| |
| |
| |
J.B. Charles
Van het kleine koude front XI
Spanje
Op 13 en 14 april was er in Rome in het paleis Brancaccio een ontmoeting met verbannen spanjaarden over Spanje. Daar zaten in het komité van de voorbereiding mensen als Clement Attlee, Vincent Auriol en ook Pablo Picasso en Ilja Ehrenburg.
Ik reisde naar Rome met de kleine hoop dat ik Picasso zou zien. Ik zou proberen dicht bij hem te komen zitten; liefst schuin achter hem, stelde ik mij voor, en terwijl hij zat te luisteren wilde ik langdurig naar hem kijken. Hoe zou hij roken? Wat zou hij roken? Ik kijk erg tegen schilders op; zij beginnen met niets dan hun ogen en handen en gaan daarmee de woestijn in. Na veertig jaar komen ze terug en laten ze je zien dat zij wat maken kunnen waarvan je niet gedroomd hebt dat het bestond. Schilders moeten oud worden. Wonderkinderen, zoals de elfjarige koncertviolist, heb je in hun wereld niet. Als zij hun veertig jaren woestijn doorkomen zonder te zijn gekrepeerd van de honger of van het schuldgevoel tegenover hun vrouwen en kinderen of van de schaamte voor hun schuldeisers, hebben zij de kans op een eigen onnavolgbaar niveau. En anders niet. Dat de woestijnjaren van Picasso er geen volle veertig geweest zijn doet aan dit principe niets af; een enkele uitzondering moeten wij de geschiedenis altijd toestaan, maar de schilderkunst kent geen Mozarts. Ik kijk tegen Picasso op zoals een ander tegen een wereldkampioen hardfietsen of schaken. Hij is van een hogere soort, die ik vooral herken in zijn grafiek. Daarom had ik hem graag langdurig van dichtbij gezien. Maar hij was er natuurlijk niet.
Wel was Jules Moch er en dat is ook geen kinderachtige jongen. Hij spràk zo uitnemend. Het verbaast mij trouwens, dat buitenlanders altijd zoveel beter in het openbaar spreken dan mijn landgenoten. Neem Nenni, neem Ortega y Gasset daar in Rome: langdurig maar zonder enig spanningsverlies,
| |
| |
het is ongelofelijk. Vergelijk daar eens de gewone nederlandse ministers bij: verlegen droogpruimen die al hakkelen bij de gedachte dat ze minister zijn en tegelijk zweten bij de gedachte dat de luisteraars deze omstandigheid zouden kunnen vergeten. Een uitzondering vormt Luns, maar geen gunstige uitzondering. Om verlegen te kunnen zijn, heeft men tenminste een beginsel van zelfkritiek nodig. Wat moet die man ziek worden, als hij op een dag zijn zelfvertrouwen eens zou verliezen. Maar dan hebben wij al miljarden teveel in Zuid-Oost-Azië verspild, plus ons gezicht, om van de gesneuvelde dienstplichtige jongens maar niet te spreken en om over het valse verdrag met de tevreden-keiharde erfgenamen van Adolf Hitler maar te zwijgen. Nee, dat Luns gemakkelijk keuvelt is geen voordeel. Nenni spreekt alsof hij gewapend is met goddelijke woede. Ortega y Gasset, aan de bestuurstafel vlak naast de lessenaar van de spreker, kan zijn mond niet helemaal gesloten houden. Telkens weer beseft hij dat en sluit hij zijn lippen voor het laatst en stevig op elkaar; maar heel gauw daarna bewegen ze weer mee. Zoals mijn grootmoeder uit de bijbel las zo proeft Ortega y Gasset de woorden van Nenni na. En als Nenni uitgesproken is dan staat de oude man op en omhelst de spanjaard de massieve vierkante italiaan met zijn onbehaarde schedel, hij omhelst hem met beide armen.
En Nenni zelf? Kijk, als Eugenius Szyr, de vice-president van de ministerraad van Polen, nerveus en wel zijn toespraak beëindigd heeft, houdt de vierkante Nenni, die nu aan de bestuurstafel zit, zijn armen stevig over elkaar, want wat Szyr deed was een discussie houden tegen de Nato, een politieke boodschap overbrengen die in Moskou verpakt had kunnen zijn en daarvoor waren wij niet bij elkaar, wil Nenni maar even duidelijk stellen.
