Tekenen van tegenspraak
Als er in Nederland ongelovigen bestaan, hoe voelen die zich dan bij ons? Bij ons, de gelovigen? Toen een paar jaar geleden Szczesny's Die Zukunft des Unglaubes verscheen, wekte het ook in ons land enig rumoer. Even leek het erop, dat het tussen gelovigen en ongelovigen tot een discussie zou komen over de vraag, of ook in ons land de ongelovige een tweede-rangs burger is. Er is weinig van terecht gekomen. De meeste ongelovigen zullen bij ons wel gelovig zijn. En die het niet zijn, bestaan niet. Na december 1962 moet men wel tot die conclusie komen. In Nederland, waar van de andersdenkende veel verdraagzaamheid wordt verlangd, is de decembermaand altijd al zeer vol van ostentatieve gelovigheid en stille terreur jegens de ongelovige. De kerstboodschappen liegen er niet om. De wijdingen, die op departementen van algemeen bestuur worden gehouden en op openbare scholen, evenmin. Boodschappen kan men horen, maar niet geloven, zelfs als ze van staatshoofden komen. Zich aan wijdingen onttrekken is al moeilijker en vergt een mate van persoonlijke inzet, die van de gemiddelde ongelovige nauwelijks mag worden verwacht, temeer niet, omdat ze van de gemiddelde gelovige in het geheel niet wordt verwacht. De decembermaand 1962 bracht een kerstnachtdienst uit een nederlands hervormde kerk, door de televisie uitgezonden, waarin de echtgenote van de burgemeester van de hoofdstad des lands het kerstevangelie las. De veronderstelling, dat mevrouw Van Hall uitsluitend op grond van haar openbare functie daartoe werd uitgenodigd, lijkt te boud om haar te uiten. Houden wij het er dus op, dat zij lidmaat is van de nederlands hervormde kerk. Het toeval, dat dit lidmaatschap samenvalt met een zeer bijzondere burgerlijke staat, heeft aan een godsdienstoefening een specifieke karakter gegeven. Dit karakter: de plaatselijke overheid autoriseert dit alles. Het ‘Komt allen tesamen’ krijgt op deze wijze weliswaar geen imperatieve accenten, maar niettemin
wèl een accentje. De ongelovige was intussen al verdraagzamer geweest, dan in de kerstnacht van hem werd verlangd. Het gehele staatsapparaat, de radio, de televisie en de nederlandse pers hadden hem duidelijk gemaakt, dat er na dit leven wèl een ander leven begint. De ongelovige daalt op zijn beurt in de catacomben af. Hij wacht op de Grondwet van Romme, wiens artikel nul bepaalt, dat de Staat der Nederlanden God erkent. Waarom zo'n drukte over dat artikel? Ook dan zal de wet vastleggen, wat reeds