Maatstaf. Jaargang 10
(1962-1963)– [tijdschrift] Maatstaf– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 320]
| |
A. Marja
| |
[pagina 321]
| |
de mannen, die het in de bibliotheekwereld voor het zeggen hadden, hem juist om zijn romantische, dichterlijke aard niet de figuur vonden, die men bij voorkeur in aanmerking liet komen voor een leidende funktie. De Vries' weg naar het schrijverschap is zwaar geweest, in de eerste plaats doordat de omstandigheden hem parten speelden en doordat hij van een zeer wankele basis starten moest! Van J.B. Charles kan men niet zeggen dat hij het moeilijk gehad heeft, eerder dat hij het zichzelf moeilijk maakte en maakt, maar hij kon dat doen omdat hij van een zeer solide basis kon vertrekken en eigenlijk wat men noemt ‘alles mee-had’. Het schrijven is voor hem een diepe innerlijke noodzaak, maar het brood was er nimmer mee gemoeid; zijn vader was een gefortuneerd zakenman, hij had een materieel-onbezorgde school- en studententijd te Groningen, waar hij rechten studeerde en cum laude zijn doctorstitel haalde; zijn eerste literaire produkten waren typische studentenpoëzie, hij was bepaald niet erg romantisch en overgevoelig, en zijn literaire ‘karrière’ - als men in zijn geval dat woord mag gebruiken - begon pas na de oorlog en werd over het algemeen gekenmerkt door uiterst welwillende en geïnteresseerde reakties, zoals bij haast alle ‘jongeren’, die profiteerden van een heel andere konjunktuur dan waaronder de jonge Theun de Vries als dichter en schrijver beginnen moest. Charles schreef een brokkelige, vaak anti-esthetische, zeer eigen poëzie met weinig invloeden van oudere dichters, die hij overigens nauwelijks kende en wier werk hem ook maar matig interesseerde, - Theun de Vries debuteerde met verzen die zeer gaaf en soms zelfs ‘glad’ waren, en waarin men de toon van Marsman, Anthonie Donker, Slauerhoff en al de iets oudere dichters, die in de dertiger jaren en vogue waren, terugvond. Theun de Vries zei deze dichterlijke jeugdperiode vaarwel door talrijke volumineuze romans te schrijven en trad betrekkelijk zelden als essayist op [het lijkt mij overigens dat hij op dit terrein schromelijk wordt onderschat - een aantal van de artikelen die hij kort na de bevrijding, o.a. in De vrije katheder, schreef hadden al lang gebundeld moeten worden!] - Charles liet het als prozaïst bij enkele novellen, en kwam toen met Volg het spoor terug | |
[pagina 322]
| |
voor de dag, het onvervangbare boek,Ga naar voetnoot1 waarin hij op deels beschouwelijke, deels vertellende, maar haast altijd polemische manier meedeelde Wat hij zelf in de bezettingsjaren had beleefd, wat dit in hem had losgewoeld, en hoe hij daardoor tot een kritische instelling kwam ten aanzien van onze hedendaagse maatschappij, welke instelling men kan trachten aan te duiden met de term van Camus: ‘de mens in opstand’. Theun de Vries ten slotte stamt uit een vaag vrijzinnig milieu, waaraan hij zich moeizaam en heftig ontworstelde, terwijl ‘bloed en bodem’ hem min of meer in hun ban hielden: hij blijft zich een ontwortelde Fries voelen, dat blijkt duidelijk zowel uit zijn bekende Wiarda-cyclus als uit zijn recente mémoires, al mag de term die ik hier gebruik geen enkele associatie met de ‘blubo’-literatuur der nazi's opwekken! Charles is een echte noordeling, maar dat laat hem volkomen koud, het heeft nooit iets problematisch voor hem gehad, hem interesseert de mens eigenlijk alleen op een ‘vertikale’ manier, wat dan weer verband kan houden met zijn gereformeerde afkomst, waarvan hij zich weliswaar vrijmaakte om zich tot agnostikus te ontwikkelen, maar uit zijn geschriften - ook uit Van het kleine koude front - blijkt duidelijk, dat hij daarna weer een gelovig christen werd, voor wie zonde en genade, schuld en oordeel, boete en vergeving, levende begrippen zijn, die hij wil laten gelden, niet alleen waar het zijn eigen handel en wandel betreft, maar ook als hij het heeft over ekonomische, sociologische of artistieke problemen, hetzij in China of Joego-Slavië, hetzij bij de kulturele politiek van het ministerie van o.k. en w., dat zich blameert door ‘foute’ kunstenaars te pousseren, hetzij in geval van deiningen in het wereldje der nederlandse letterkundigen! Verschillen genoeg dus, en men zou zich kunnen afvragen of het meer dan toeval of luim is, dat hier de beide recente geschriften van De Vries en Charles met elkaar in verband worden gebracht! Toch is er althans één duidelijk punt van overeenkomst: zowel de een als de ander is - of- | |
