Maatstaf. Jaargang 10(1962-1963)– [tijdschrift] Maatstaf– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 745] [p. 745] A. Roland Holst [Gedichten] Winteropruiming Klaar wakker, bijgesprongen door de kou, maak snel schoon schip: wijs hun de deur, dat pak van kleine kwellers - geef ze te verstaan, stuk voor stuk, dat zij inrukken, en gauw. Elk hebben zij hun eigen onderdak, maar het alleenzijn kunnen zij niet aan. Een kwam mij ompraten, dat ik dit nest en heel de rest van mijn bezeten hart prijsgeven zou voor zijn klein scherm, en toen ik dat afwees plaste hij, snugger door zijn krant als trechter, zijn zuinige wrevel in mijn brievenbus. Een ander, nooit dan vol van drank een vechter - maar goed, hij legde 't af. Die derde dan: het diplomatendom kwam meer te kort dan de kunst won toen deze hoofse man kunst koos, en voortaan nátelt waar het schort dat hij zo weinig meetelt. Een grimas van lepe vriendschap paait elk die hij vreest en tevens elk die hem wellicht van pas kan zijn voor wat hij nimmer is geweest en nooit zal worden. Wie nog meer? Genoeg! Zij doen er niet meer toe. Het is weer vroeg: het wordt al minder donker bij het raam. Wat snuift daar buiten? [niemand is nog op] en stampt daar zacht? - Onwennig nog, langzaam komt daar het hoge paard terug; zijn kop handhaaft de voorwereld in het vaag licht. Straks staat hij stil, kijkt binnen, en ontwaart een wezen bij het venster opgericht: dan noemt de dageraad weer man en paard. [pagina 746] [p. 746] Strenge vorst In de kamer tussen ijs en vuur: nergens ooit eenzamer, steiler overstuur, helderziend verblinder, heillozer bevreugd: ver van vriend en buur, ver van voor de jeugd door de wrede winter. Vorige Volgende