is van rechten, en op de eerste plaats van recht op leven. Dit is een grondrecht, dat geen autoriteit, ook de naaste familie niet, kan en mag aantasten. Het is niet in het algemeen belang, dat er uitzonderingen op dit grondrecht worden gemaakt. Particulieren met afwijkende morele inzichten zullen zich hier inderdaad moeten voegen naar de christelijke moraal, die hier samenvalt met het algemeen belang. Het Wetboek van Strafrecht staat vol van zulke gevallen’.
Het is allemaal erg eenvoudig. De wezensaard van de mens, wat dat dan ook mag wezen, is een onveranderlijke grootheid. Welke plichten daaruit voortvloeien, weten de roomsen precies. De moraal is onafhankelijk van tijd en plaats. Zij is christelijk, of bestaat niet. Het WvS codificeert dat alles. Vooral dat laatste opent weidse perspectieven voor de toekomst der ongelovigen.
Dat op deze wijze zelfs het proces te Luik en zijn implicaties eenvoudig worden, wie zou zich dáárover nog verwonderen?
Ks
Het is verbazingwekkend, dat in ons land tegen de vermakelijkheidsbelasting eigenlijk uitsluitend wordt geprotesteerd door het film- en bioscoopbedrijf. Andere protesten blijven incidenteel en zijn dan nog vaak weinig terzake doende. De in culturele kringen vaak gepropageerde zienswijze, dat de overheid meer vermakelijkheidsbelasting int, dan dat zij subsidies geeft is van generlei waarde. In de eerste plaats geven rijk, provincies en gemeenten subsidies en int alleen de gemeente vermakelijkheidsbelasting. In de tweede plaats leveren de gesubsidieerde instellingen niet meer dan een fractie van het totaal der vermakelijkheidsbelasting, waarvan het grootste deel door de bioscopen en de sport wordt opgebracht. Dit neemt niet weg, dat de vermakelijkheidsbelasting een volkomen verouderde en cultuurbelemmerende instelling is. De plaatselijke amateurvereniging, de plaatselijke sportclub, de Bachvereniging (de Mattheuspassion!) hebben er minstens evenveel hinder van als de bioscopen (jarenlang met een excessief tarief gestraft) en de instellingen van z.g. grote kunst. Wat in de gemeentelijke culturele activiteiten vaak het effect heeft van een kleingeestige plagerij, wordt in het licht van de totaal-cijfers belachelijk.
Het totaal der gemeentelijke belastingen en der uitkeringen uit het gemeentefonds bedroeg volgens de Statistiek der Gemeentefinanciën 1958-1960 (C.B.S.) in 1949 566 miljoen gulden. Het aandeel van de vermakelijksbelasting daarin bedroeg 4%, nl. 23.7 miljoen gulden. In 1959 was het totaal van belastingen