| |
| |
| |
J.B. Charles
Van het kleine koude front X
Waarom ik niet anti-katholiek ben
Het volgende verhaal heb ik al zo dikwijls aan mijn vrienden verteld, dat het sommigen van u misschien bekend zal zijn: Toen ik student en nog atheïst was - van mijn dertiende jaar leek de beoefening van wetenschap en atheïsme mij een noodzakelijke kombinatie; dat werd anders toen ik, ook als student, tot de ncsv was toegetreden om een kring van Prof. G. van der Leeuw te kunnen volgen; de ncsv ben ik daarom nog altijd dankbaar - kwam mijn vader op een avond tamelijk verslagen naar huis.
Mijn vader heb ik maar enkele keren in zijn leven verslagen gezien. Bijvoorbeeld toen ik na de oorlog thuiskwam. Niet omdat ik daar weer aan kwam, integendeel, maar omdat zijn oudste zoon vermoord was en zijn zaken verwoest waren. Nee, ik heb hem nóg een keer uit het veld geslagen gezien. Dat was toen wij een extra appel aan zijn lievelingsboom genaaid hadden. Mijn vader had een boom waar, voor het eerst, 12 rode appeltjes aan hingen en hij verbood ons, met een zorgvuldige lijst van strafbedreigingen, daar aan te komen. Hij telde ze elke ochtend, om half acht precies, als hij op zijn pantoffels even zijn tuintje inging. Een van mijn broers ontdekte dezelfde appel op een groentekar en kwam op een avond met een zak vol thuis. In het geheim. Wij waren de volgende ochtend vroeg op om uit het raam mijn vader te zien ontdekken dat hij al weken lang niet had kunnen tellen. Maar dat is niet het verhaal waar dit moeilijke stuk mee begint. Dat is zo.
Hij kwam op een avond thuis van een vergadering van de kerk. De gemeenteleden waren bijeen geroepen om te beslissen waar in ons dorp de tweede gereformeerde kerk moest worden gebouwd. De gemeente was tot een schisma toe gespannen; de boeren van de polder wilden de nieuwe kerk in de polder hebben, maar de kleine renteniers met de belendende handeldrijvende middenstanders aan de overkant
| |
| |
van een breed rangeerterrein der spoorwegen vonden, dat de kerk in het villadorp moest staan. Op die gemeentevergadering waren de gemoederen zo tot het kookpunt verhit, dat men het ergste kon vrezen. Op dit ogenblik, zei mijn vader, stond de oude witharige broeder V. op. Hij zei alleen maar: ‘Wij maken nu op beschamende wijze ruzie over de plaats, waar wij vinden, dat de nieuwe kerk gebouwd moet worden. De een wil hem hier hebben en de ander daar. Maar hebben wij ons wel afgevraagd waar God onze nieuwe kerk wenst?’ Hierop zou op slag een hoorbare stilte zijn ingetreden. Na enige ogenblikken vroeg de dominee, die de vergadering leidde, of broeder V. dan misschien een idee had wáár God de kerk wenste. En daarop was de bejaarde broeder opgestaan om verontwaardigd uit te roepen: ‘Natuurlijk in de polder!’ Dat was waar hij zelf woonde.
Dit verhaal werkt nog altijd op mijn lachspieren, maar het doet ook meer. Het laat zien wat de mens zus is en wat hij evengoed ook zó is. Het toont een tragische verbondenheid, ook van de godsdienstige mens en van de christen, aan een menselijke achtergrond die in zijn siamese tweelingenschap met het ‘hogere’ iets lachwekkends en aandoenlijks tegelijk heeft, een soort zeemeermingestalte van de mens. De theologen zullen de volgende opvatting wel lasterlijk vinden, maar naar mijn mening houdt de kerk een stuk van deze aandoenlijke, als men wil lachwekkende, half-menselijkheid.
Deze mogelijkheid om èn aandoenlijk èn menselijk te zijn, èn menselijk èn naar ‘boven’ gericht tegelijkertijd, brengt ons op het thema van de funktionaliteit, en de verwerking van dat thema levert ons een noodzakelijke korrektie op. Men kan helemaal niet twee dingen tegelijk zijn. Men streeft niet tegelijkertijd naar boven als men zich met zijn benen aan de grond vasthoudt. Wat inderdáád naar boven streeft, stijgt onhoudbaar op. Met een appel kan ik een balspel doen en ik kan er in bijten. Als ik er in bijt, eet ik maar speel ik niet, al doe ik dat misschien onmiddellijk later wel weer. Mijn leren is geen spelen, een echtgenote is niet dienstbode en vriendin, dit zijn negentiende-eeuwse misvattingen. Een dienstbode is een dienstbode. Op het ogenblik dat zij vrien- | |
| |
van din wordt is zij vriendin en dat volledig. Wanneer de theologie zich eeuwenlang ingespannen heeft om duidelijk te maken dat Christus tegelijk een menselijke en een goddelijke natuur heeft, is dat, omdat het zo ongeloofwaardig is, aangezien de fakulteit van een meervoudige funktionaliteit op hetzelfde ogenblik en in dezelfde ontmoeting op zichzelf al iets onmenselijks heeft.
