atoomwapens: de amerikaanse President. De belangrijkste beslissingen, over oorlog en vrede, over gebruik van wapens waarbij het lot van de mensheid betrokken is, kunnen ook niet anders dan door één man worden genomen. In geval van de niet-beoogde oorlog is de tijd te kort voor collectief beraad. Maar is er nog van werkelijke democratie sprake als, daartoe gedwongen door de aard van de wapens, de levenskwesties voor de mensheid noodzakelijkerwijze door één man worden beslist?
De nucleaire wapens vormen een gevaar voor de vrede, en voor de democratie. Zij zijn ook een gevaar voor de moraliteit; zij tasten waarden aan, die het wezen van onze menselijkheid uitmaken.
Oorlog is altijd een gruwzame zaak geweest, maar in een gevecht van man tegen man kon het doden nog het menselijke insluiten, en tijd laten voor compassie. Met de moder-
ne wapens is dit element steeds meer verdwenen. Vérdragend geschut, bombardement uit de lucht, eisen een activiteit, die vooral nadruk gaat leggen op het technische kunnen. Deze tendens vindt zijn hoogtepunt in het strategische atoomwapen, de waterstofbom, die met raketten naar de bevolkingscentra wordt gevoerd.
Tot de Tweede Wereldoorlog was er de algemeen-erkende regel van volkenrecht, dat de burgers, de non-combattanten, niet het doelwit mochten zijn van een militaire aanval. Dat behoefde aanvallen op wapenfabrieken en spoorwegkruispunten niet te verhinderen. Maar het terreur-bombardement werd verboden geacht.Ga naar voetnoot* In die opvatting is gedurende de Tweede Wereldoorlog geleidelijk verandering gekomen. Met de atoombommen op de japanse steden Hiroshima en Nagasaki werd definitief met de vroegere regel gebroken.
Na de laatste wereldoorlog, in de Koude Oorlog die erop volgde, werd het officiële politiek, te dreigen met atoombommen op de steden om de tegenstander van oorlog te weerhouden, door die tegenstander als vergelding atoombommen op zijn steden in het vooruitzicht te stellen. De vrij
schaarse intercontinentale raketten,Ga naar voetnoot* waarmede de Sovjet-Unie Amerika bereiken kan, zijn bestemd voor de grote steden. Amerika heeft zijn ‘Strategic Air Command’ van meet af mede gericht, als bedreiging en vergelding, op de russische steden. Men heeft daar blijkbaar vrede mede, men ziet deze daden als straf voor het feit dat de oorlog begonnen werd.
Maar het betekent een bedenkelijke aantasting van ons moreel besef. Wij aanvaarden blijkbaar massale verdelging van vrouwen en kinderen als een toelaatbare wijze van oorlog voeren. Wij leggen er ons blijkbaar bij neer dat de burgerbevolking op deze wijze massaal gijzelaar wordt voor het goed gedrag van de regering.Ga naar voetnoot** En wij leggen er ons blijkbaar bij neer, dat door die wapens ook de neutralen worden getroffen, en ook het nageslacht. De wereld is blijkbaar bereid het gave bestaan van de mensheid op het spel te zetten bij de regeling van zijn internationale geschillen.
Terecht heeft hier de Generale Synode van de Nederlandse Hervormde Kerk protest tegen aangetekend. Het ging in de ‘Nadere beschouwingen over oorlog en vrede’ alleen over het vraagstuk van de kernwapenen. De Generale Synode heeft daarover een onvoorwaardelijk ‘neen’ uitgesproken. Het lijkt mij, dat degene, die zich daarover verbaast, daartoe alleen kan komen uit een opvallend gebrek aan fantasie of uit een bedenkelijk gebrek aan moraliteit. Massale vernietiging van de burgerbevolking is in flagrante strijd met iedere militaire code van vroeger. Ge-
bruik van wapens die onberekenbare schade toebrengen aan degenen die niets met de strijd te maken hebben, de neutralen, en aan de onschuldige nog-niet-geborenen, het nageslacht, is stuitend voor het normale oordeel, is in volstrekte strijd met de wetten der menselijkheid en de eisen van het openbaar geweten.Ga naar voetnoot*
Haat en angst verblinden blijkbaar voor de simpele onderscheiding van goed en kwaad. Ook de bescherming burgerbevolking, met name de activiteit rond schuilkelders, heeft daar weerzinwekkende staaltjes van te zien gegeven. In de tijd van de schuilkelderrage in de Verenigde Staten behoorden tot de gebruikelijke uitrusting van een schuilkelder ook enkele geweren om te voorkomen dat de kinderen van de buren zouden binnenkomen. In een amerikaanse staat werd zelfs een soort burgerwacht in het leven geroepen om de burgers van een andere, militair meer bedreigde staat aan de grenzen gewapenderhand tegen te houden. Dit is het moreel verval, waartoe het atoomwapen dwingt, en waaraan wij niet kunnen ontsnappen zolang het atoomwapen de wereld blijft beheersen.