[pagina 323]
| |
schoon zij dat van huis uit zeker niet waren - uitgesproken socialist geworden en dan beslist niet op de wijze zoals dat tegenwoordig heel goed en fraai staat in bepaalde milieus, zoals men ‘socialist’ kan zijn en tevens kommissaris van de Unilever, zoals het een eeuw geleden heel fijn en vooruitstrevend stond om ‘liberaal’ te zijn. De Vries en Charles, zij wensen beiden een grondige verandering van een wereld die, zoals Charles het ergens uitdrukt, een Eichmann ophangt, maar tegelijkertijd een Heusinger en Speidel met goud behangt, of van, zoals De Vries het - merkwaardig genoeg - uit de mond van de stille en bescheiden Aart van der Leeuw optekende, ‘de lelijke, brute en mensonwaardige geldhuishouding, die alleen ter wille van een handjevol bevoorrechte barbaren schijnt te bestaan’! Het is een overeenkomst, die een vergelijking van beiden rechtvaardigt, die hen tot opmerkelijke - en in mijn ogen ook tot bijzonder sympathieke - figuren stempelt in een tijd, dat velen menen en beweren dat het socialisme zo dood als een pier zou zijn [terwijl men evengoed kan zeggen dat het nog in zijn kinderschoenen staat!] en dat de jongere schrijvers in levensbeschouwelijk en politiek opzicht zich voor een groot deel doen kennen als aanhangers van wat Charles het ‘nep-nihilisme’ heeft genoemd. Dat Theun de Vries daarbij een zeer besliste keuze heeft gedaan en al jaren als een doktrinair partij-kommunist geldt, heeft de moeilijkheden, waarmee hij van de aanvang af te kampen had, nog danig vergroot; al jaren wordt zijn werk in een deel van de nederlandse pers eenvoudig doodgezwegen, waarmee ik niet zeggen wil dat hij alleen maar meesterwerken geschreven heeft! Zelf heb ik wel eens uiterst kritische geluiden laten horen over zijn oeuvre als romancier, maar dat een begaafd kritikus als Gomperts bij mijn weten nog nooit een serieuze regel aan zijn werk wijdde, terwijl hij vodderige boekjes van talentloze vrienden begrijpend en waarderend besprak, is in dit opzicht tekenend! Het moet iemand als De Vries ook wel gegriefd hebben, heel wat meer dan felle kritiek op zijn werk, waar hij opmerkelijk goed tegen kan: van Ter Braak, voor wie hij werkelijk niet veel goede woorden overheeft en die hij evenzeer onderschat als | |
[pagina 324]
| |
hij Dirk Coster nog altijd blijkt te overschatten, zegt hij in Meesters en vrienden, dat deze een van zijn romans volkomen terecht afkraakte, en zelf is hij al evenmin mals in zijn oordeel, waar het sommige van zijn vroegere werken betreft! Hoogst interessant is overigens in dit opzicht weer het verschil met Charles, die politiek eveneens uiterst links denkt en staat, maar herhaaldelijk met nadruk verklaart dat hij van het partij-kommunisme niets hebben moet, al ziet en onderstreept hij even nadrukkelijk en herhaaldelijk het enorme wezensonderscheid tussen kommunisme en fascisme, twee wereldbeschouwingen die de zogenaamde socialisten van deze tijd maar al te graag over één kam scheren, om dan in de praktijk samen met duitse oorlogsmisdadigers het westen, de vrijheid en de kultuur te gaan verdedigen tegen het kommunistische gevaar! Ook voor Charles is het partijkommunisme een doktrine, die hij als mens en christen, als kunstenaar en individualist, weigert te aanvaarden, maar hoe fel en eenzijdig hij ook kan zijn, hij wil zich noch op het verleden, noch op een gefikseerde toekomst vastleggen, maar alleen opereren vanuit het ‘heden der genade’, dat ook de mogelijkheid tot wezenlijke veranderingen bij de andere partij openlaat. Alleen tegenover het fascisme - het ‘fascisme avant la lettre’ zoals hij zegt - is hij onverzoenlijk, omdat het voor hem de Oude Adam representeert, de vleselijke mens die niet verstaat de dingen die des geestes zijn, de knotsenzwaaiende atavus, het beest in de mens, dat moet worden overwonnen eer er überhaupt van kultuur of vrijheid, of zelfs maar menselijkheid-in-ware-zin sprake kan zijn! Het is dus toch wel interessant aan de hand van deze boekjes tot een dergelijke vergelijking en beschouwing te komen! Ook de psychologie kan men er nog bij halen. Charles heeft herhaaldelijk gezegd dat hij geen orgaan bezit voor [abstrakte!] filosofie, dat de filosofie hem gestolen kan worden. Theun de Vries deelt mee dat zijn ‘bekering’ tot het kommunisme voor een belangrijk deel voortvloeide uit het feit dat hij ‘een vastomlijnde filosofie broodnodig had. Ik wist alleen nog niet welke: geen enkele filosofie, mij bekend, had de macht mij geheel voor zich op te eisen’. Dat | |
