| |
| |
| |
J.B. Charles
Van het kleine koude front XIII
Korrespondentie
[In het nummer van juli 1961 van dit blad heeft men een opstel kunnen lezen, getiteld Lessen in eerherstel. Ik noemde daar de namen van twee vooraanstaande figuren in onze nederlandse ekonomische wereld en heb er zorg voor gedragen, dat hun de betreffende aflevering werd toegestuurd. Van geen van beiden bespeurde ik ooit een reaktie.
Het stuk werd later vrijwel ongewijzigd opgenomen in mijn boek Van het kleine koude front.
Een van de wijzigingen was, dat ik de ene naam verving door de letter X. Ik ging daar toe over, omdat Antoon Coolen intussen na een ongeluk om het leven gekomen was. Antoon Coolen had over die zaak een boeiend dossier, waar hij overigens op onverstandige wijze gebruik van gemaakt had, wat tot een veroordeling wegens belediging geleid heeft. Coolen was niet belust op, maar ook niet beducht voor een rentree in de rechtzaal (deze keer als getuige), mocht ooit de zakelijke inhoud van zijn dossier weer voorwerp van studie gaan maken. Maar hij leefde niet meer, en ik heb, omdat het mij ten slotte niet om personen maar om principes ging, de betreffende naam verduisterd.
Er is weer licht aangestoken in deze kwestie, respectievelijk een bescheiden pitje door de redaktie van het eindhovense studentenblad Bourgond, iets meer door de heer
w.r.a. van Ekelen die maatregelen tegen de studenten aankondigde, door die studenten die in hun schulp kropen en de verantwoordelijke redakteuren met ontslag straften, en door de laatstbedoelden zelf, die vrij, onverveerd een nieuw blad stichtten dat Lancet heet; met een kleine schijnwerper kwam de redacteur van de nrc, die in zijn rubriek Dezer Dagen een effen stukje over de zaak schreef dat evenwel niet ongeladen was, en ten slotte heeft de heer
w.r.a. van Ekelen een hoofdschakelaar overgezet en de hele zaak in het licht doen baden door een brief aan mij ter
| |
| |
openbaarmaking aan een paar grote dagbladen af te staan. Aangezien de lezers van Maatstaf er naar mijn mening méér recht op hebben dan wie ook, publiceer ik mijn antwoord aan de heer v.E. thans, in plaats van de aangekondigde voortzetting van het opstel waar ik mee bezig was. Die voortzetting wordt opgenomen in de aanstaande januari-aflevering.]
Leiden, 25 november 1962
Aan de heer wra van Ekelen te Eindhoven.
Mijnheer,
U hebt in Het Vrije Volk en De Volkskrant van 16 november een brief gepubliceerd, die u op 20 juli 1962 tot mij had gericht. Het Vrije Volk vertelt daarbij, dat U deze brief zou hebben geschreven op papier met het briefhoofd van de daf, wat inhoudt dat ik zou hebben kunnen begrijpen dat het om een formele reaktie van de daf ging. U weet, dat dit niet juist is. Uw brief was gesteld op partikulier postpapier, van een mij onbekende wra van Ekelen.
Ik ontvang dagelijks post van mensen die ik niet ken. Of ik er op antwoord dan wel de brief naast mij neer leg hangt van de inhoud af. Ik stuurde hem naar mijn advokaat en vergat hem daarna tot het ogenblik van uw openbaarmaking ervan. U hebt mij nu gedwongen, u op dezelfde manier te antwoorden.
Is dus, zoals ik zei, onjuist de bewering dat uw brief mij zou zijn geschreven onder het briefhoofd van de daf, ik heb wèl geschriften door u geschreven en ondertekend op papier van de daf in mijn bezit: rapporten over uw besprekingen met duitse instanties gedurende de oorlog. Uit dit pakket doe ik een heel kleine greep. U rapporteert over betalingen die aan belgische leveranciers gedaan moeten worden voor goederen die de daf nodig had om duitse militaire orders gereed te maken. U schrijft daarvan o.a.: ‘Op spoedige
| |
| |
behandeling is aangedrongen, daar het hier om belangrijke leveringen van de firma Van Doorne gaat aan de Luftwaffe. Hauptmann Viertmann zou ons even telefonisch waarschuwen wanneer zij bericht van Brussel over deze aangelegenheid ontvangen’. Maar de betaling moet goedgekeurd worden door het Nederlandsche Deviezeninstituut. Wil dit wel meewerken, waar het hier om een doorlevering gaat aan de vijand, voor militaire orders? Dan schrijft u: ‘Het is echter niet aan te nemen, dat hierbij dan moeilijkheden optreden. In dat geval zouden wij de Rüstungsinspektion weer direct kunnen waarschuwen’.
