Maatstaf. Jaargang 10
(1962-1963)– [tijdschrift] Maatstaf– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 183]
| |||||||||
Prof. Mr. B.V.A. Röling
| |||||||||
[pagina 184]
| |||||||||
geen oorlog wensen. Maar daar ligt niet het probleem. De kwestie is of de democratie de vrede wil. De kwestie is of de houdingen, die in een democratie tot uiting komen, of de krachten die in een democratie werken, al dan niet feitelijk de vrede bevorderen, of dat ze - ondanks het feit, dat de mensen geen oorlog wensen - het gevaar van de oorlog wellicht naderbij brengen, en men onvoldoende de vrede wil om die krachten te neutraliseren. De ervaring heeft wel geleerd, dat de democratie, in de zin van de medezeggenschap en het mede erbij betrokken zijn van het gehele volk, de oorlog die eenmaal uitgebroken is, heviger maakt en langer. Churchill formuleerde het zo: ‘Toen de democratie zich opdrong aan het slagveld, hield de oorlog op een spel van gentlemen te zijn’Ga naar voetnoot1. Het werd een door en door ernstige affaire, waarbij het gehele volk, door algemene dienstplicht en wapenindustrie, werd betrokken, waarbij volken vijandig tegenover elkaar kwamen te staan; waarbij de gehele bevolking ook object van de strijd werd. De inzet werd een hoog moreel doel: de oorlog tot handhaving van gerechtigheid en vrijheid, tot handhaving van de democratie of de oorlog om de oorlog voorgoed uit te bannenGa naar voetnoot2. De democratie bracht, samen met de technisch-industriële ontwikkeling, de totale oorlog, gevoerd | |||||||||
[pagina 185]
| |||||||||
in de sfeer van totale verontwaardiging. Zo'n oorlog is gemeenlijk heviger, feller en wreder dan de oorlog, die ‘de sport van de koningen’ was, of ‘het spel van gentlemen’. Men neemt elk middel tot de overwinning te baat. Het hoge doel heiligt immers ook de lage middelen. De ridderlijkheid wordt gemakkelijk geofferd aan de inzet van de strijd. De atoombommen uit de Tweede Wereldoorlog zijn daarvan een duidelijk voorbeeld. In zo'n oorlog wordt gestreefd naar totale zegepraal, de onvoorwaardelijke overgave, en daarom wordt zo'n oorlog minder gemakkelijk beëindigd. De Tweede Wereldoorlog had anderhalf jaar eerder kunnen eindigen, als de eis van onvoorwaardelijke capitulatie niet was gesteld. Als de democratie al moeilijker tot de oorlog komt, dan is het wel heel zeker dat zij ook moeizamer de vrede weer bereikt. Er is, zou men kunnen zeggen, een traagheid en een logheid in de democratie, die remmend werkt bij het ontstaan van oorlogen, maar ook bij het eindigen daarvan.