Maar met de kerk is het anders. Die is nu weer menselijk, dan weer goddelijk. Op het ogenblik dat zij een funktie uitoefent van politiek instrument, of van estetische vertroosting, oefent zij haar godsdienstige niet uit, of staat zij de uitoefening daarvan zelfs in de weg. Er bestaat ongetwijfeld christelijke politiek, maar op het ogenblik dat de kerk aan politiek gaat doen, houdt zij op kerk te zijn, wat te betreurenswaardiger is, omdat allerminst zeker is, dat de gevoerde politiek inderdaad een christelijke genoemd mocht worden. Op het ogenblik dat in een kerk - en zo heb ik het meermalen meegemaakt - voor een zege van Colijn gebeden, respektievelijk gedankt werd, was die kerk een heidense tempel. En als heidense tempel kan bijna geen enkel christelijk kerkgebouw de konkurrentie opnemen tegen de serene binnen- en buitenarchitektuur van het onvertogen heidendom. Een nederlands negentiende of vroeg twintigste eeuws kerkgebouw van de beproefde afgescheiden of dolerende bouwkunst ruikt daarbij althans muf, naar natte regenjassen en naar de stompjes sigaar, die de gelovigen in het portaal tijdelijk wel uit hun mond willen leggen. Als men daarbij ook nog aan het gemiddelde orgel of harmonium denkt, wordt de vergelijking afschuwelijk.
Zo'n kerk, die van alles tegelijk is, wordt een ‘religieuze jungle’, om een woord dat Kraemer voor het hinduïsme gebruikte te bezigen, maar ik bedoel het onvriendelijker dan Kraemer. Ik zie een gestyleerde vorm, die dagelijks meer aan zijn inhoud vervreemdt, een gebouw dat elkaar verwoestende elementen huisvest en dat daardoor op den duur verlaten zal zijn.
Op Psalmzondag van dit jaar ben ik in Rome. Ik ga op zondagochtend in den vreemde altijd naar de kerk. Het
| |
| |
vorige jaar was ik een zondag in Belgrado, waar ik, door mij snel te verplaatsen, een grieks-orthodokse en een servischorthodokse dienst achter elkaar heb kunnen bijwonen. De ‘vergadering der gelovigen’ is voor mij, op zondagmorgen, een goed gezelschap waarbij het helemaal niet noodzakelijk is dat ik de inhoud van de ter plaatse beleden vorm van de christelijke overtuiging volledig kan volgen. Misschien ben ik in zoverre een gevarieerde volgeling van de profeet van mijn vader, dr. A. Kuyper, dat ik een ‘algemene genade’ aanneem, die zich in de pluriformiteit van de Kerk [of van de kerken] openbaart; maar ik ben bang dat ik, tegen zijn bedoeling in, nu twee door Kuyper gehanteerde begrippen door elkaar haal. Goed, ik ben dus in Rome, na een tweedaags kongres, dat op de vrijlating van Franco's politieke gevangenen aangedrongen heeft, en ik stap naar de Santa Maria Maggiore, waar naar schatting zo'n duizend mensen bijeen zijn, die met meer of minder overgave deel hebben aan de altijd weer meer of minder gebrekkige, want menselijke, verkondiging van een bericht van God. Mijn ongelovige lezer zal mij vragen waarom de persoon die ik God noem toestaat dat zijn boodschap door de mensen wordt gemodificeerd, geschonden, verkracht en omgekeerd; maar dat is nu de merkwaardigheid, het essentiële van de zaak, en eigenlijk ook het aantrekkelijke, dat de boodschap de mens niet, met alle medische of psychiatrische voorzorgen, als het ware pijnloos intraveneus wordt ingespoten, maar dat de mens, terwijl hij van alle kanten op de huid gezeten wordt door en opdonders krijgt van soort- en lotgenoten, om de boodschap moet vechten, hem in ongezuiverde vorm uit het slijk moet rapen, in de mond steken, opeten en doorslikken. Dat is de menselijke konditie, en voor deze menselijke konditie is dit bericht bestemd en waardevol; niet voor de sferen.
In de Santa Maria Maggiore staan mensen en ik voel mij met hen verbonden. In het koor zitten kennelijk hogere priesters, een soort kolonels van de militia Christi, twee lange rijen dik te wachten. Dan wordt een oeroude priester opgebracht en naar het altaar gevoerd door twee jongere. Hij is misschien wel een kardinaal. Hij draagt een mantel van goudbrokaat die zo stijf lijkt als moeizaam gebogen
| |
| |
karton. Op een gegeven ogenblik knielt hij; het kost hem moeite, maar hij komt in knielende houding op de grond te liggen, en hij buigt het gezicht naar de stenen van de vloer. Zo blijft hij onbeweeglijk liggen. Een man? Een stijve goudbrokaten, fraai-gedrapeerde huls is, wat men ziet. ‘Stel je voor’, zegt mijn vriend Herman, als ik hem later verslag doe, ‘stel je voor dat het een lenige man is geweest. Dan had hij uit de kokon kunnen kruipen en door een gat in de vloer via de krocht naar buiten kunnen komen, hij had op zijn gemak een glas wijn kunnen drinken en later eens terugkomen om weer in zijn schulp te kruipen. Daar zouden jullie niets van gemerkt hebben’. Dat is typisch Herman jawel, maar het beeld van dat pronkstuk van een verstijfde huls van goudbrokaat, waar de mens tijdelijk uit afwezig is, houdt mij nog vaak bezig. De ambiance tussen de slak en zijn huis, het evenwicht in de samenwoning van de mens en dat wat hij om zich heen institueert, is een zaak om met grote waakzaamheid te keuren. Kijk uit, of er nog wel een mens overblijft. Loop eens over het strand en voel de schelpen onder je voet kraken. Die zijn goed voor de kalkoven, hoe bijzonder fraai ze ook lijken als je er een paar opraapt. Het stukadoortje dat er in leefde is er uit, zijn lichaampje is opgelost in de eindeloze schoot van moeder zee.