De belgische senator Henri Rolin houdt een fikse rede waarin hij zegt dat Salazar niet meer sympathie verdient dan Franco en dat het de amerikanen zijn die ons hebben opgescheept met deze nato-bondgenoot. Nu klapt Nenni wèl een ogenblik in zijn stevige handen.
Daar worden banieren binnengedragen die in het geheim in de gevangenis van Burgos voor onze konferentie gemaakt
| |
| |
zijn en die in de afgelopen week door studenten van de universiteit van Barcelona over de grens zijn gesmokkeld.
Een west-duitser komt vertellen dat zijn land de officieren van de vroegere Blauwe Divisie, die probeerde Hitler mee te helpen met de verovering van ‘Oostland’, feestelijk ontvangt; dat veel kranten in zijn land Franco de ‘bevrijder’ van Spanje noemen en dat de regering van Adenauer die van Franco financieel steunt.
Er is een boodschap van aanmoediging, getekend door 106 vrouwen uit Israël. Er komt een vierkante man voor het spreekgestoelte staan die onverschrokken een rede houdt in het fins. Een geduldige juffrouw schuin achter hem maakt er italiaans van.
Het is niet, wat ik een ogenblik gedacht heb, een kwestie van latijnse kultuur, dat goed kunnen spreken. Daar heb je Manuela Skyses, een engelse schrijfster. Zij heeft, direkt na de spreker uit Polen, met een stem als een kleine klaroen, een helder gebouwd betoog gehouden. Wij zijn hier om te protesteren tegen de behandeling van politieke gevangenen in Spanje, zei zij, en om te treuren over het feit dat Spanje onder een rooms-fascistische diktatuur zucht, en om te overleggen wat wij aan een en ander kunnen doen; maar dan moeten wij niet net doen, zoals de geachte afgevaardigde uit Warschau - was dat niet verrukkelijk? alsof Polen een engels graafschap was, ergens tussen Heaven en Devon - net doen alsof de enige redelijke vervanging van de spaanse misère een kommunistische diktatuur zou zijn. Zij voegde er aan toe: wij zijn hier bijeen om over politieke gevangenen te praten; ik ben liberaal en daar ben ik trots op, want liberalen houden geen politieke gevangenen.
Dit was een koude douche voor een gedeelte van de aanwezigen, maar het was een woord dat anderen alle overleg waard vonden. Wij bevonden ons opeens met een klein aantal lieden apart in de koffiekamer, begerig om deze problematiek te bespreken, en wij kwamen over het politiekafwijkende gedrag van de burger tot de onderscheiding der volgende mogelijkheden:
a. | de burger denkt afwijkend over de staatsvorm en over de politiek; |
| |
| |
b. | hij uit zijn afwijkende politieke opvatting; |
c. | hij poogt die langs demokratische weg te verwerkelijken; |
d. | hij tracht die met geweld te realiseren. |
Wat dit eerste punt betreft, misschien hebben middeleeuwse overheden het afwijkende denken over de staatsvorm en de politiek willen bestrijden; een aktueel probleem is dat nu niet meer.
Het volgende punt is dat wel. In de staatsvorm die wij op prijs stellen mag men zich afwijkend over politiek uiten, maar met een belangrijk voorbehoud. Dit voorbehoud betreft de zedelijkheid of liever de eventuele onzedelijkheid van de betreffende uiting. Iemand die bijvoorbeeld in het openbaar stelt, dat het fascistische Italië terecht uit doodslaan ging in Ethiopië, moet niet straffeloos kunnen rondlopen. Zo is het met de verdedigers ex post facto van de nationaal-socialistische veroveringsoorlogen en massamoorden. Als men in Londen Mosley toestaat een betoging te houden, zou het geen verdienste zijn van het londense publiek, als het zich beheerste en Mosley niet de mond sloot, integendeel. Het publiek korrigeert terecht een veel te ruime tolerantie van zijn overheid. Ditzelfde geldt ten aanzien van de nederlandse herlevende nationaal-socialisten. Ik was gauw voor vrijlating van ongevaarlijk geworden politieke delinquenten. Ik ben onmiddellijk voor hervatting van de strijd tegen nieuwe fascisten met de middelen van 1940-1945. Wij waren, stelden wij in Rome vast, in zoverre demokraten, dat wij alle politieke meningsuitingen toelaatbaar achtten, behalve de onzedelijke.