De vraag die ons bezig houdt is: bevordert de democratie de vrede? Het zou kunnen zijn dat een dergelijke vraag menigeen reeds als een soort heiligschennis in de oren klinkt. Wij zijn gewend om de democratie als een absoluut goede zaak te zien, met slechts deugden, terwijl alles wat in de wereld mishaagt, wordt geweten aan misdadige dictatoren. Het is het gemakkelijke denken in zwart-wit, zij zwart en wij wit, dat wel strelend is voor het zelfrespect, maar misschien niet altijd waar. | |||||||||
[pagina 186]
| |||||||||
Om de vraag te beantwoorden of er in de democratie krachten huizen, die de oorlog zouden kunnen bevorderen, is het van belang allereerst te constateren, dat in de democratie vanzelfsprekend de publieke opinie een belangrijke rol speelt in de behandeling van buitenlandse zaken. Het behoort tot het wezen van de democratie, dat in grote lijnen het regeringsbeleid steunt op de overtuiging van het volk, ook het buitenlands beleid. En juist op dit terrein van de buitenlandse politiek komt de zwakte van de democratische regeringsvorm het duidelijkst tot uitingGa naar voetnoot1. Want de publieke opinie, in onze massa-democratie van het algemeen kiesrecht, heeft merkwaardige kenmerken. Ik noem er enkele:
| |||||||||
[pagina 187]
| |||||||||
| |||||||||
[pagina 188]
| |||||||||
Als hiermede enkele trekken van de massademocratie zijn aangeduid, dan is het begrijpelijk, dat de democratie ook gevaarlijke kanten heeft voor de vrede. Het is immers zo gemakkelijk in de democratie, om bepaalde belangenpolitiek, b.v. van de wapenindustrie of de schuilkelderindustrie, voor te stellen als voortvloeiend uit bepaalde hoogstaande waarden of beginselen, en bij het verwerkelijken van dergelijke belangenpolitiek beroep te doen op gereed liggende, in de nationale traditie geleidelijk gevormde overtuigingen. De emotioneel bepaalde volksopvatting wordt spoedig misleid. De handige politicus weet de volksconsciëntie te bespelen, bedrijft prostitutie met de edelste gevoelens. Onze fatale Nieuw-Guinea-politiek is daarvan het duidelijkste voorbeeld. Intussen gaf deze verbinding van een slechte politiek met op zichzelf goede beginselen, aan een minister, die daarbij de werkelijke belangen van Nederland en de Papoea's op het spel zette en verspeelde, de gelegenheid een politiek door te drijven, die in flagrante strijd was met de eisen van de tijd. Zij paste slechts, zoals ook het vlagvertoon met de Karel Doorman, in de gedachtenwereld van de 19de eeuw. Het grote gevaar in de democratie is, dat een slechte zaak wordt geënt op een goede gedachteGa naar voetnoot1. En waardoor een | |||||||||
[pagina 189]
| |||||||||
felle emotie wordt opgeroepen, die elk beroep op redelijkheid diskwalificeert als gebrek aan vaderlandsliefde of veronachtzaming van de gerechtigheid. Een factor, die een dergelijk proces vergemakkelijkt, is de onkunde en de onverschilligheidGa naar voetnoot1. Het grote publiek is meer geïnteresseerd voor de dichtbij liggende belangen. Het keert zich gemakkelijk af van de zo ingewikkelde en verontrustende problemen van de wereldsituatie. Die massale onverschilligheid zou niet verontrustend zijn in kalme, statische tijden, waarin er niet veel omgaat en het dagelijks werk door de deskundigen kan worden verricht. Maar deze onverschilligheid is fataal, als ingrijpende, nieuwe feitelijke ontwikkelingen hebben plaats gevonden. Immers dan moeten nieuwe houdingen worden gevonden, die rekening houden met de nieuwe feiten. Wij leven in zo'n overgangstijd, waar oude waarderingen botsen op nieuwe feitelijkheden: de vrijmaking van de atoomenergie en de vrijkoming van de Afro-Aziatische wereld - door beide gebeurtenissen zijn krachten ontwikkeld waaraan onze wereld kan ten onder gaan, als zij niet op de juiste wijze worden benaderd en opgevangen. Door die nieuwe feiten wordt verandering van houding dwingend nodig. Op dit moment leven we in een op den duur ondraaglijke spanning tussen wat de feiten eisen, en wat de mens kan opbrengen. Het duidelijkst is die spanning op het gebied van het atoomwapen. Er bestaat een algemene onlust om zich in de feiten te verdiepen. Die feiten zijn te gruwelijk, te verontrustend, te beschamend. Er is een collectief ontbreken van de bereidheid, van de moed, de dingen onder ogen te zien. Het ontbreekt aan de moed tot de angst. Men sluit liever de ogen voor het gevaar waarin men leeft. Hier ligt het belangrijkste element, dat oorlog zou kunnen bewerken: de massale onverschilligheid, en daardoor een voortleven op de emotionele houding die haar steunpunt vindt in een niet bestaande werkelijkheid. | |||||||||
[pagina 190]
| |||||||||
Hier ligt de kern van de kwestie, als wij ons afvragen of de democratie de oorlog of de vrede bevordert: wellicht is de democratie te log en te traag, te weinig soepel om opbouwende politiek te voeren in een tragisch-dynamische tijd. Wellicht is de democratie, met haar natuurlijke neiging tot de conservatieve houding, te gemakkelijk speelbal van door eigen direct nut beheerste pressiegroepen en verstarde politici.