De katholieke katechismus begint met de vraag naar het doel van de mens op aarde. ‘Wij zijn op aarde om God te dienen en daardoor in de hemel te komen’, heette het vroeger. Het nieuwe antwoord luidt: ‘Wij zijn op aarde om God te dienen en daardoor hier en hiernamaals gelukkig te zijn’. Als leek zeg ik maar vrijmoedig, dat dit mij een aanzienlijke vooruitgang lijkt. Mijn partikuliere christelijke geloof is aards en heeft geen weet van een hemel en een hel buiten dit leven. Daarom vind ik, zelfs met mijn toegegeven onvergeeflijke afwijking in de leer, en van de XII artikelen, de openingsvraag van de heidelbergse katechismus nog beter. ‘Wat is uw enige troost, beide in het leven en sterven?’
‘Nu ken ik onvolkomen, maar dan zal ik ten volle kennen, zoals ik gekend ben’, zoals Paulus aan de Korinthiers schrijft, slaat voor mij niet op een leven na dit leven, maar
| |
| |
is een diesseitige verwachting, die mij te meer intrigeert en de pijnlijker is, omdat zij diesseitig is.
Het gaat hier dus niet om het hiernamaals, het dood-zijn, maar om doodgaan, wat tot de pijnlijke zaken van het leven behoort. Het uitgangspunt is niet de filosofie van een plan van de bovenzinnelijke wereld, dat in de zinnelijke ten uitvoer gelegd moet worden, maar het uitgangspunt is een mens die troost nodig heeft. Troost is geen oplossing, geen security, geen haven, geen hemel. Troost verandert de werkelijkheid niet, maar zou iemand kunnen sterken, om met de feiten te kunnen leven. Daarom is de heidelbergse vraag minder filosofisch dan godsdienstig, meer ad hominem, existentiëler, minder aristotelisch en minder aangepast of, als men wil, pragmatisch.
De vrijmoedige leek die hier schrijft zou zich ook hebben kunnen voorstellen een openingsvraag naar de Kerk, omdat antwoord daarop de christelijke leer meteen tot in zijn kern zou insnijden. Wat is de Kerk? De Kerk is de gemeenschap die de volgelingen van Christus als een gemeenschap der heiligen verenigt, die zich onderscheidt van alle andere verbanden tussen mensen, doordat zij haar doel wil en kan verwezenlijken met af te zien van de macht, de glamour, de emotionering, de estetisering, die van dit doel kunnen afleiden en die het onherroepelijk zouden korrumperen.
De christelijke leer kent het begrip ‘zondeval’. Dit koncept kan nauwelijks beter aanvaard worden gemaakt dan door de geschiedenis van het christendom zelf, dat ook zijn eigen ‘zondeval’ kent, om de woorden van Heering te gebruiken. Het ontstaan van het christendom was een drempeloverschrijding in de evolutie van de mens, maar van zijn ontstaan af absorbeerde het de elementen weer, waar het de mens van kon zuiveren. De kerkgeschiedenis is één procesverbaal van dit opstaan en weer vallen. Om één mijlpaal daarin te noemen: het Concilie van Chalcedon van 431. Maria wordt tot ‘moeder Gods’ uitgeroepen en de roomskatholieke godsdienst wordt voor een belangrijk deel een moederreligie. Niet dan na aanzienlijk gekonkel en politiek spel overigens, en na een veroordeling van de Patriarch van Konstantinopel. De godsdiensthistorikus Heiler schrijft, dat
| |
| |
het niet toevallig is, dat tot deze wezensverandering besloten werd in Efeze: daar had altijd al de eredienst van Artemis gebloeid.
Wáár men christelijk geloof aantreft, het toont altijd elementen van religie en van godsdienst. Met religie kan men echter niet voorzichtig genoeg zijn. Iemand die religie nodig heeft, kan zich beter afvragen wat doeltreffender is: naar de psychiater gaan of bidden. Misschien ook zijn diepreligieuze mensen hun eigen psychiater. Ik geloof dat echte godsdienst met zo'n religie niet te maken heeft. Ik zoek niet iemand die mij uit de nood helpt; het hoogste, wat ik bereiken kan is, met deze nood - vergeef mij, ik wil niemands meelijden opwekken, maar het heet nu eenmaal zo - te leven en te sterven. Dat is godsdienst, geen religie. Tegenover religie kan men ook daarom beter wantrouwend staan, omdat religiositeit blijkbaar zo vrijblijvend is. Het is een wonderzalf, een vademekum, ja, het is marihuana. Toen Marx religie opium van het volk (niet vóór het volk: ‘des Volkes’) noemde, had hij gelijk. De mens juicht bij de taptoe en slijpt zijn strijdbijl zolang hij zich lekker voelt, maar jankt om deze opium als het minder goed gaat. Ik denk weer aan Colijn en vergelijk de euforie van zijn ‘praktijk-jaren’ tegen militair volstrekt onderontwikkelde balinezen met de jammerlijke ‘religieuze’ berusting als het tegen militair-superieure vijanden mis dreigt te lopen. Het is natuurlijk geen persoonlijke ‘schuld’ van Colijn; hij was helemaal een kind van die belachelijke negentiende eeuw. Er zijn nooit zoveel religieuze christelijke liederen gemaakt en gezongen als in dezelfde tijd waarin het kapitalisme van de christenen zijn grote roes beleefde. ‘Veilig in Jezus' armen’ en ‘Als g'in nood gezeten’, ik geloof er niets van, dat dit godsdienstige liederen zijn. Het is gelegenheidsmuziek voor jingo's, kolonisten, beroepsmilitairen, waaghalzen en ondernemende donderstenen, voor de ogenblikken waarop duidelijk wordt, dat dit het allemaal niet was. Ik ken, met alle
sympathie voor het maatschappelijke werk, vooral op het gebied van de reklassering dat zij verrichten, geen fenomeen zo intrigant-gek als het Leger des Heils. Het is, alsof de negentiende eeuw zichzelf hierin nog eens volledig karikaturaliseert in zijn drempelpositie. Heils- | |
| |
soldaten en -officieren, voorwaarts mars! Veilig in Jezus' armen! tsjing-boem, voorwaarts christen-soldaten! Ach, al dat metholisme zal ongetwijfeld godsdienstige elementen hebben, maar wat ik er ooit van gehoord heb was puur religieus, dat is God-lijmend, en in de kleren van een in wezen anti-godsdienstige organisatie gestoken.