De atoomwapens, de massaal-vernietigende wapens, zijn dus niet alleen een gevaar voor de vrede en voor de democratie, maar ook voor een normaal, gezond, moreel besef.
Men kan zich ook afvragen of zij wellicht ook een gevaar zijn voor een normaal gezond oordeel over de
werkelijkheid van de internationale betrekkingen. Men zou zich met name kunnen afvragen, of de atoomwapens niet hebben bijgedragen tot geheel verwrongen opvattingen over de tegenstander in de Koude Oorlog.
In die Koude Oorlog heeft een diabolisering van de tegenstander plaats gehad, zodat aan beide zijden van het IJzeren Gordijn die tegenstander gezien wordt als een vijand, die zonder enige morele remming streeft naar het met militaire middelen vestigen van een wereldheerschappij.
Een dergelijk beeld van de vijand bestaat zeker in onze wereld. Men is nog steeds in brede kring overtuigd, dat de Sovjet-Unie erop uit is met militaire macht de wereld aan haar voeten te brengen. Het is, lijkt mij, dwingend nodig dat die waan plaats maakt voor bezinning op de werkelijkheid. De Secretaris-Generaal van de Verenigde Naties, U Thant, heeft onlangs op de noodzaak gewezen, dat de staten zich in hun buitenlandse politiek niet laten leiden door een waan, maar door de werkelijkheid.Ga naar voetnoot* Die werkelijkheid biedt hoop, de waan - waarbij zo duidelijk elke binnenlandse teleurstelling en elke binnenlandse frustratie wordt omgezet in haat en angst voor een buitenlandse vijand - leidt tot fatale politiek.
- voetnoot*
- Dit is de bewerkte versie van een voordracht voor de V.P.R.O. op 21 december 1962.
- voetnoot**
- Maatstaf 10, januari 1963, 10e jaargang.
- voetnoot*
- Het bedenkelijke is, dat zo'n loos alarm met graagte wordt overgenomen door de parlementaire oppositie, die er het materiaal in vindt om de regering aan te vallen.
- voetnoot*
- In de Memorie van Antwoord op de Rijksbegroting 1963 Hoofdstuk III Algemene Zaken betreffende de civiele verdedigingsvoorbereiding [No. 8, blz. 8] verklaarde de Minister-President: ‘Zolang geen betere methoden worden aangegeven blijft de Regering het in de huidige omstandigheden voor het behoud van de vrede van eminent belang achten, dat er een evenwicht van krachten wordt gehandhaafd en ziet zij de paraatheid van de civiele verdediging als een noodzakelijk element in deze machtsbalans’. Het is opvallend dat de Minister van Binnenlandse Zaken in zijn M.v.A. op de Rijksbegroting 1963 Hoofdstuk VII A Binnenlandse Zaken [No. 15, blz. 4] alleen argumenteerde op het humanitaire vlak: er bestaat een kans op een atoomoorlog vandaar de noodzaak van een goede bescherming burgerbevolking. Het is vanzelfsprekend, dat de B.B. zowel een militaire als een humanitaire functie heeft. De eerste is van belang als de oorlog nog niet is ingetreden; zij wil de militaire machtsbalans en daardoor het voorkomen van oorlog dienen. De tweede is van belang als de oorlog is uitgebroken. Het bezwaar dat menigeen heeft tegen B.B. zit juist daarin, dat haar militair aspect het uitbreken van de oorlog kan bevorderen. De vraag is of dit nadeel minder zwaar moet wegen dan het voordeel als de oorlog eenmaal uitgebroken is. Die vraag wordt door menigeen op goede gronden ontkennend beantwoord. Zie het verslag over een conferentie van psychologen en sociologen, door J. Waskow: The Shelter-centered Society, Washington 1962.