Er zijn daarnaast nevenfactoren, die de situatie verergeren. Om de massa te winnen voor bepaalde politiek moet de noodzakelijkheid daarvan, zo mogelijk in moreel getinte termen, worden ingehamerd. Dat verhindert later een wijziging in die politiek, omdat geleidelijk fundamentele opvattingen zijn gevestigd, die geen afwijking van de ingeslagen weg toelaten. Onze officiële politiek in de Koude Oorlog is het in bedwang houden van de Sovjet Unie door militaire macht. Daarvoor is nodig een steeds opvoeren van de bewapening, grotere uitgaven voor defensie, langere diensttijd, inschakelen van wapens die gewetensproblemen opleveren. Om de massa daartoe bereid te maken is er de constante voorlichting die enerzijds het eigen gevaar van de wapens verkleint, en het gevaar van het communisme zo dreigend mogelijk afschildert. Nadat dergelijke propaganda een tijd gevoerd is, wordt het geleidelijk onmogelijk om begrip te wekken voor het feit, dat dit alles een fatale politiek is, dat de wapenwedloop tot de wederzijdse ondergang leidt, dat algehele ontwapening de gebiedende eis is van de tijd. De publieke opinie is intussen zo vergiftigd door de absolute zwart-wit tekening, dat zij in gemoede overtuigd is van de onmogelijkheid om met de Sovjet Unie tot een redelijke regeling van de wapensituatie te komen. Daarbij komt nog, dat de prioriteit van het militaire, die hoe langer hoe meer in de buitenlandse politiek wordt aanvaard, niet alleen een gevaar is voor de vrede, maar ook voor de democratie zelf. Niemand minder dan Eisenhower waarschuwde tegen de overmachtige en onverantwoorde invloed van het militair-economische element. Zo dreigt het gevaar, dat de democratie de eigen onder- | |||||||||
[pagina 191]
| |||||||||
gang bewerkt op het gebied van de buitenlandse politiek, haar zwakste kant. Dat gevaar kan alleen afgewenteld worden door zich dit gevaar duidelijk voor ogen te stellen. Door actief te blijven, ieder voor zich en velen in groepen, en te eisen, dat men de werkelijkheid recht in de ogen ziet. De democratie is niet een levenswijze, waarbij men in gezapigheid de dingen op hun beloop kan laten. Zij eist de volle aandacht en werkzaamheid van allen. Ter wille van de vrede, en van de democratie zelf. De democratie, dit kostelijk goed, en de vrede, deze levensvoorwaarde, moeten dagelijks actief veroverd worden. | |||||||||
VI
| |||||||||
[pagina 192]
| |||||||||
loos? Het is ongetwijfeld zo, dat het gevoel van machteloosheid een van de belangrijkste factoren is, die de mensen ertoe brengen zich niet met de internationale problemen bezig te houden. Dat gevoel van machteloosheid werkt verlammend, en is vaak een laatste beslissend motief om zich definitief af te keren van de verontrustende wereldsituatie, En er zijn zovele factoren, die voedsel geven aan dat gevoel van volslagen machteloosheid. Wat kan men, simpele enkeling, tegen de grote krachten in de wereld!