Ik zie het christendom nauwelijks als een religie. Christus is de Weg, de Waarheid en het Leven. Leven: tot en met sterven. Niet: de dood, het gestorven zijn. Het christendom is niet een kunstgreep tegen insufficiëntiegevoel of materiële misère, geen speciaal daarvoor ter beschikking gesteld verdedigingsstelsel tegen de neurose. Als het christendom een haven is voor neuroten is het een religie zonder meer. Maar het is dat niet. Het kruis geeft de mens geen zekerheid maar ontneemt hem die, het verstrooit alle systemen, het breekt zijn huis af en stelt de mens naakt voor God.
Zodra een kerk een protective orientational framework [om met Erik Fromm te spreken] gaat worden, een haven, zal het die vorm worden waarbinnen men devotie en politiek, het aangename met het nuttige gaat verenigen. En het is bijna niet tegen te houden dat de kerk degenereert. De karakterverandering van het christendom is bijna al een geboortebeschadiging. In Rome heeft het zijn pronkende italiaanse karakter gekregen, is zijn sakramentele en symbolische betekenis door een aristotelische, juridische en rationele verdrongen. Het onfeilbaarheidsdogma van vele eeuwen later is een kunstgreep om dit gebouw nog steviger te maken.
De op een na belangrijkste oorzaak waardoor de kerk van Rome heeft gefaald, is, dat zij niet in de eerste plaats een gemeenschap van heiligen heeft gevormd maar een vorm is geworden die opgevuld is met wat zeer kort aangeduid kan worden als italiaanse idolatrie en romeins-patricisch machtsspel.
De belangrijkste oorzaak van dit falen is het feit, dat deze korrumperende elementen er in gehaald zijn en er in gebruikt worden door het hiërarchische instituut, dat is, helaas! door de priesters en de hogepriesters zelf.
| |
| |
De moeilijkheid voor de buitenstaander is, dat deze kerk zowel mensen herbergt met wie men zich verbonden rekent als lieden die men niet anders moet zien dan als vijanden van het christendom en van de humaniteit. Niet alleen je buurman, kollega of vriend, die je bijna geneigd bent een geloofsgenoot te noemen, maar ook Von Papen, Franco, Bidault en veel kleine aktuele moordenaars en handlangers van moordenaars, grote en kleine propagandiensten van de doodslag, bekwame en vulgaire thanatische pornografen. En iemand die denkt dat het aanwezig-zijn in eenzelfde huis van schapen en wolven op zichzelf al het grote bezwaar tegen hef huis is, vergist zich. Groter bezwaar is, dat het ‘huis’ niet het vrijblijvende onderdak biedt voor hen die beschutting zoeken maar die ook buiten kunnen blijven staan, zolang zij menen dat de lucht daar frisser is, doch een instituut, dat op straffe van hel en verdoemenis dwingt om binnenshuis te blijven. De schapen zelf zouden niet een zo rigoureus koncept van het huisinstituut hebben kunnen en willen in stand houden - de grootste ellende is, dat de wolven in het bestuur van het huis de dominerende plaats innemen. Als wij denken aan hen, die Franco de morele en materiele steun gaven, die zegenden het geschut dat Mussolini naar Ethiopië liet verschepen om er onder de thanatische vrolijkheid van taptoe-muziek negers mee uiteen te rukken en land te veroveren, denken wij niet aan wolven in schaapsvel, maar in herderskleren, wat nog een iets gevaarlijker masker is dan dat van het spreekwoord.