- voetnoot*
- Arnold J. Toynbee: A Study of History, Abridgement by D.C. Somerwell, New York-London 1947, blz. 295.
- voetnoot*
- Morris Greenspan: The Modern Law of Landwarfare, Berkeley and Los Angeles 1959, blz. 55, noemt het nog steeds ‘essential for the conduct of civilized warfare’, dat onderscheid wordt gemaakt tussen combattanten en non-conbattanten. De burgerij heeft het recht ‘not to he intentionally killed or wounded’. De Rode-Kruis-Conventie van 1949 over de bescherming van burgers in oorlogstijd gaat daar ook nog steeds van uit. Daarover J.P.A. François, Grondlijnen van het Volkenrecht, Zwolle 1957, blz. 756 v.v. Afwijking van dit beginsel wordt echter soms gerechtvaardigd geacht als repressaille voor het begonnen zijn van een onrechtmatige oorlog: tegenover de agressor behoeven dan op die grond de oorlogsregels niet te worden in acht genomen. Op dit standpunt stelde zich bij ons de Bijzondere Raad van Cassatie in het arrest tegen Rauter (12 januari 1949, Ned. Jur. 1949 No. 87), maar het uitgangspunt van de na-oorlogse rechtspraak is in het algemeen geweest, dat ook tegen de agressor het oorlogsrecht moest worden in acht genomen. Daarover nader mijn voordrachten voor de Académie de Droit International de la Haye, Receuil des Cours 1961, blz. 326-456, blz. 344 v.v.
- voetnoot*
- Gegevens over strijdkrachten van Sovjet Blok en Atlantische Gemeenschap vindt men in ‘The Communist Bloc and the Western Alliances, the Military Balance 1962-1963’ van het Institute for Strategic Studies.
- voetnoot**
- En dat op het ogenblik dat eindelijk het volkenrecht ertoe kwam om het nemen van gijzelaars te verbieden en strafbaar te stellen, zoals geschiedde in het reeds genoemde Rode-Kruisverdrag van 1949, art. 34. In de na-oorlogse processen werd het doden van gijzelaars als misdaad gestraft, onder meer door het Neurenbergse vonnis en bij ons door de Bijzondere Raad van Cassatie. Een enkel Amerikaans gerecht erkende echter het recht om gijzelaars te doden in uitzonderlijke omstandigheden.
- voetnoot*
- Naar de zogenaamde de Martens-clausule, gebruikt in de Haagse Conventie van 1907 waarbij het Land-Oorlog-Reglement werd vastgesteld, moet het gedrag van oorlogvoerenden beantwoorden aan de rechtsbeginselen die, onder meer, voortvloeien uit ‘the laws of humanity and the dictates of the public conscience’. Dat dit nog steeds toepasselijk volkenrecht is blijkt niet alleen uit het feit, dat in talrijke na-oorlogse uitspraken in deze geest werd beslist, maar ook uit de vaststelling in de vier Rode-Kruisverdragen van 1949, dat indien een staat deze verdragen zou opzeggen, hij gebonden zou blijven aan de rechtsbeginselen die, onder meer, voortvloeien ‘uit de wetten der menselijkheid en de eisen van het openbaar geweten’. Verg. over een en ander mijn genoemde voordrachten voor de Académie de Droit International, blz. 350-354.
- voetnoot*
- U Thant hield op 2 december 1962 een belangrijke rede over ‘East-West relations and the United Nations’. Hij stelde daarin vast: ‘Today there are two Great Powers, neither wanting war, but each so apprehensive of the other that they are convinced they must possess greater military might’. Khrushchev vergelijkend met Stalin, verklaarde U Thant: ‘Mr. Khrushchev, who is now in control of the reins of government, belongs to a different category of leaders, with a coherent philosophy of the world based on the thesis, not of the inevitability of war, but of the imperative of competitive co-existence. We may or may not agree with his philosophy or with his aims, but we have very good reasons to believe that he does not want war. The West does not seem to appreciate the full significance of this obvious change of political climate in the Sovjet Union’. De strikte zwart- wit tekening was, volgens Thant, een begrijpelijke Westerse reactie op het stalinisme. Maar er wordt aan vastgehouden in een tijd waarin zij niet meer beantwoordt aan de werkelijkheid.