Maar toch! Was er vroeger niet dezelfde situatie in de strijd tegen de slavernij, of tegen de onmenswaardige positie van de arbeidende klasse? Daar zijn geleidelijk wel resultaten bereikt, hoezeer enkelingen zich vaak machteloos gevoeld hebben in hun streven verandering te bereiken. Toegegeven, de mens alleen kan maar bitter weinig. Maar vele enkelingen? Velen tezamen kunnen wel invloed uitoefenen, en een regering dwingen tot een opbouwende politiek, tot een politiek die prioriteit geeft aan wat prioriteit moet hebben. Er zijn in de politiek vele zaken van belang. Binnenlandse problemen, van geleide loonpolitiek tot kinderbijslag, woningbouw of zendtijdregeling zijn van betekenis. Maar bij de buitenlandse politiek staat ons voortbestaan, ons voortbestaan in vrijheid, op het spel. Wat baat ons voortreffelijk geregelde kinderbijslag of ideale ouderdomspensioenen als de mensheid dreigt ten onder te gaan, omdat regering en volk de grootste internationale problemen uit de weg gaan, en daar blinde krachten vrij spel laten die slechts zullen leiden tot totale destructie. Velen tezamen en in vereniging kunnen een regering dwingen tot een bepaalde buitenlandse politiek, die zich inzet om het kernwapenprobleem op te lossen. Alleen is men machteloos, tezamen kan men sterk zijn. Als men sterk wil zijn, en zijn invloed wil laten gelden.
Maar, zo zegt men, al zouden alle Nederlanders overtuigd zijn geraakt van de vitale betekenis van het oorlogsprobleem, al zouden ze in samenwerking hun regering gedwon- | |||||||||
[pagina 193]
| |||||||||
gen hebben tot constructieve realistische buitenlandse politiek, wat dan nog? Wat kan het kleine Nederland in de zo groot geworden wereld? Is Nederland tussen de naties niet even machteloos, als de enkeling in het eigen land? Heeft Nederland nog iets te betekenen tussen de reuzen, die op het wereldtoneel de dienst uitmaken? Akkoord, niet veel. Waar we nog ruimte hadden voor eigen politiek, in de Nieuw-Guinea-kwestie, daar hebben we, in volledige ontkenning van de geest van de tijd en de verhouding van de bestaande krachten, een armzalige en rampzalige politiek gevoerd. Daar hadden we nog wèl het recht van zelfbeschikking. Op andere terreinen van de buitenlandse politiek is onze armslag heel wat geringer. Neem b.v. onze plaats in de Noord Atlantische Verdrags Organisatie. Volgens het NAVO-verdrag hebben alle zestien landen gelijke stem, zestien leden maken de dienst uit. Maar in Bonn weet menigeen dat vier stemmen eigenlijk genoeg zijn, in Parijs is menigeen overtuigd dat drie stemmen zo nodig beslissend zijn, in Londen handelt men nog vaak alsof de overeenstemming van twee wel voldoende is, terwijl Washington als het erop aan komt, datgene doet wat Amerika noodzakelijk acht. Het is voor geen twijfel vatbaar: Nederland behoort tot de zeer kleine landen, en, alleen heeft het weinig in de melk te brokkelen.