De struktuur van het komplex herder-en-kudde is even dwingend als bijvoorbeeld die van dogma-partij bij de kommunisten. Iemand die Rome niet kent en het kommunisme niet, zou denken dat men daar even beschaamd met de mond vol tanden moet staan bij het verloochenen van stukken van zijn eigen geschiedenis, als Moskou. Hij vergist zich. Wanneer roomse historici toegeven, dat de zogenaamde heilige stoel wel eens door onwaardigen bezet geweest is, maar stellen, dat God dit toeliet om de gelovigen te beproeven, spugen zij deze mond vol tanden even bekwaam uit als de kommunistische theoretici dat na 1956 deden. De
| |
| |
warschauer filosoof Lezek Kolakowski geeft in Der Mensch ohne Alternative een indrukwekkend overzicht van achtereenvolgende heilig- en onheiligverklaring, door de kommunistische pausen, van figuren als Dostojewski, Lysenko, Stalin en Hegel - om een vreemde handvol te grijpen. Gods stem kon ook uit de bek van de ezel van Bileam klinken zegt men aan de ene kant, en zoveel te inniger is de vroomheid van de mens die daar toch naar blijft luisteren.... Jawel, en zo is een marxist niet een mens, met een op elk punt duidelijk herkenbare levenshouding, maar iemand die gekentekend wordt door de bereidheid, achterelkaar tegenstrijdige opvattingen te aanvaarden, als zij maar door het partijbestuur werden verkondigd.
De roomse kerk is totalitair. Zij is een societas perfecta. Zij kan daarom niemand vrijlaten. Daarom is kettervervolging geen kwestie van tijdgeest. Deze is voor alle totalitaire systemen essentieel.
‘Je suis athée, mais évidemment je suis catholique’ - scherper veroordeling van een kerk kan moeilijk worden uitgesproken. Het is een grap, maar niet een zeer misplaatste. Franco is rooms, Pavelic was het. Geen atheïsten, die treft men onder fascisten bijna niet aan, maar moorddadige heidenen binnen de kerk, onder wier versteende vorm alles mogelijk is. Men ziet er Georges Bidault, een tijdlang een door franse katholieken toegejuichte held, nu de verbeten chef van nationalistische moordenaars en daarom hebben wij behoefte, onze katholieke vrienden van hem te onderscheiden. Dat kan, door onderscheid tussen rooms en katholiek te maken.
Bij alle overeenkomst is het verschil tussen Moskou en Rome toch nogal wezenlijk. Het kommunisme kan men een methode, een systeem noemen, dat op een wetenschappelijke theorie berust, welke thorie men kan aannemen of verwerpen. Het is geen ethiek. De motieven van hen die deze theorie ontworpen en deze methode tot ontwikkeling gebracht hebben waren wel van ethische aard. Zij werden gevormd door hun ongenoegen met de situatie waarin de ene mens in slavernij leefde van de andere mens, die over
| |
| |
de produktiemiddelen beschikte, en welke laatste deze machtspositie genoot met alle daarbij passende euforie: die van klasse, stand en hoogmoed, en die van alle denkbare zinnelijkheden, tot en met de militaire grandeur. Het christendom daarentegen is geen op een ethische behoefte ontworpen theorie maar een de mens van buiten af gegeven gebod, een pure ethiek. Zij het, dat de mens deze gave, want dat is het, van stonde aan en tot bijna volstrekte verduistering toe in theorie heeft ingesponnen. Het christendom is voor een groot deel zo een formele en doktrinair verwerkte aangelegenheid geworden, dat men er een politieke aangelegenheid van heeft kunnen maken. Niet alleen lieten zich oorspronkelijk met de geest van het christendom onverenigbare levenshoudingen daarmee verzoenen, het ‘geloof’ werd zelfs bekwaam aangewend tot legitimatie van uitbuiting, verovering en doodslag. Heidendom is aanzienlijk minder gevaarlijk dan gekorrumpeerd christendom. Hitler, Mussolini en Franco zouden hun vele miljoenen doden nooit hebben kunnen scoren zonder de voorwendsels, hun aan de hand gedaan en de gehoorzaamheid hun verzekerd, door een bedorven zogenaamd christendom.
Dit zegt niets tegen het christelijke geloof zelf. Het dwingt alleen tot nauwlettende onderscheiding. Er zijn in de rooms-katholieke kerk, evenals in andere christelijke kerken, christenen. Als ik die bedoel, spreek ik over katholieken. Wanneer ik de anderen op het oog heb noem ik die rooms. Bidault is rooms, zoals Franco, Adenauer, Strauss en Luns rooms zijn; zoals paus Pius XII en kardinaal Innitzer rooms waren. Voor mij is bijvoorbeeld Abbé Pierre katholiek; ik zou hier een groot aantal nederlandse namen aan toe kunnen voegen, priesters en leken, handeldrijvende middenstanders en geleerden, maar ik meen dit te moeten nalaten, omdat het de genoemden alleen in verlegenheid zou brengen. De katholieken zijn in hun eigen kerk een miserabele minderheid. Ik bewonder hen. Maar dat is niet genoeg. Als de kerk katholiek geweest was, was het kommunisme nooit ontstaan.
En in wezen is het nog steeds zo.
Franco, een revolutionaire slachter, wordt benoemd in
| |
| |
de orde van Christus; is groter blasfemie denkbaar? Spanje is rooms-fascistisch. Er zullen daar óók wel katholieken zijn, maar die hebben dan moeilijke jaren achter de rug. De kerk wordt er trouwens voorzichtiger, want het kon wel eens niet zo lang meer duren. Rome is bijzonder bekwaam in het voorvoelen van het einde van een fascistisch getij en het verzetten van de bakens. Hitler, Mussolini, Batista en Peron werden door Rome gesteund, tot het ogenblik waarop zijn de macht van de kerk begonnen te beknotten of hun macht aan haar einde leek te komen. Laten wij aannemen, dat het op Cuba een bende is; maar wie weet nog wat voor een gruwelijke bende het was vóór de revolutie van Castro? Batista kon op de kerk rekenen tot vlak voordat het duidelijk werd dat Castro zou winnen.
