| |
| |
| |
Sonja Prins
Gedichten
Elke steenworp
de granaatsteen de bruinrode vuren
o bruine goden o melaatsheid
van de tong het is veel meer
| |
Mist
van atoomkracht zo groot als de aarde
van aardgrote revolutie aardronde
troost zoekt in mierengedrentel
in voelsprieten en helderzwarte
maakt je weefsel zo zacht
| |
| |
| |
Zeebodem
in de boortorens van geluid
in het langzame uitvloeien
zie ik het zand in fotografische kristallen
als ribben lichtend van elektronen
met halve gezichten die je van opzij
zo dichtbij schuivend dat de zeebodem
halve gezichten achterwaarts
| |
Elk impressionisme
bij mij branden teveel braambossen
teveel leeuwen op zachte poten
| |
| |
en niemand die niet geloofde
zo druipend van water dat er niet is
uit de romantische periode
er is teveel zachtheid onder mijn voeten
| |
Eendracht
heel dicht bij de grond mijn fiorella's
en mijn vingers heel open
de leeuweriken van onze eendracht
tot aan de koudste vlammen
het was steeds zonder naam
op de rand van de grote grafkuil
het was steeds als een lawine
| |
Alle bewegingen
huppelend van woord tot woord
| |
| |
ik voel alle bewegingen en mijn hersens
ik voel mijn mond elektrische
| |
Samen
naast mij neer als een steen
schilderend als een insekt
zoekend van hart tot hart
| |
| |
| |
Elite als je veroordeelt
wat zit het diep gemetseld
als een tand een slagtand
het vlees de vezels de beschaving
worden gemakkelijk doorboord
het doek zien met eigen ogen
een blinkend wapen wevend
| |
Weefsel
met sommige vingers en de dagen
zo ragfijn het blad van onze vrees
| |
Hebriden
waar slaapt de gevreesde ziekte
| |
| |
overal ontbottend kleine spijzen
met de vruchten van halverwege
nu de moeder luidkeels huilend
| |
Lied
1
zelfs het lichte groen van dennenaalden
hoe zou ik de klank van haar haren
en elke opdracht als een kuras
zelfs de vernietigde en vernietiger
zelfs zij de wegen trekkend
| |
| |
de toortsen en de tros de wijde vlakte
hoe zou ik niet onder de lichtste aanraking
sterven als de groeve die zij vult
het schuim dat borrelt uit de bekers
2
volg waar zij gaat alsof een eed
twee witte ossen in een span
en zelfs de hengst is vrij
als hij zijn ruiter draagt
| |
Begin
heb je gegeten van het kristendom
spreuken en agglomeraties
heb je de godsdienst van vrijdenkers
met gebaren en fanatieke ogen
woorden en slierten ideeën
| |
| |
met het kruis met de zon en het zwaard
ben je voorbijgerold als de nijl
jij bent het heelal idee goud-
wij lieten ons als asfalt
in douchecellen verbranden
hongerig als de as die een geoloog
wij waren er niet zelf bij
donker en amorf wij zullen waken
glinsterende stijlen en karkassen
begroeten binnen de wanden
het is kalm hierbuiten voor het eerst
wij zullen de schoorsteen van het woord
wij zullen niet toelaten dat de zegepraal
| |
| |
met de modder van de angst
wij zijn als planten dringend
| |
Adem
geen hartkleppen en strelende gezichten
ademen doodgaan en weer leven
damp uit kloven en spleten
de schuine vlucht van wilde eenden
| |
Rit
in een bloedrode trein van koralen
zoveel aanhang zoveel gletsjers en kloven
en het lichaam van de spoorweg
| |
| |
hij spreidt zijn handen als een anemoon
zijn gedachten in diep water
zich haastend tot ook het laatste brok
terugkijkend rood en groen in de nacht
|
|