Maatstaf. Jaargang 10
(1962-1963)– [tijdschrift] Maatstaf– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 583]
| |
[pagina 584]
| |
TodesraumMen kan het honderdmaal herhalen
(en ik deed het en nog zoveel anderen):
een mens kan zijn huid niet uit
maar hoe wennen we ooit aan de gekooide
die binnen die benarde
behuizing benauwend bestaat?
we kunnen er wel buiten maar te laat
we kunnen er wel uit maar naar de dood
we zijn nog banger dan we durfden vrezen
worstelend om lucht in het gejaagde
gulzig ademhalen van miljarden doden
die zich verdringen in ons leven dwingend
om mee te doen met ons of desnoods
wij met hen.
| |
[pagina 585]
| |
De stervendeDe tijd in de zeilen
waarheen vaart het lichaam?
boven de boot de wieken dood
vleugelslag slagschaduw over de ogen
de zee wordt breder
terwijl hij afdrijft
angst in de boeg van het bloed
voor de pijn van het drijfijs
het licht wordt witter
naarmate hij nadert.
| |
[pagina 586]
| |
Kleine barbarieToen hij de moed gevonden had
zijn hand te laten groeien
volgens geheime wensen van de spieren
niet langer bedelholte
niet langer afweervuist
maar klauw
scherpte hij zijn nagels aan
een hardstenen verbittering
schudde zijn armen wakker uit
de hangmat van het verleden
sloeg toe
en sloeg als vroeger
in de leegte.
| |
[pagina 587]
| |
Carrière1
Hij die zo graag een vlam had willen schrijven
een goed houdbare papieren
om uit te knippen
te verzenden
als circulaire
(alle brievenbussen zijn gelijk)
hij beschreef een kartonnen valbijl
gereserveerd voor eigen gebruik
boven de sluipgaten tussen
grootspraak en breedspraak
soms moest hij: lachen
van harte zegt men
om het onschatbaar voordeel
van het besefte nadeel.
2
Wonende in een kiemcel
1-eiïge tweespalt
voedde hij zich met honger
bedronk zich aan de dorst
verwekte elke avond
het kind waarvoor hij speelde
en gaf het smorgens aan
als doodgeboren.
| |
[pagina 588]
| |
Keus genoegWie niet vloeken wil moet bidden
hallelujah allahallah om mani padme om
goden verdringen zich als filmreclames
maar elke rolprent gods heeft pauzes
waarin de duivel of de dondermaker
de dodendienaar en de demon
mooi weer spelen met het beloofde land
en het viervoetig offerblok regeert
keurkorpsen medicijnmannen in gala
begoochelen de angst alsof het niets was
men eet de toversteen de kabbala het brokje
bloed uit de kelen der gezegende karbouwen
terwijl de loge van de goden bevend fluistert:
verslik je niet verslik je niet in mijn naam
in de overzij de Hades het hiernamaals
in het koninkrijk der hemelen.
| |
[pagina 589]
| |
Al of niet in memoriamWe kennen zo langzamerhand
het wachtwoord van de ontroering
ach en wee in het bloed en ja
god sta ons bij in de huid
maar niettemin de adem
roepend zonder geluid
en de extase - veelgedragen feestcostuum -
kijkt men al door de scheuren in het masker?
sterf ik nog feestelijk of leef ik al posthuum?
en wie bewijst ons dat
wij hier zijn want
wij zijn alleen
in een moeras
als een steen
naast een steen.
| |
[pagina 590]
| |
AdviesGeef niet mee maar heers
verweer je tegen de stilte
de kou de stilstand de leegte
geef niet mee verbreek
het woord dal: de dood bezegelt
ontken de zwarte kern
gons van ongeloof ontvonk
van tastbaar leven
vloek ja tegen het vroomste nee
verdoof niet geef je niet over
geef niet mee.
|
|