Wie weet van de verkiezingen op Portorico, eind 1960? Twaalf jaar heeft dit afgrijselijk-arme land een goeverneur gehad die het opmerkelijk snel maatschappelijk en ekonomisch had vooruitgebracht. Hij kwam, o.a. over de kwestie van geboorteregeling [er wonen 250 mensen per vierkante kilometer] in konflikt met de kerk. Die maakte bekend, dat goeverneur Munoz Marin anti-katholiek en anti-christelijk was en liet weten dat het stemmen op de partij van de goeverneur zonde was en het lidmaatschap van die partij een reden voor exkommunikatie. Dat was een rooms, maar anti-katholiek en anti-christelijk bevel.
De fascistische grondwet van Columbia is opgesteld door een Jezuiet, pater Restrepo; de grote pogroms van 1950 werden door de regering vergoelijkt. Trujillo is 29 jaar lang door de geestelijkheid gesteund. Daar waar in Mexico nog altijd fascisme sluimert is dat een fervent rooms-katholicisme; in Mexico werden het vorige jaar nog 12 predikanten vermoord en één van de lijken werd op last van de roomse goeverneur als waarschuwing een tijdlang midden op straat gelegd. Een baptisten-ouderling in San Benedetto dei Marsi kreeg twee weken gevangenisstraf omdat hij een lijst in omloop gebracht heeft van roomse dogma's en geboden die geen bijbelse grondslag hebben, zoals het celibaat en het vagevuur. Dit werd als ‘belediging van de staatsgodsdienst’ gestraft.
| |
| |
In Spanje schrijft de representatieve Rodrigo Royo, die de duitse veroveringsoorlog tegen Rusland als vrijwilliger meemaakte volstrekt hitleriaanse artikelen. ‘De joden vervolgen nu de nazi's!’ ‘De grootste fout van Hitler was, dat hij de oorlog verloren heeft’. Spanje is een asyl voor moordenaars. De in 1960 overleden Ante Pavelic, leider van de door Mussolini en Hitler gestichte staat Kroatië, moordenaar van een half miljoen orthodokse serven en joden, leefde er. Sima, de leider van de roemeense ‘ijzeren garde’, een held die bijna evenveel weerloze joden doodde, Degrelle, talloze franse kollaborateurs van Vichy en veel fascisten meer vormen daar een interessante kolonie. Christenen en katholieken kan men ze niet noemen, maar rooms zullen zij wel zijn. In juni 1962 hebben zich duizenden oas-moordenaars uit Algiers bij hen gevoegd. Ook dat zullen ongetwijfeld grotendeels trouwe kerkgangers zijn. Er zullen zich oudverzetslieden tegen Vichy onder bevinden, maar het is één troep. Men mag een flauwe hoop koesteren dat zij elkaar intensief zullen ontmoeten, na kerktijd bijvoorbeeld, en elkaars verleden zullen trachten op de proef te stellen.
In 1959 is de voormalige duitse rijkskanselier, de souteneur van het hitlerisme, Von Papen, tot geheim kamerheer van de paus benoemd. Volledigheidshalve zij opgemerkt, dat hij deze titel vroeger ook al eens gedragen had. In 1939, bij de dood van paus Pius 11, had hij deze volgens kanoniek gebruik verloren. Het schoelje was toen ambassadeur in Ankara. Volgens zijn advokaat was hij er toen ‘wegens drukke werkzaamheden niet toe gekomen bij de Heilige Stoel het gebruikelijke verzoek om een nieuwe benoeming opnieuw in te dienen’. De pauselijke nuntius in Ankara, ene Roncalli, zou, toen de oorlog uitgebroken was, dan ook ‘sst!’ gezegd hebben: ‘zachtjes aan!'’. Waarschijnlijk juist daarom heeft dezelfde Roncalli, die nu paus Johannes 23 heet, nu lief voor de proleet Von Papen willen zijn. Het katholieke [ik zeg nu niet: ‘roomse’] duitse weekblad Rheinische Merkur nam de benoeming bepaald niet gemakkelijk op. ‘Het besluit is een klap in het gezicht’, schrijft het blad, ‘van alle echte en opofferingsgezinde katholieken, die in 1933 aan de ontering, armoede, gevangen- | |
| |
schap en zelfs de dood de voorkeur hebben gegeven boven de dienst van een misdadig regime. De benoeming van Von Papen is het eerbetoon aan een man die een ergernis voor de duitse katholieken, nog juister gezegd: van het politieke katholicisme van de jaren '30 geweest is. Hij heeft de tiran Hitler, die hij met lichtzinnige zelfoverschatting de baas dacht te zijn, in werkelijkheid de weg naar de macht vergemakkelijkt, en hij heeft het Derde Rijk - hier zij herinnerd aan zijn aktiviteit in Oostenrijk - aktief gediend, en zich niet alleen passief laten misbruiken’.