En toch! Een enkele kleine staat mag praktisch machteloos zijn, vele kleine staten vereend zijn dat niet. Er zijn vele kleine staten, die als ze gezamenlijk optreden lang niet machteloos zijn. Er zijn vele kleine staten in Europa, in Zuid-Amerika, en in de Afro-Aziatische wereld, die alle dit gemeen hebben, dat ze door het machtsspel van de groten kunnen ten onder gaan; die alle dit gemeen hebben, dat ze de consumenten van vrede en veiligheid zijn, en niet de producenten. En die, als ze gezamenlijk overtuigd raken van hun gemeenschappelijk belang bij het eindigen van de waanzinnige wapenwedloop en het vestigen van de vrede, in gezamenlijke actie wel degelijk stem hebben, en invloed en macht. | |||||||||
[pagina 194]
| |||||||||
De stelling kan zelfs verdedigd worden, dat de kleine landen een beslissende functie te vervullen hebben in onze wereld. Amerika en de Sovjet Unie, de kolossen, staan tegenover elkaar. Zij dragen wereldverantwoordelijkheid. Op grond van die verantwoordelijkheid hebben zij gemeend enorme legers te moeten opbouwen en een onvoorstelbaar grote wapenindustrie. De krachten, daar opgeroepen, volgen de eenmaal ingeslagen weg. Wellicht zijn Amerika en de Sovjet Unie niet in staat, juist door hun positie van leidende naties, juist door hun macht en verantwoordelijkheid, om de soepelheid op te brengen, nodig voor een nieuwe koers. Menig Amerikaan is daarvan overtuigd. Toen ik in september vorig jaar een studiereis maakte in Amerika heb ik met veel Amerikanen gesproken, die heel duidelijke opvattingen hadden over de rol van de kleine naties. Ik herinner me een gesprek waarin met: zoveel woorden twijfel werd uitgesproken of Amerika het ooit zou opbrengen uit eigen beweging ontwapening te bereiken. ‘Wij zijn te zeer verwikkeld in de wapenwedloop, het militair-economische speelt een te grote rol, heeft een te grote invloed. Wij zullen alleen tot ontwapening kunnen gebracht worden door zeer sterke pressie van buiten, pressie van onze vrienden’. ‘Breng de gedachte naar Europa’, zo zei deze Amerikaan, en het was niet de eerste de beste, ‘dat de kleine landen op dit punt een taak hebben, die slechts zij kunnen vervullen’. Dezelfde opvatting is uitgedrukt in een hoofdstuk van het boek ‘Wapencontrole, ontwapening en nationale veiligheid’, het belangrijke boek, dat wel de Amerikaanse ontwapeningsbijbel is genoemd. Prof. Paul Doty, lid van president Kennedy's Wetenschappelijke Adviesraad, schrijft daarin over ‘de rol van de kleinere staten’, en wijst daarin op de speciale en onmisbare functie van de kleinere landen in het moeilijke proces, dat leiden moet tot vrede en veiligheidGa naar voetnoot1. | |||||||||
[pagina 195]
| |||||||||
Zo komt men tot twee conclusies:
Het lijkt mij, dat met deze twee conclusies in principe is vastgesteld, dat de enkele mens een taak heeft, evenals het enkele land. Voorlopig hebben we te doen met de enkele mens, u en ik. En moet de nadere vraag beantwoord worden: wat kunnen we in concreto doen? Alvorens op die vraag nader in te gaan, is het van belang om duidelijk voor ogen te stellen waar het om gaat. Het gaat hierom, dat met het ter beschikking komen van de atoomenergie de mensheid een tijdperk is ingetreden, het nucleaire tijdperk, dat fundamentele verandering eist in de volkenverhoudingen. Onze generatie heeft nog de kans, en daarom de opdracht, om die verandering te weeg te brengen. Als die taak zou worden verwaarloosd, dreigt het gevaar, dat de mensheid, zeker het blanke, technisch hoog ontwikkelde deel van de mensheid, aan haar eigen techniek ten onder gaat. Nodig is de traditionele, gebruikelijke statenverhouding fundamenteel te wijzigen, dus is nodig de op die traditie berustende buitenlandse politiek te vervangen door een op de werkelijkheid afgestemde, realistische politiek. Er is veel misverstand op dit punt. Naar aanleiding van mijn radiovoordrachten en artikelen krijg ik veel brieven. Ik ben daar dankbaar voor, maar daar soms ook zeer door teleurgesteld. Er wordt namelijk soms daarin hoog opgegeven van de nobelheid, de edelheid van het idealisme, dat in die voordrachten en stukken zou tot uiting komen. Wat ik betoog, heeft niets te maken met edel idealisme. Het is slechts een pleidooi voor een buitenlandse politiek en een wereldorganisatie, die met de werkelijkheid, met de harde realiteit zou rekening houden. Als men de door mij | |||||||||
