| |
| |
| |
Jan Kassies
Frontbericht of weerbericht?
J.B. Charles en de politieke alternatieven
De aanklachten en boetpredikaties die J.B. Charles regelmatig in dit tijdschrift publiceert onder de titel Van het kleine koude front zouden verplichte lectuur moeten zijn in alle hogere klassen van het voortgezet onderwijs en de schrijver zou door de opbrengst van de royalties in staat moeten worden gesteld, zijn overdenkingen en onderzoekingen voort te zetten. Wij zijn vergeetachtig en het is goed, dat er een Savonarola in ons midden is, die zijn vertogen niet beperkt tot de jaarlijkse lijdenstijd van de meidagen.
Na kennisneming van hetgeen volgt gelieve de lezer van Maatstaf deze eerste alinea te hérlezen. Daarna neme hij de gebundelde Maatstaf-artikelen, thans bij De Bezige Bij verschenen, nog eens ter hand. Tenslotte overwege hij, of de volgende poging tot nabetrachting hem aanleiding geeft, zijn eigen houding in de tijd nader te analyseren.
Ik stel mij zo voorzichtig mogelijk op, niet om de mijnenvelden van de koude oorlog te vermijden, maar omdat de exploraties van Charles ons in de benauwdheid van politieke, c.q. menselijke keuze-moeilijkheden brengen, die nog onvoldoende zijn overdacht, ja zelfs nog nauwelijks als moeilijkheden worden ervaren.
Charles' preoccupaties zijn vele. Er zal wel ergens een gemeenschappelijke noemer zijn, maar die interesseert mij nu niet. Charles is op ontdekkingstocht naar de fascist avant la lettre. Hij zoekt ergens een plaats, onafhankelijk van de twee fronten. Hij is gefascineerd door hetgeen zich in de Duitslanden afspeelt. Hij is overtuigd van de komst van de Derde Wereldoorlog en van de rol, die Duitsland, het duitse probleem, in de voorbereiding daarvan speelt. Hij is ontsteld door de verblindheid, waarmee velen geslagen zijn, die Speidel, Heusinger en Foertsch als bondgenoten aanvaarden.
| |
| |
Het belangrijke, maar ook het intrigerende van zijn beschouwingen is dat hij het denken over politieke zaken integreert in zijn denken over de condition humaine. Hij maakt ons duidelijk, dat wij allen met de politiek te maken hebben, niet omdat, naar een banaal gezegde, de politiek zich met ons bemoeit, maar omdat onze menselijke houdingen en gedragingen óók politiek zijn. Zijn onderzoekingen naar de fascist avant la lettre betreffen niet de homo politicus, maar de homo qua talis.
De vraag, waaraan ik mij, ook bij herlezing van de opstellen, steeds minder kan onttrekken is, of deze vorm van nadenken over de mensen die wij zijn en met wie wij leven, leidt tot andere dan fatalistische conclusies over de wereld waarin wij leven. Ik meen, dat Charles zelf daaraan ook wel eens twijfelt. In zijn notities over een uitstapje naar Oost-Berlijn ziet hij tijdens een nachtfeestje ook aardige mensen. Hij merkt dan op, dat hij beroepsofficieren en jezuieten kent, ‘die bepaald aardige kerels zijn, die mij in dezelfde afschuwelijke verwarring brengen. Van Heutsz was aardig en Colijn en bisschoppen die kanonnen zegenden waren vast ook fijne kerels op hun tijd, en Walter Ulbricht zal ook best een gezellige man kunnen zijn. Ik vertrouw mijzelf niet meer. Geef mij maar vogels en olifanten om naar te kijken in plaats van mensen’.
Inderdaad, wie gaat niet graag naar Artis? Maar die instelling heeft ook haar sluitingsuren en dan staan we weer op straat. Met onszelf en alle anderen. Het is daar bepaald geen Rotaryclub, waar iedereen lief voor iedereen is.
Ik weet wel, dat deze vluchtige reisnotities van een peinzer tijdens een feest niet moeten worden beschouwd als basisformules voor Charles' boek, maar ik meen dat ze toch wel een symptoom zijn van de manier waarop hij zijn problemen benadert. Juist deze zo spontaan opkomende impressies brengen mij ertoe, mijn vraagtekens wat duidelijker te plaatsen.
Charles heeft niet (alleen) de opzet, met zijn artikelen lucht te geven aan zijn emoties. Hij wil zijn lezers bezweren, de
| |
| |
werkelijkheid waarin zij leven onder ogen te zien. Hij hoopt - misschien tegen beter weten in - ertoe bij te dragen, dat er wat gaat veranderen. In zijn interview met de Haagse Post (16-6-'62) zegt hij het duidelijk: men moet ‘zorgen dat het bedrog zichtbaar blijft’. Hij heeft ook enkele concrete ideeën: wij moeten niet zulke dienstkloppers zijn in de Navo, maar het voorbeeld van de noren volgen. Charles wil niet alleen boete prediken, maar daaraan het ‘bekeert u’ toevoegen.
Hoe moeten wij ons bekeren? Charles zelf acht een reaktiviteit naar links en naar rechts noodzakelijk. In een beschrijving van zijn moeilijke positie in de koude oorlog, tussen de fronten, spreekt hij van een voortdurend ‘getuigen van iemands existentiële evaluatie’. Hij herleidt de politieke keuze tot een principieel-menselijke keuze. Het kan, dunkt mij, niet anders, of in deze gedachtengang staat achter alle politieke vragen die éne: wat is de mens?