Von Papen was onze vijand. Hij heeft de duitse militairen, industriëlen en landjonkers de onvergetelijke dienst bewezen Hitler op de troon te helpen, hij heeft voor Hitler en voor de paus een konkordaat bekokstoofd. Hij was niet alleen mijn vijand, maar die van zes miljoen dode joden en twintig miljoen dode russen. En ook nog van een twintig à dertig gestorven nederlanders die ik min of meer goed kende. Misschien wilt u mij er nu weer eens op wijzen, dat hij weliswaar een vijand gewéést is, maar dat dat nu toch historie geworden is, en dat wij toch een keer uit moeten scheiden. Dan is mijn antwoord, dat Von Papen in 1960 alweer heeft meegelopen, in Duitsland, in een optocht van zijn moorddadige makkers. En vergeet niet, dat de benoeming tot kamerheer van de paus deze schunnige aap in eer herstelde. Dat ‘eer’ moet tussen haakjes staan, want het is maar zo'n uitdrukking; bedoeld is dat deze souteneur van het hitlerisme gerehabiliteerd is; dat betekent dat hij weer is die hij was: onze vijand. En het maakt overbodig de kliek te kwalificeren die ons deze klap in het gezicht meende te kunnen toedienen. Paus Johannes 23 heeft in zijn korte ambtsperiode al enkele duidelijke van zulke bestuurshandelingen verricht. Hij benoemde kardinaal Ottaviani tot sekretaris van de heilige kongregatie van het heilige officie, een uiterst belangrijke funktie. Die Ottaviani nu is een ultra rechts kerkist. Even streng voorstander van kerkelijk gezag in politieke zaken is de heer Pietro Parente, die assessor van genoemd officie werd. Men kan aannemen dat beide heren zich op de evolutieleer van Teilhard de Chardin geworpen hebben en men kan in spanning wachten op wat zij hierná
| |
| |
zullen veroordelen Als de duitse regering ‘geen gelegenheid voorbij laat gaan zijn bewondering uit te drukken voor het fascistische regime in Spanje en missies naar Madrid te zenden’ - een uitdrukking van Le Monde, op 24 februari 1960 - zou men moeten weten waar men aan toe is. En als Adenauer zich vermeet de paus als volgt toe te spreken: ‘Ik geloof, dat God het duitse volk een bijzondere taak heeft gegeven: hoedster te zijn voor het Westen tegen die machtige invloeden die van het Oosten uit op ons inwerken’, is er geen twijfel meer over: Adeauer is rooms. In het mededelingenblad van zijn regering, Bulletin, wordt al in november 1959 betoogd, dat Spanje een geschikte defensiepartner voor het Westen is.
In zijn tweede Kerstboodschap, in 1959, sprak paus Johannes 23 over disengagement en pacifisme. ‘Als we er maar om denken’, aldus deze paus, ‘dat het pacifisme waar de kerk voor bidt, onmogelijk is als het wordt opgevat als een toegeven of verzwakking tegenover ideologiën en levenssystemen, die in tegenstelling met de katholieke leer zijn. De echte pacificatie is niet onverschillig tegenover het geweeklaag dat ook nu nog tot ons komt uit de ongelukkige landen waar de rechten van de mens worden geïgnoreerd en een onwaardig systeem is aanvaard’.
Bedoelt de paus óók Spanje en Paraguay? Nee. Zie de houding van de kerk tegenover en in die landen. De paus is dus partijdig. Dat hij denkt anti-kommunistisch te moeten zijn, is duidelijk. Dat hij blijkbaar anti-kommunistisch is op een kontra-socialistische en pro-fascistische grond maakt zijn anti-kommunisme slechter dan het slechtste kommunisme, waardeloos.
Deze kritiek geldt niet alleen het politieke centrum, Rome zelf, maar ook vele roomsen. In juni 1962 blijken de minister-president de Quay en de minister van Buitenlandse Zaken Luns bepaald voorzichtig te willen zijn in de nederlandse afwijzing van fascistisch Spanje. Dat hoefde niemand te verwonderen: zij zijn niet katholiek, maar rooms. Het ene zit aan het ander vast. Over de Quay's instelling hebben wij de onweersproken mededelingen en citaten van professor Geyl. Wat Luns betreft: denkt iemand dat een man die in
| |
| |
1950 in Moskou studeerde, ongeacht zijn kwaliteiten, schrijver tweede klasse van zijn ministerie zou kunnen worden? Men weet wel beter. Maar het hoofd van dat departement, meneer Luns, studeerde in de dertiger jaren in nazi-Duitsland.
Brussel wordt de zetel van een aartsbisschop en de Sint Gudula wordt kathedraal van de Heilige Michael. Deze transformatie wordt vergezeld door een akte van terugval naar de meest duistere middeleeuwen. Voor de troonsbestijging van Mgr. Suenens is het koor van de nieuwe kathedraal bekleed met antieke tapijten die de scenes verbeelden van wat het mirakel van het heilige sakrement genoemd wordt. Dat wonder zou zich hebben toegedragen in 1370. In hun haat tegen Christus zouden enige joden hosties met hun degens doorstoken hebben en deze ouwels zouden daarbij druppels bloed verloren hebben.
De betreffende joden, onder wie zowel vrouwen als mannen, zouden gegrepen zijn, met gloeiende tangen zou hun vlees zijn afgerukt, waarna zij levend verbrand zouden zijn. De betreffende ouwels daarentegen zouden verscheidene wonderen hebben verricht, waarop zij ter gelegenheid van magnifieke processies aan het volk vertoond zijn. Aan de vertoning van deze bijgelovige smeerlapperij is een eind gemaakt door de franse revolutie, maar in 1820 werd de ceremonie opnieuw gecelebreerd. In 1850 heeft men het 500-jarige eeuwfeest van dit anti-semitische pseudo-mirakel willen vieren, maar de liberalen hebben dit schandaal kunnen voorkomen.