Ik bezit niet alleen brieven van u over uw bezoeken aan de Rüstungsinspektion en andere duitse instanties [over Dringlichkeitsbescheinigungen, die u zegt te hebben losgekregen, enzovoort], maar ook van vele anderen. Een kopie van een rapport van 16 maart 1943 bijvoorbeeld van het bezoek dat een kollega van u bracht aan het rlm in Berlijn, een rapport over de rupsen met 50 cm. ps-wielen die de vijand bezig is te testen. Het ging, in Rudolfstadt allemaal prachtig met de Prüfung, behalve dat de rupsen [wat zijn dat voor dingen geweest, mijnheer? Wat betekende trouwens rlm?] van de daf de volgende bezwaartjes ondervonden:
‘De wielen slaan wel eens om. Dat hadden we al gevreesd en kan door een aanstoot verholpen worden.
Het wiel blijft wel eens steken in een gat, dit wiel drukt zich dan vast in de grond en komt niet meer naar boven, zie teekening.
De bevestiging met de veerstroppen aan de veerbok is niet voldoende stijf’. Maar er kan nog van alles aan verbeterd worden, dus misschien gaat de order van de 4000 rupsen door. Dit rapport was getekend door W. van Doorne en twee anderen.
Nog een woord over die overvalauto's. U noopt mij, met uw uitdrukking ‘een gelogen verhaal van Antoon Coolen’ op dit punt terug te komen. De Gestapo te Nijmegen heeft de daf belast met een order, om bij de duitse Ford gemaakte Mercury's tot overvalauto's te verbouwen. Vlak voor de bevrijding van het zuiden zijn er nog 28 naar Waddinxveen gestuurd voor de bovenbouw. Dit zijn de auto's waar ik in
| |
| |
mijn boek over schrijf, de auto's ook die Coolen heeft bedoeld.
Ja, Coolen. Natuurlijk was ik bekend met de uitspraak van de rechtbank te 's-Hertogenbosch van 8 februari 1946, waarbij Antoon Coolen werd veroordeeld wegens belediging. Ik denk er niet aan, deze uitspraak te betwisten. Coolen had beter gedaan, zich met zijn advokaat in verbinding te stellen vóór zijn artikelen in De Deurnesche Courant verschenen, en niet pas nadat hij zich aanvechtbaar had gemaakt. Als men de verzameling kwalificeringen die tegenover de direkteuren van de daf zijn neergeschreven nog eens leest, is het duidelijk dat Coolen veroordeeld moest worden. Maar het is even duidelijk, dat de rechter zich in zijn uitspraak onthoudt van een oordeel over de féiten die Coolen tot zijn verontwaardiging hebben opgezweept. Het punt was niet, of de daf voor de vijand gewerkt had. Dat is eenvoudig onweersproken. Gedurende de hele, een dag durende zitting in Den Bosch, is bijvoorbeeld het punt van de overvalwagens, het enige dat ik uit een buitengewoon groot materiaal in mijn artikel genoemd heb, herhaaldelijk door Coolen en zijn advokaat naar voren gebracht, maar nimmer weerlegd.
Voor zover de rechter over de samenwerking met de vijand sprak, nam hij in overweging, of misschien positief gedrag, zoals sabotage aan her. einde van de bezetting, opwoog tegen de samenwerking met de vijand voordien. En hoewel Coolen zich inderdaad niet had moeten laten verleiden tot het gebruik van invektieven in zijn gerechtvaardigde bezwaardheid, zijn opvatting ten aanzien van deze moraal van het ‘batig saldo’ was volkomen rechtvaardig. In mijn boek Volg het spoor terug schets ik deze moraal met het voorbeeld van de ellendige politieman die tien joden inzamelt voor de vijand en vijftien laat vluchten, zodoende pochende op een voordelig saldo van vijf joden.