[pagina 325]
| |
werd dan later het marxisme: ‘In de jaren 1935 en 1936 las ik vrijwel geen “schone” literatuur meer; ik verdroeg ze nauwelijks nog. Ik had de geschriften van Marx en Lenin ontdekt’. Veel meer zegt hij er eigenlijk niet van, en het gekke is dat men, hoe overtuigd hij in dit opzicht ook moge zijn, ook uit zijn latere werk niet de indruk krijgt dat deze leer hem werkelijk doordringt en doordrenkt, wat bij Charles wel degelijk het geval is met de ‘beginselen’ die hij aanhangt en op agressieve wijze verdedigt. De Vries, die zichzelf in zijn mémoires tekent als een uitgesproken neurotikus met hevige doods- en levensangsten, die aanvankelijk openstond voor allerlei okkulte en esoterische flauwe kul, maakt de indruk van een drenkeling, die zich aan de politiek vastklampt [wat over de al-of-niet-juistheid van zijn inzichten natuurlijk niets zegt!] - Charles doet veeleer denken aan de dichter Pankow uit Ter Braak's Pantserkrant, een figuur die tegen heugen en meugen in de politiek betrokken raakt, die merkt dat hij over politiek schrijft, ook als hij dat helemaal niet wil, omdat bij een eerlijke en volledige benadering van de menselijke werkelijkheid de politiek nu eenmaal niet buiten schot kan blijven! Theun de Vries zocht een vader-imago, misschien omdat zijn ouders, zoals hij meedeelt, hem in hun ellendige omstandigheden al heel jong verweten dat hij blijk gaf materieel niet op eigen benen te kunnen staan en omdat hij iets anders wilde dan de vaagvrijzinnige sfeer, die hem in zijn jeugd omgaf - Charles rebelleert en protesteert tegen iedere autoriteit, wellicht omdat hem toch nog altijd iets dwars zit in de materiële welstand en het paternalistische kalvinisme, dat zijn jongelingsjaren stempelde! Theun de Vries toont zich tegenover de meesters die hij beschrijft [en die eigenlijk allemaal brave hollandse literatoren waren] een bijna serviele leerling, met uitbarstingen van plotselinge opstandigheid; hij is Havelaar en Coster nog altijd dankbaar dat ze hem tenminste ernstig namen, maar tegenover Marsman [die overigens zelf heel weinig van een ‘vader’ had] toonde hij zich gegriefd en teleurgesteld, ofschoon deze daarvoor werkelijk geen aanleiding gaf! Charles heeft in zekere zin lak aan meesters en superieuren; hij zei in de oorlog mensen als Ebels en Lou- | |
[pagina 326]
| |
wes, die ambtelijk boven hem stonden, ongezouten de waarheid; hij is een man die, zoals ik al zei, het zichzelf moeilijk maakt en die zich dat kan permitteren, terwijl De Vries iemand is, die het moeilijk had en heeft, en daaraan vaak bijna te gronde is gegaan. Meesters en vrienden van Theun de Vries bevat onbevangen, vaak amusante herinneringen aan en anekdotes over schrijvers als Havelaar en Coster, Boutens en Nijhoff, Jelle en Gerben Brouwer, Herman de Man en Slauerhoff, met daar doorheen geweven een stuk autobiografie van de auteur zelf. Van het kleine koude front is naar de inhoud belangrijker en vormt in zekere zin een vervolg op Volg het spoor terug; het handelt over ontmoetingen in Oost-Duitsland [o.a. met Brecht], over Goering en Dimitroff, over Badings en Stuiveling, over de hongaarse kwestie, over Siebe van der Zee die zo graag rode honden wilde klieven, en over Colijn - een boeiend en amusant hoofdstuk, waarin echter ook wel eens ‘kurk gezaagd’ wordt, zoals Multatuli het zou uitdrukken, en waarin de schrijver met een stuk jeugd afrekent op een wijze, die alleen ouderwetse, geheide anti-revolutionairen tot woede zal prikkelen. Beide boeken zijn zeer lezenswaard, voor mij niet in de laatste plaats omdat men door een vergelijking van de auteurs tot veelvuldige bespiegelingen kan komen, waarvan ik hier maar enkele voorbeelden heb kunnen lanceren. De rest laat ik graag aan het initiatief van de lezers over. |
|