en mijn benadering van poëzie bestaat hierin, dat ik ten aanzien van het gedicht geen ‘publiek’ erken. Wie een term als ‘publiek’ hanteert, geeft daarmee te kennen, dat hij de poëzie als een privé-zaak van de dichter [= ingewijde, = verheven boven de andere stervelingen] beschouwt, waarbij de lezers als geïnteresseerde, maar tenslotte onbelangrijke toeschouwers aanwezig mogen zijn. Mijn kijk op het gedicht als een aktualiteit brengt met zich mee, dat ik de lezer van het gedicht tegelijkertijd als de dichter ervan beschouw. Wat de oorspronkelijke dichter heeft gedaan, is de gegevens aanvoeren, die 't de lezer mogelijk maken zijn eigen gedicht te scheppen. De lezer is m.a.w. bij het lezen niet alleen op zoek naar de toekomst van Gorter of Leopold, maar ook naar zijn eigen toekomst. Is hij alleen in de toekomst van Gorter of Leopold geïnteresseerd, dan pleegt hij literatuurhistorie in de verouderde zin van het woord. Het is de vraag of de beoefening van deze wetenschap [als standaardisering van een aanvankelijke bezieling] iets met het kreatief lezen van poëzie te maken heeft.
Tegen deze achtergrond vervalt de fiktie van een kritikus die bindende uitspraken over een bepaald gedicht meent te kunnen doen. Hij kan zich alleen afvragen, wat een bepaald gedicht op een bepaald moment van zijn eigen ontwikkeling voor hemzelf te betekenen heeft. Het is mogelijk, dat hij er volgend jaar anders tegenover staat, of dat er duizenden andere lezers [= dichters] met hem van mening over verschillen. Zijn visie is daarmee gerelativeerd, maar wie vraagt er eigenlijk om een oplossing van het poëtische dilemma, tenzij Ross?
Op één ander onderdeel van Ross' artikel wil ik nog even ingaan, omdat er uit blijkt, dat er voor Ross sinds '50 in poëticis nauwelijks iets veranderd is. Hij citeert Bloem, die in '42 schreef: ‘Aan den aanvang van ieder gedicht staat wat ik zoo huiselijk mogelijk een inval zou willen noemen’, en voegt er aan toe: ‘Later begint, zoals Bloem het formuleert, het “invullen” van het gedicht, een werkzaamheid waarbij wil en verstand meer op de voorgrond treden’. Als de Vijftigers zich tegen één aktiviteit van vele vroegere dichters verzet hebben, dan is 't wel tegen dit ‘invullen’