Maatstaf. Jaargang 10(1962-1963)– [tijdschrift] Maatstaf– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 520] [p. 520] Pierre Kemp [Gedichten] Balladen De wind keert de gevallen roze blaren van de wilde rozen om. Een drinkende zwarte kat voelt ze op haar haren en alleen de oude dichter zegt: kom, nu kan ik de andere kant ook lezen in zijn verbleekte wezen. Want ook de insecten en bloemen hebben daden, waard voor een of meerdere balladen. Controle Ik rijd langs mijn boekenkasten, twee kilometer per uur. Controleer op vreemde gasten, zijn die er, ik vuur! Niet om er een te raken en te strekken op het beton, maar om een verhaal te maken, dat liegt als de Zon. Mijn kleuren zijn nog altijd rood, geel en blauw in de drievuldigheid van de vrouw. [pagina 521] [p. 521] Eeuwige trompet Een trompet zegt het ergens in het blauw van de lucht. Door de beminnelijke middag jaagt een zucht. Maar wat er in mij van mijn jeugd overbleef, wil oud-opstandig zijn en schreeuwt: ik leef! Al die groenen hebben voor mij geen waarde, ik eis een eeuwige trompet reeds op aarde. Zó ben ik tot in mijn hals vol geraas, en ik kan niet meer wachten tot Sinterklaas! Goed Is het wel goed, zo goed te zijn met goed, dat nog niet is gedragen? Er was nog niets in, geen vlees, geen bloed en het hing niet aan lijnen of hagen. Maar zijn kleur associeert wel fris met groen. Wat zal ik doen? Wat opkijken en een kusmond trekken naar de zon, die goede godin van al wat rijmt op on in de bevallige bogen van textielen? Wat zal ik doen? In elk geval: niet knielen! [pagina 522] [p. 522] Kale ringen Oude bekenden van het korenland ontmoeten elkaar nog wel. Er wordt dan gedacht aan de vaardigste hand bij het arenspel. Dan zijn er meesters in het strelen, al is er geen diploma of certificaat, soms nog een glimlach om de vele vertrekken in het graan ver van de boerenstraat. Maar de bekentenissen van de kale ringen willen de halmen niet zingen. Iets te verven? Mijn naam is Juffrouw en mijn voornaam ‘Verve’. Ik ben niet voorbestemd om veel te erven en als mij op een straathoek de zon ‘bevalt’, zeg ik tegen mijn damesdijen: ‘halt’. Ik zeg dit ongedempt, wanneer ik wil, met al mijn lenigheden in mijn vitrien. Er is aan mij niets, dat ik laat ontzien. Ik ben echt zonnekind, al moet ik sterven. Daar hoor ik kleine wielen naderzwerven. Het wagentje van een colporteur staat stil. Hebt U misschien iets te verven? En deze inspiratie aan de staart heb ik aanvaard. Vorige Volgende