Om een fatale versluiering van deze problematiek te voorkomen moet nu dieper worden ingegaan op de zedelijke evaluatie van politieke opvattingen. Zij zijn niet alle even oir- en achtbaar, ook al zouden zij, wat een hele andere zaak is, de vrijheid van de burgers in gelijke mate aan banden leggen. Er is een politieke opvatting denkbaar die niet uitgaat van gelijk recht voor alle mensen, maar die gebaseerd is op macht. Deze politieke opvatting is niet alleen denkbaar maar reëel. Zij is de fascistische. Het woord ‘opvatting’ is wat te mooi, maar misleidend zou het zijn, over een fascistische ideologie te praten. Die bestaat niet.
| |
| |
Er is geen logos, laat staan een idee. De ‘ideologie’ van Mussolini's Italië was: wij zijn sterker. Die van het nationaal-socialistische Duitsland: wij zijn het heersersras. Die van Franco: wij zijn officieren, wij zijn van goeden huize, wij zijn materieel sterk bevoordeeld en wij wensen niet dat deze privileges gevaar lopen door een socialistische regering; daar gooien wij desnoods twee miljoen doden tegenaan. Het tuig dat in Nederland en België kollaboreerde toonde een soortgelijke gestemdheid, met alleen nog maar een extra inferieure trek daarenboven: men kon, door de vijand te helpen volkeren, hier of in de Sovjet-Unie, uit te roeien, een status verwerven boven de landgenoten; die kon men het zuur maken, terwijl een en ander bovendien een materiële bevoordeling schiep.
Wat (c) betreft: het hoort bij het wezen van de totalitaire staatsvormen, een verandering langs demokratische weg niet toe te staan. Hier vonden wij ons niet alleen tegenover de fascistische, maar ook tegenover de kommunistische regimevormen.
Ten aanzien van (d) meenden wij, dat geweld tegenover het fascisme altijd geoorloofd is, maar dat een gewelddadige omwenteling in een niet-fascistische staat onjuist is. Dit laatste punt bracht ons weer op (b) en laste daar de volgende aanvulling in: ook die politieke uitingen die, in een demokratische staatsvorm en onder een dienovereenkomstige regelmatige regering tot gewelddadige omwenteling opwekken, behoren te worden onderdrukt.
De konferentie was eenstemmig van oordeel dat de spaanse politieke gevangenen in alle opzichten de morele steun en, voorzover mogelijk, zelfs de daadwerkelijke hulp verdienden van alle aanwezigen, zij het dat een deel der aanwezigen meende thuis bij het andere deel óók voorwaarden aan te treffen die tot akties ten behoeve van politieke gevangenen zouden kunnen nopen. Ik merkte verder op, dat katalaanse belangen werden onderscheiden naast de spaanse.
Men zou zeggen: wie zitten er nu nog in de gevangenis voor hun strijd tegen de fascistische revolutie? Dat is bijvoorbeeld Esperanza Alcala Martinez, in Valencia nog in
| |
| |
1939 voor haar aandeel in de burgeroorlog gearresteerd en tot 20 jaren gevangenisstraf veroordeeld. Zij wordt voorwaardelijk in vrijheid gesteld, maar vlucht dan. Zij kan het in den vreemde niet uithouden en keert terug; om er 26 jaar gevangenis bij te krijgen. En als men dan liever cijfers wil, een internationale kommissie van juristen, die een onderzoek had ingesteld, publiceerde dat in oktober 1960 in de gevangenis van Burgos alleen nog 393 politieke gevangenen zaten, waarvan de meerderheid straffen van 25 jaren en daarboven had.
Uit een brief, ontvangen uit de gevangenis van Oviedo en die gericht was aan de Spaanse Balie, haal ik het volgende aan:
‘Wij, ondergetekenden, politieke gevangenen in de provinciale gevangenis van Oviedo, zenden U deze oproep met vertrouwen dat onze stem gehoor zal vinden.
Sedert het begin van de stakingsbeweging in Asturië hebben wij òf de weerklank gehoord, àf zijn wij getuige geweest van de handelingen en de misdaden die door de regering en door de politie die onder haar staat, worden bedreven.