[pagina 196]
| |||||||||
voorgestane politiek een naam zou willen geven, dan zou dat niet anders kunnen zijn dan belangenpolitiek, werkelijkheidspolitiek. Termen kunnen soms verwarrend werken. Zo is het op het ogenblik merkwaardig gesteld met de namen ‘idealisten’ en ‘realisten’. Immers, men noemt realistisch de politiek, die bepaald wordt door de geldende mentaliteit, door de heersende opvatting, dat is onder meer de opvatting dat vrede en veiligheid worden verzekerd door waterstofbommen en raketten. Men noemt idealisme de politiek, die ervan uitgaat dat door de technische ontwikkeling dat vertrouwen op wapens waanzin is geworden, dat de wapens zelf het grootste gevaar vormen, dat noodzakelijk is de algehele en algemene ontwapening, dat dergelijke ontwapening dwingend geëist wordt door de feiten, maar wordt verhinderd door de bestaande, uit vroeger tijden stammende misvattingen. Realisten noemt men dus degenen, die de feiten niet laten tellen, maar die zich laten leiden door de bestaande opvattingen, door de geest van het volk. Idealisten noemt men dan degenen, die zich laten leiden door de nieuwe feiten, en de strijd aanbinden tegen een uit vroeger tijden stammende waan. Maar is dat een juist spraakgebruik? Is het juist degenen realisten te noemen, die zich door een bestaande waan laten leiden, en idealisten, degenen die zich op de harde feiten baseren? Dergelijk spraakgebruik zou gaan lijken op de taal, de ‘double speak’, die Orwel in zijn boek ‘1984’ voorzag.
Het is een aanvaardbaar spraakgebruik hen realisten te noemen, die met de werkelijkheid rekening houden, en idealisten hen, die zich door een droombeeld laten leiden. Laten we ons aan dat spraakgebruik houden. Wat ik verdedig is volstrekte werkelijkheidspolitiek, bepaald door de eisen die door de feiten worden gesteld. Men kent de naam van Nicolo Machiavelli, de Italiaanse staatsman, die een realistische politiek verdedigde, gericht op de door de feiten geëiste eenheid van Italië. Zijn realistische politiek kreeg | |||||||||
[pagina 197]
| |||||||||
de naam Machiavellisme. Waar ik u over sprak, de door de nieuwe feiten geëiste politiek van wereldeenheid, zou men wellicht kunnen noemen het Machiavellisme van het atoomtijdperk. Zij heeft met het Machiavellisme ook gemeen het inzicht, dat bepaalde bestaande waarden, zoals het nationalisme, de Jan-van Speykheroïek, moeten worden geofferd aan de noodzakelijk geworden nieuwe eenheid. Die werkelijkheidspolitiek heb ik gesteld tegenover de onwerkelijke politiek die nu wordt gevoerd, waarbij vastgehouden wordt aan vroegere gedachtenpatronen, alsof er niets veranderd was in de wereld, alsof we niet het atoomtijdperk waren ingegaan. De publieke opinie verandert slechts langzaam, want de werkelijkheid, de feiten dringen slechts langzaam door, worden slechts met tegenzin in het bewustzijn toegelaten. Hier ligt een taak, van eerlijke voorlichting, van het openen van de ogen voor de werkelijkheid. Als men zich meer bewust zou zijn van die werkelijkheid, zou vanzelf de bereidheid groeien met die werkelijkheid rekening te houden, zou vanzelf de bereidheid groeien tot opbouwende, op nieuwe leest geschoeide buitenlandse politiek. Zo liggen enkele conclusies voor de hand:
| |||||||||
[pagina 198]
| |||||||||