Nu doet men goed, zich te herinneren, dat de beschuldiging volgens welke de joden de hostie zouden hebben doorgestoken, in de dertiende eeuw bedacht is door een soort Goedewaagen uit die tijd en dat dit verzinsel aan talloze joden het leven gekost heeft. Daarom zou de brusselse klerus beter doen, die tapijten aan een museum te geven dan er na Dachau en Auswitz de muren van een kathedraal te behangen, mèt de kruiswegstaties, als ‘boeken der gelovigen’.
Men zal zeggen: het is niet fair, dit roomse fascisme te demonstreren, want er zijn zoveel voortreffelijke katholie- | |
| |
ken, ook geestelijken, aan de nazi's ten offer gevallen. Daarop moet geantwoord worden, dat dit laatste juist is en een ontroerende, hartverwarmende en versterkende waarheid vormt. Er zijn veel goede katholieken, ook geestelijken, aan de germaanse vrienden van Franco en Mussolini ten offer gevallen, maar zij waren in hun verzet niet bepaald rooms. Rome steunde het fascisme bijna tot het eind, in Italië, in Duitsland en Oostenrijk, in Cuba en overal waar het zich voordeed. Als de amerikaanse katholieke professor Zahn in zijn boek. German Catholics and Hitler's wars vraagt naar de rol van Rome's kerk sedert 1933, luidt zijn antwoord, dat de duitse r.k. geestelijke leiders Hitlers oorlogen vrijwel zonder reserve steunden.
Het lateraanse verdrag van 1929 tussen Paus en Mussolini was een werk van Francesco Pacelli, de latere paus Pius 12. De kerk sloeg een munt met het inschrift ‘Pax Christi Italiae reddita’! Pacelli was een briljante romein en een groot veldheer van zijn kerk, maar hij was niet katholiek. Mussolini kreeg door hem het morele krediet dat hij nodig had om uit roven en moorden te gaan; Pacelli bereikte daarvoor in ruil (1) het stichten van de vatikaanse staat met extra-territoriale rechten en een geldsbedrag ter waarde van ongeveer negentig millioen dollar ter vergoeding van de voormalige pauselijke staten, (2) het aanvaarden van de regel dat ‘afgezette of verdachte priesters niet mogen aangesteld worden of aangesteld blijven als onderwijzer op welk instituut dan ook die hen in direkt kontakt met het publiek brengen’, (3) aparte gevangenissen voor priesters die gevonnist zijn voor misdaden, (4) het herstel van ‘de katholieke apostolische en roomse godsdienst als de enige staatsgodsdienst’, (5) rooms godsdienst-onderwijs op openbare scholen waarbij bisschoppen het recht verkregen op eigen gezag godsdienstonderwijs over te plaatsen, (6) gedeeltelijke staatssubsidie voor de priestersalarissen.
Het tekenen van de lateraanse verdragen betekende het begin van de vatikaanse goedkeuring voor Mussolini's veroveringsoorlog tegen Abessinië. ‘In de vlakten van Abessinië’, zei kardinaal Schuster van Milaan op 28 October 1935, volgens de Popolo d'Italia, ‘brengt de italiaanse vlag
| |
| |
de triomf van het kruis van Christus, verbreekt ze de ketenen der slavernij, en baant ze de weg voor zendelingen van het evangelie’. De roomse pers in de V.S. was niet zo enthousiast, maar ze begon ogenblikkelijk de Volkenbond aan te vallen over de ‘barbaarse’ sankties die tegen Italië werden genomen, en ze werd in deze houding door het orgaan van de jezuîeten in Rome, Civilta Cattolica, gesteund. Het Vatikaan oefende druk uit op de zuid-amerikaanse staten om zich te verzetten tegen de sankties van de Volkenbond, maar zo'n aktie was nauwelijks nodig. Later hebben kardinaal Innitzer en zijn episkopaat verklaard ‘uit innerlijke overtuiging en met vrije wil’ de Anschlusz met Hitler toe te juichen.
Pas in 1945 kwam er een ambassadeur voor het Vrije Frankrijk bij de paus. Daarvóór wilde Pacelli alleen met de fascistische regering van Vichy betrekkingen onderhouden. Is dit oude koek? Nee. Ik heb Bidault al genoemd. Wees er van verzekerd, dat Salan een trouw kerkganger is. Neem de Enciclopedia Cattolica XII, gemaakt in het Vatikaan, en zoek Verschaeve op, Cyriel, een handlanger van de nazimoordenaars, een terecht ter dood veroordeelde vlaamse landverrader. ‘In de tweede wereldoorlog bestreed hij vastbesloten, alleen uit idealistisch enthousiasme, de vijanden van zijn volk, dat miskend was en van de door het atheïstische kommunisme bedreigde kerk. Het belgische militaire gerechtshof veroordeelde hem op schandelijke wijze in 1946 ter dood’. Alle sleutelposities in de departementen van Bonn zijn in roomse handen. Vrijwel de hele buitenlandse dienst van Adenauer is rooms. Vrijwel de hele buitenlandse dienst van Adenauer was nazi. Rooms anti-kommunisme is fascisme.
Ik ben bijzonder anti-rooms. Maar ik ben geenszins anti-katholiek.
|
|