De regering van Generaal Franco heeft zelfs haar eigen armzalige wettelijke stelsel nooit gerespecteerd, maar in deze dramatische dagen, nu een geheel volk is opgerezen om een gerechtvaardigde verbetering te eisen in de miserabele loonverhouding en nu het minimum van democratische vrijheid verlangt, is iedere schijn van legaliteit verdwenen.
Bij honderden worden Asturische arbeiders gearresteerd, in de gevangenis geworpen of naar concentratiekampen gevoerd. Zij worden zonder vooronderzoek gefolterd en opgesloten, terwijl er zelfs meestal geen aanklacht tegen hen wordt ingediend.
Mannen hebben deze gevangenis bereikt in een toestand van volledige uitputting, niet in staat te lopen, behalve met behulp van hun gevangenbewakers. Zij worden gedwongen vele uren geknield te blijven op Spaanse erwten, rijst of scherpe kiezel. Zij worden met knuppels, zwepen of natte handdoeken geslagen, getrapt als ze op de grond liggen, aan de haren of de handen opgehangen, krijgen wiggen gedreven
| |
| |
tussen hun vingers, hun testikels worden bekneld’. Enzovoort.
Was iedereen het er overigens over eens, dat wij ons moesten inspannen voor de spaanse politieke gevangenen, nog een punt kwam in behandeling waarover de gevoelens unaniem waren: de schuld van de niet-inmenging van de soms socialistische westerse regeringen destijds. Ik krijg het zelf altijd ongemakkelijk als ik aan de jaren 1936 en 1937 terugdenk. Wat deed ik, toen de fascisten met behulp van Hitler en Mussolini de demokratische regeringen versloegen, toen de arbeiders, voorzover zij dit overleefden, weer voor een kwart eeuw voor de bijl gingen? Ik studeerde gefascineerd op een stukje lokale kriminaliteit dat qua betekenis in geen enkele verhouding stond tot de massamisdadigheid waarin zich in Spanje de monarchisten, de aristokraten, de bezitters, de prelaten en de beroepsofficieren verheugden. Ik las poëzie, ik tenniste regelmatig en ik dagdroomde in die tijd waarin ik naar Spanje had moeten gaan om mij te melden in een internationale brigade. De arbeider uit Luxemburg, die naast mij zit en waarmee ik later bevriend raak, vraagt mij: in welke brigade hebt U gezeten? Ik zat in geen enkele brigade, antwoord ik beschaamd. Ik was er niet bij.
Wat zou er gebeurd zijn als ik er wel bij geweest was? Gesteld, dat ik levend teruggekomen was. Mijn luxemburger is, toen de duitsers zijn land namen, als oud-Spanje-strijder gevangen genomen. Hij heeft de koncentratiekampen zowaar nog overleefd. Hij is niet zo heel gezond meer, en hij moest na zijn thuiskomst een minder zwaar, dat was helaas ook een minder goed betaald baantje aanpakken, maar hij is goed gehumeurd en hij gaat mij, als ik in Luxemburg bij hem kom, leren vissen. Als ìk weer thuisgekomen was na Spanje zou de plaatselijke politie mij al in 1940 bij de vijand ingeleverd hebben. Stel, dat ik ook nog geleefd zou hebben in 1945: dan zou ik mijn nederlanderschap kwijt zijn. Vandaag de dag zou ik het nog niet teruggehad hebben. De ss-ers, die tussen 1940 en 1945 met de vijand mee uit moorden geweest zijn in Oost-Europa, zouden wèl hun nederlanderschap terug gehad hebben.