Het gaat mij niet om personen, maar om een principe. Ik ben van mening, dat een nederlandse ondernemer die zich in dienst gesteld heeft van de militaire uitrusting van de vijand, daarmee verschrikkelijk onjuist heeft gehandeld. De daf heeft dit in een afschuwelijke omvang gedaan, althans
| |
| |
tot 1944. Om éen blik in deze relatie te slaan: op 1 december 1942 beloopt de orderportefeuille Luftwaffe, Kriegsmarine en Organisation Todt f 7.372.474,-. Coolen betwistte niet, dat H. van Doorne later een positief kontakt met de illegaliteit kan hebben gehad, maar hij meende dat later positief gedrag niet voor schuldvergelijking met vroegere kollaboratie in aanmerking komt. Hij nam ontslag van het tribunaal, waar hij lid van was, toen hij bijvoorbeeld een groenteman heeft zien veroordelen die voor f 400,- groenten geleverd had aan een Wehrmachtsbataljon en die bij de behandeling van zijn zaak niet kon bogen op naderhand in zijn winkel gepleegde sabotage, noch kon wijzen op een krachtig fundament dat hij, voor de nederlandse ekonomie van na de bevrijding, door te kollaboreren had opgebouwd. Coolen heeft bij zijn ontslag o.a. het volgende geschreven: ‘Terwijl van zoo groote groepen van ons volk zooveel gevergd is aan vaderlandsche onkreukbaarheid en zoovelen het offer van have, goed en leven hebben gebracht, kan ik me slechts verbazen over wat den industrieelen tijdens de bezetting klaarblijkelijk geoorloofd geweest is en over de uitzonderingspositie hunner onaantastbaarheid’.
Het verweer, dat ik enige dagen geleden onomwonden hoorde, luidt, dat de daf in 1945 met zijn veertig imposante machines en het van de vijandelijke orders overgehouden materiaal zo prachtig de nederlandse industrie, die in 1945 op het nulpunt stond, heeft kunnen helpen. Het prachtige machinepark, grotendeels belgische en franse machines, dat de daf in 1945 bezat, had zij zeker nog niet in 1939. Nederland heeft in 1962 een automobielfabriek! Dit pleidooi, mijnheer, aanvaard ik niet. Het zou beter zijn als wij allemaal vandaag de dag hadden moeten lopen, wanneer wij onze zindelijkheid hadden kunnen redden. Het zal blijken, dat wij nu niets gered hebben. Wij hebben dafjes en wij hebben ook gauw weer oorlog. En in de kleine, persoonlijke verhoudingen: u en uw werkgever en ik zullen vandaag of morgen sterven. Dan doet de industrie er nog bijzonder weinig toe.
In de oorlog is van de individuele burger en van de kleine ambtenaar uitermate veel gevergd. Hoe zwaarder
| |
| |
men woog, des te meer men zich blijkbaar kon veroorloven. Het bijzondere van deze immoraliteit, mijnheer, is, dat er systeem in zit. Een systeem dat onderstrooms is verbonden met de zogenaamde moraliteit die achter onze hedendaagse politiek staat. Die onderstroomse politieke werkelijkheid tracht ik in mijn boeken te peilen, maar in het stuk waar u bezwaar tegen maakt gaat het om heel eenvoudige zaken, namelijk om de zichtbare bovengrondse leiding in onze politiek. Sommige mensen verwijten mij dat ik terugkom op zaken die zijn afgehandeld. Dat is een misverstand. Ik kom niet terug op de zuivering bijvoorbeeld, hoewel ik van mening ben dat zij, die zich bezig houden met de sociale psychologie van de politieke werkelijkheid achter dingen als militair gezag en zuivering gedurende en na de oorlog, schromelijk zijn tekort geschoten. Niet ik kom op afgedane zaken terug, maar anderen hebben dat gedaan, door de heer Van Doorne met de Nederlandse Leeuw te onderscheiden en hem eredoctor te maken. Ik appelleer tegen deze na-zuivering die vijftien of zeventien jaren na de oorlog de verhoudingen omkeert. U is de strekking ontgaan van het hoofdstuk Lessen in eerherstel, in de context waarvan mijn stuk is geschreven. Het eredoctoraat en de ridderorde verzilveren samenwerking met de Luftwaffe, Kriegsmarine en Organisation Todt, althans verzilveren mede deze. Daartegen is het dat ik bezwaar maakte. Ik zou zover kunnen gaan, dat ik stel, dat er van onze gesneuvelde vaders, broers en vrienden zijn, die hun ellendige dood hebben gevonden met behulp van de door de daf voortgeholpen bewerktuiging van de vijand. Ik wil uw aandacht slechts vragen voor hen, die geweigerd hebben met de vijand te eten en te drinken, voor hem te smeden en te ontwerpen aan en voor zijn wapenrusting, ook al hadden zij daaraan kunnen
verdienen en er een magnifiek bedrijf aan kunnen overhouden. Zij hadden gelijk. Misschien zijn zij dood, waarschijnlijk zijn zij arm, maar zij hadden gelijk. En het is hij, die de geslaagde slimme kollaboratie thans lachende toedrinkt, die terugkomt op de zuivering. Hij keert de strekking daarvan om en trapt na tegen hen, die getracht hebben een beetje zindelijkheid te bewaren.
w.h. nagel
|
|