En de enkeling? De ‘gewone burger?’ Wat kan hij doen? Daarover tot slot een enkele opmerking. Vanzelfsprekend zal hij met zichzelf moeten beginnen: hij zal allereerst zelf overtuigd moeten zijn, dat zijn belangstelling nodig is voor de problemen van oorlog en vrede, dat hij zich daarvan op de hoogte moet stellen. Geen struisvogelpolitiek dus, geen afschuiven van de dingen op anderen. Maar zelf zich met de problemen bemoeien, en er belangstelling voor vragen en voor wekken in eigen kring. Als er in brede kring belangstelling voor deze problemen blijkt, dan zullen de kranten en tijdschriften, uitgevers en boekhandelaren daarmede rekening houden. Het lijkt mij, dat het de taak is van ieder geïnteresseerde, lid te worden van een politieke partij, en invloed in zijn partij uit te oefenen, dat de buitenlandse politiek meer aandacht krijgt, en dat in de buitenlandse politiek de grootste aandacht gegeven wordt aan het vraagstuk van oorlog en vrede. Méér dan ooit geldt, dat de oorlog een te ernstige aangelegenheid is om aan de militairen over te laten. Zoals de vrede te ernstige aangelegenheid is om aan de beroepspolitici over te laten; zij, moeten, om op dit punt constructief werk te kunnen doen zich gedragen weten door een in opbouwende richting stuwende actieve publieke opinie. In Amerika pleegt de geïnteresseerde burger brieven te schrijven aan zijn ‘Senator’ of zijn ‘Congressman’. Brieven aan partijbestuur, plaatselijk of landelijk, aan parlementsleden of aan redacties van kranten, kunnen aan de betrokkenen duidelijk maken wat er op bepaalde punten leeft onder het volk. De enkeling is machteloos, akkoord. Maar vele enkelingen samen zijn dat niet. In de groepen, waarin men door werk of positie reeds verenigd is, kan gestreefd worden naar belangstelling voor het oorlogsvraagstuk. Wat doen oud-strijders, die zoveel beter dan anderen besef kunnen hebben, dat een Derde Wereldoorlog niet mag plaats hebben? Waarom verheffen de medici, in het dagelijks | |||||||||
[pagina 199]
| |||||||||
leven voortdurend beheerst door het streven het leven te handhaven, op dit punt niet hun stem? Waarom zijn de vrouwen niet meer actief, de arbeiders in hun vakbonden, de werkgevers in hun organisaties? Ieder kan werkzaam zijn in zijn kring, en uit de vele kringen kan geleidelijk een nieuwe publieke opinie voortkomen. Onze tijd staat voor een grote keuze. Nog nimmer stond zoveel op het spel. Slechts massale actie zal de wereld in staat kunnen stellen de opdracht van de tijd te vervullen. Om die opdracht van de tijd te vervullen, moeten nog heel wat problemen worden opgelost, de wetenschap van oorlog en vrede heeft hier een belangrijke taak. In Nederland wordt door het Polemologisch Instituut te Groningen gestreefd naar activering van alle wetenschappen op de problemen van oorlog en vrede. Velen zullen daaraan moeten medewerken. Maar velen zullen ook hun morele en financiële steun eraan moeten geven om mogelijk te maken, dat het onderzoek op ruime schaal kan worden verricht, en dat de resultaten ervan op ruime schaal kunnen worden medegedeeld, door voordrachten, conferenties, publikaties. De activiteit van de enkeling is nodig, van miljoenen enkelingen. In eigen kring, in zijn politieke partij. Laat hij zich verenigen, massaal, in groepen die getuigen van de wereld die moet gebouwd worden. De algehele ontwapening onder internationale controle moet bereikt worden. De gebundelde kracht van het Westen, in de Navo, geeft daartoe op dit moment de gelegenheid: wij kunnen nu onderhandelen uit een positie van gelijkwaardige kracht. De waan moet doorbroken worden dat de wapens bescherming geven. Onze wapensituatie leidt tot eigen ondergang als wij haar niet gebruiken om in de wereld de wapens af te schaffen. Maar om dit te bereiken moet een muur van collectieve waan doorbroken worden: de waan dat wapens veiligheid geven.
Algehele ontwapening is de praktische weg naar een federale wereldopbouw, de enige uitweg voor een bedreigde wereld. Laten miljoenen zich verenigen in de beweging van de | |||||||||
[pagina 200]
| |||||||||
wereldfederalistenGa naar voetnoot1 als getuigenis van hun wil tot een politiek, die recht doet aan de werkelijkheid. Als eenling is men machteloos, maar als massale groep kan men zich laten gelden. |
|