Ik voel mij op mijn gemak bij deze mensen hier. Wij
| |
| |
denken niet allemaal gelijk, op sommige punten zelfs fundamenteel anders, maar ik ruik en proef en voel aan, dat het mijn mensen zijn. Zo onaangenaam als ik mij zou voelen op een avro-landdag en zo rottig als ik het zou vinden op een cocktail bij beroepsofficieren en dat soort kulturele middenstanders, zo lekker voel ik mij hier. Neem Jenny Lee, wat een vrouw! Over goed spreken gesproken, zij was magnifiek; zij verdeelde haar enorme innerlijke kracht met een besliste rechtvaardigheid over ons, zoals een moeder boterhammen uitdeelt, in de wetenschap dat de kinderen het nodig hebben en er sterk van worden. Ik vond haar overigens knap, deze weduwe Bevin, die toch niet meer een van de allerjongsten kan zijn. Zij was vervuld van schaamte over het niet-interveniëren van haar land toen de fascistische revolutie Spanje in bloed verstikte. Ik herinner mij haar overigens nog het best van op het balkon, toen de nieuwe fascisten tegen ons oprukten. Zij keek met de grootste verachting, haar bovenlip naar voren gestoken, haar onderlip ver opgetrokken op de schreeuwende fascisten neer. Die konden overigens net niet hoog genoeg voor ons balkon gooien met hun stokken en stenen. Zij kregen trouwens maar een enkele kans voor een worp: de politie, versterkt door militairen, was er altijd weer direkt bovenop. Het was een gejoel en een gegil, er werd gerejen en gerost met de politiejeeps over de trottoirs, er werd uit elkaar geslagen en bij trossen werden de demonstranten in overvalauto's gesleurd. Mijn luxemburgse vriend zag tot zijn genoegen zelfs één fascist letterlijk aan de haren in de auto getrokken worden.
Toen ik op vrijdagmorgen onze vergaderplaats gevonden had, was ik al getroffen door de vele politiemannen en militaire uniformen op en om de vijfsprong waar palazzo Brancaccio lag. Aan de ene zijde langs de afgeknotte straat- hoek er tegenover stonden zes militaire auto's op een rijtje. Van onderen geblindeerd, van boven overhuifd met groen gesloten tentdoek. Zij stonden daar vrijdagmiddag ook nog. Ik liep er langs en keek door een opening bij een van de auto's naar binnen. Er zaten soldaten te kaarten. Zaterdagochtend stonden zij er weer. Wat is er aan de hand? vroeg
| |
| |
ik in het engels aan de inspekteur van politie. De fascisten hebben laten weten dat ze jullie uit willen roken, antwoordde de man in het duits. Hij zei het gelaten. Bij de lunchpauze, die tweede dag, was er nog niets te doen. Pas om ongeveer half vier, zaterdagmiddag, barstte het gejoel en gejuich van de straat de vergaderzaal binnen. Daarmee was de konferentie in Rome afgelopen. Wij hadden de konklusies al klaar en zochten een goede plaats uit op éen van de balkons. Het duurde bijna drie uren. Tien of vijftien keer kwamen er troepen fascisten aanmarcheren. Meestal brachten ze het niet tot de poort van het palazzo; zij werden vlak onder onze voortreffelijke balkonplaatsen aan de straat uit elkaar gerost en geslagen. Ik zei al dat zij niet hoog genoeg konden gooien; maar dat hun dreigementen ons niet bereikten lag meer aan onze gebrekkige kennis van het italiaans. In het helse lawaai lieten zich spreekkoren onderscheiden die wij niet verstonden, behalve een enkele keer: Mus-so-li-ni! Mus-so-li-ni! De leeftijd van de betogers schat ik van achttien tot dertig jaar. De omstanders, door de politie op een afstand gehouden, waren over het algemeen ouder, maar de mensen die aan de overkanten uit de ramen keken waren van alle leeftijden. Er waren zelfs beleefd toeziende en door moeders vastgehouden kindertjes bij. Wij hadden aan onze kant ook veel jongeren, vooral zaterdag; in het portaal en op de trappen heb ik ze in groepjes bij elkaar gezien, zij bewaakten misschien de opgehangen affiches en de boekenstalletjes, misschien waren ze wel bezorgd voor ons. Het waren arbeidersjongens. Vraag mij niet waar ik dat aan meende te zien, ik weet het niet. En er waren aan onze kant ook priesters, hoera! Dat zal U niets kunnen schelen, maar mij maakte het gelukkig.
Schuin aan de overkant van de vijfsprong, boven een van de hoekhuizen, was een soort daktuin, althans een laag ommuurd plat dak met hier en daar een pot waar iets plantaardigs in stond. Het belendende huis rees boven de ‘daktuin’ uit; in de zijmuur was een deur waarvoor een paar treetjes naar het plat boven het buurhuis afdaalden. Door de deur zie ik zo nu en dan een pater verschijnen die vluchtig naar de straat kijkt en zich dan weer snel terugtrekt, maar één pater loopt driftig op het plat te lezen. Hij snelt
| |
| |
in zijn zwarte jurk en met zijn platte bolhoed op het platte dak rond, precies langs de kant, alsmaar rond, hij houdt een halve armlengte voor zijn gezicht het boekje waar hij uit leest, de afstand is te groot dan dat ik zijn lippen zou kunnen zien bewegen maar zijn motoriek is duidelijk genoeg: hij rent driftig rond, hij is opgewonden, hij is boos, hij lijkt op zuster Ursula van Prikkebeen. Ten slotte geeft hij er de brui aan en hij snelt het trapje op. Ik hoop één ding: dat hij boos was op de fascisten en niet op de mensen die bijeenkwamen om de spaanse demokratie te herdenken; dat hij katholiek, en niet rooms was.
Wij mogen nog lang niet naar huis. Te gevaarlijk, zegt de politie. Maar Jenny Lee wil naar haar hotel en als de beroering sterk afgenomen lijkt gaan wij, Manuela Skyses, Jenny Lee en ik, tegen het advies van de politie de straat op. Het plaveisel ligt vol met pamfletten, de politiejeeps en de overvalauto's rijden nu kalmpjes aan, het geschreeuw is verstomd. Niemand valt ons lastig. U bent toch Labour?, vraag ik Jenny Lee. O ja, zegt zij vlak, zoals je soms iemand hoort antwoorden op de vraag of hij nog naar de kerk gaaf. o ja, soms wel. Een van de genoegens van het parlement is, zegt zij even later, dat er toiletkamers zijn waar je een bad kunt nemen in levensgrote baden, zo groot hebt u ze nog nergens gezien, je kunt er bijna in zwemmen. Ik verlang naar een bad, zegt ze. Ze loopt moeilijk. Manuela loopt licht; zij heeft familie in Nederland zegt ze, een vice-admiraal of zo, maar ik kan niets maken van de naam die ze uitspreekt; toch moet het een bekende nederlandse familie zijn, zegt ze. Dat kan wel, maar ik heb er nooit van gehoord. Op den duur zeg ik maar: o ja, die! ja, dat is een bekende nederlandse familie, en ik heb mij deze leugen zelf al bijna vergeven als ik hem uitspreek en nu zijn zij bij hun hotel Continental. Ik loop zelf door naar Diana; daar woon ik.
Hebben deze komité's en deze bewegingen voor de spaanse politieke gevangenen zin? Ja, dat hebben zij. Zolang wij ons geweten een beetje wakker houden worden wij tenminste niet verder geëncanailleerd met Franco en zolang wij Franco niet goed genoeg vinden voor verdragspartner houden wij
| |
| |
de eer van de gevangenen op en bevorderen wij de kansen dat de vonk niet uitdooft in Spanje.
Er is één aspekt dat niet vergeten moet worden. Wie is het die in 1950 in Lake Succes als nederlandse afgevaardigde verzoeningsgezindheid jegens Franco bepleit? Dr. Marga Klompé, de tegenwoordige roomse minister! Wie nemen een geestverwante houding aan in 1962? Luns en De Quay. Franco is evenmin katholiek en christen als Nasser, maar hij is rooms. Het Rome van Von Papen steunt hem en hij doet er wat voor terug. In de loop van 1961 en de eerste drie maanden van 1962 werden drie protestantse kerkgebouwen gesloten: één van de darbisten in Zaragoza, één van de baptisten in Valencia, en één van de Spaanse Evangelische Kerk in Alicante. Wegens het houden van huisdiensten zonder officiële toestemming werd een boete opgelegd aan elf predikanten en gemeenteleden. In Barcelona werd de hele uitgave van het pas verschenen boek ‘El Cristiano’ verbeurd verklaard, omdat dit zonder toestemming van de roomse kerk gedrukt was. Tegen de schrijver, dominee José Grau, en de drukker, Salvador Salvadó, werd proces-verbaal opgemaakt. In december werden op het grensstation La Junguera 5000 Johannesevangeliën in beslag genomen, die dominee Rubén Gil wilde invoeren om ze op zijn bijbelstudiecursussen te verdelen. In juli 1961 werd José Bonifacio Garcia, een zoon van een baptistenpredikant, die weigerde tijdens de viering van de veldmis te knielen, in de militaire gevangenis gezet, waar hij 15 dagen in hechtenis werd gehouden. Wel had hij tevoren verzocht, om geloofsredenen, van het bijwonen van de Mis te worden vrijgesteld, maar dit verzoek werd afgewezen.
De soldaat Genaro Redero Prieto weigerde op de dag waarop zijn militaire diensttijd zou aflopen tijdens de ‘afscheidsmis’ te knielen. Hij zei, dat niet te kunnen en te mogen, omdat hij baptist was. Hij werd daarvoor door een militair gerechtshof veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie jaren (!). Op 4 januari 1962 is er een speciaal verzoek om gratie bij het spaanse staatshoofd ingediend, zonder dat dit tot op heden is ingewilligd.
| |
| |
Die onderdrukking van andersdenkenden is niet belangrijker dan de essentiële konservatieve, kapitalistische slavernij van de arbeiders en boeren. Het grootgrondbezit is door Franco gered. Dit jaar stierf de grote tabakskoning van Spanje: vurig rooms, een miljardair en een intiem vriend van Franco. Wat vertelt de krant als zijn belangrijkste werk? Hij heeft de opstand van 1936 gefinancierd. Dat was een goeie belegging en het leverde hem aanzienlijke vatikaanse versierselen op. Misschien heeft hij gedacht: een plaats in de hemel, maar dan vergist hij zich. Als er een hemel is, is er ook een hel en in dat geval stinkt het daar op het ogenblik naar slechte tabak.
De demokratische regering van Spanje was begonnen het volk uit de ekonomische en kulturele slavernij te verlossen. Hoe de toestand nu, 25 jaren na de oorlog is, blijkt uit statistieken van het land zelf. Ik doe daar maar een kleine greep uit: in 1952 nam Spanje de 36ste plaats in de wereld in wat de konsumptie van elektrische energie per inwoner betreft en in 1958 was het al tot de 55ste plaats gezonken. Was Spanje in 1935 de zesde ijzerproducent van de wereld, in 1958 nam het de tiende plaats in. De lonen zijn abominabel. In de kursus 1958/1959 zijn er 6 duizend studenten aan de technische hogescholen, terwijl er 24 duizend op een seminarie studeren en de militaire akademies 29 duizend studenten tellen. Maar de cijfers over analfabetisme zeggen natuurlijk veel meer. Op 12 februari 1961 wordt in Madrid gepubliceerd dat in de provincie Malaga van de 280 duizend inwoners er 180 duizend niet kunnen lezen en schrijven.
Men stelt in de zomer van 1962 dat het fascistische bewind in Spanje water in de wijn doet, door een man naast Franco te zetten; een man, die van de ‘opus dei’-beweging een exponent zou zijn; deze opus dei heet een godvruchtige beweging. Zo zijn we volgens de neo-fascistische pers toch langzamerhand wel genoodzaakt, het bewind van Franco te omhelzen tegen Rusland.
Die opus dei kan geen godvruchtige beweging zijn als deze tweede man, kapitein-generaal Don Augustin Munoz Grandes, er een excellerende vertegenwoordiger van is. Want
| |
| |
Grandes is een moordenaar. Hij heeft voor zijn plezier vanaf zijn 19e jaar, dat is sedert 1915, in alle koloniale ondernemingen van Spanje in Marokko gevochten. Dat zou al genoeg moeten zijn. Hij is niet in een klooster gegaan, om voor de rest van zijn leven vergeving van zijn schuld af te smeken jegens de marokkanen die hij in hun eigen land om het leven gebracht heeft. Integendeel, hij werd later de rechterhand van de massamoordenaar Franco en deelt diens schuld aan de gewelddadige dood van ongeveer twee miljoen spanjaarden. Hij heeft daarna het kommando op zich genomen over de Blauwe Divisie, die Spanje bijdroeg toen de duitsers een van de moorddadigste kampagnes van de wereldgeschiedenis begonnen in Rusland.
Iemand die zegt dat deze beroepsmisdadiger een Christen is beledigt de kerk en de volksgroep van de Christenen. Don Augustin Munoz Grandes is helaas niet gesneuveld en, helaas! nog niet als oorlogsmisdadiger gevonnist. Hij is wel ontvangen door de amerikaanse president. Hij is wel gedekoreerd met The Order of Merit.
|
|