Hoe verder men in het boek komt, hoe meer blijkt, dat deze vraag inderdaad een centrale plaats in Charles' denken inneemt. Men leze er het hoofdstuk ‘De Kontra Evolutie’ maar op na, waarin de schrijver, als het ware a posteriori, een filosofische fundering van zijn beschouwingen beproeft. Een van de driftmatige kondities van de mens is zijn strijdlust. Dat is de oude adam, ook wel genoemd ‘een verkeerd ventje’, ‘een rotzakje’. Dat is de fascist avant la lettre.
Begrijp ik Charles goed, dan is het deze oude adam, die ook het menselijk tekort veroorzaakt in één van de antwoorden op het fascisme, het communisme. Dit communisme heeft ‘een edele oorsprong’, maar zijn strijdmethoden verschillen weinig van die van het fascisme. De verdediger van de menselijke waardigheid ontdekt in de hitte van de strijd de sadist in hem. Dat maakt het antwoord van het communisme ontoereikend, ja onaanvaardbaar.
Tracht ik het beeld, dat Charles ontwerpt, in enkele punten samen te vatten, dan zie ik:
| |
| |
a. | de aanwezigheid van het rotzakje, de fascist avant la lettre, een erfzonde; dit is een ontologische gegevenheid, een menselijke potentie ‘schlechthin’; |
b. | de aanwezigheid van het politieke fascisme, dat, nauw verbonden met de heersende machten in de kapitalistische wereld, aan alle rotzakken de kansen gaf, waarop zij hoopten; |
c. | de aanwezigheid van het communisme, als ‘een poging tot antwoord van de tot wasdom gekomen mens’ op de erfzonde. |
Ik speur bij Charles enige hoop, dat voortgaande evolutie de onder a. bedoelde ‘initiële gemeenheid’ verder zal terugdringen. Ik kan er niet helemaal achter komen (maar dat kan aan mij liggen), hoe hij zich deze evolutie voorstelt. Ik neem aan, dat ook Charles van oordeel is, dat de omstandigheden, waarin de mens is geplaatst een belangrijke factor vormen in de ontwikkeling van het menselijk zelfbewustzijn en het overwinnen van de oude adam. Ik moet dat wel aannemen, omdat Charles blijk geeft te onderkennen, dat het politieke fascisme gedijt in een bepaalde maatschappelijke context. De verdwijning van deze context, de ontbinding van de ‘firma Hermes en Thanatos’, die gekenmerkt wordt door de koppeling van commercie en agressiviteit, zal ook het politieke fascisme doen verdwijnen, minder kansen geven aan de oude adam, de negatieve potenties van de mens, en aldus bijdragen tot een ver-menselijking van de wereld. Ook hier is er integratie van het denken over politieke zaken en over de condition humaine.
Charles gaat tegen de fascisten tekeer, omdat zij het beestachtige in de mens stimuleren en exploiteren. Goede fascisten bestaan niet. Goede communisten wel. Richt zich de kritiek van Charles, wat de fascisten betreft, tegen inhoud en verschijningsvorm, tegen het communisme heeft hij afgeleide bezwaren, namelijk die welke hij baseert op de door hen gebruikte methoden. Hij zegt: dat kan zó niets worden. ‘Ik geloof niet dat dit principe werkt’. ‘Alle chinezen in Tibet behoren dood te vriezen.’
| |
| |
De vraag is nu, of het zich onafhankelijk opstellen tegenover de twee systemen, die Charles zelf onvergelijkbaar acht, en het funderen van die onafhankelijkheid op totaal verschillende motieven een vruchtbare menselijke en politieke houding oplevert. Met andere woorden, of hier van een duidelijk politiek alternatief sprake is. Ik twijfel daaraan.
Willen wij het politieke fascisme vernietigen en aldus een bijdrage leveren tot de evolutie van de mens, dan helpt het ons weinig, indien wij opereren met het begrip ‘menselijk tekort’. Dat tekort zal er altijd wel zijn, ook in een wereld, waarin vrijheid, gelijkheid en broederschap heersen. Wij zullen het niet beleven, maar dáár beginnen de werkelijke problemen van het menselijk bestaan pas. Het begrip ‘menselijk tekort’ is bovendien een product van menselijke zelfervaring; het past, dacht ik, minder goed in een beschouwing van de menselijke ontwikkeling van macht tot recht. Het is geen anthropologische, ontologische of andere categorie.
Nee, willen wij het politieke fascisme te lijf, dan zullen wij in de allereerste plaats de realiteit van de strijd die gaande is, onder ogen moeten zien.
Ik vraag mij af, of er in dit opzicht tussen Charles en mij een communis opinio bestaat. Dat zou eigenlijk eerst onderzocht moeten worden, omdat bij verschil van principieel uitgangspunt verdere discussie weinig zinvol is. Ik waag het erop, te veronderstellen - al was het alleen maar om dit artikel te kunnen voltooien - dat Charles met mij van oordeel is, dat de strijd gaat tussen de verdrukten en de uitbuiters. Die strijd kan allerlei vormen aannemen: nationale vrijheidsstrijd, strijd tegen economische onderdrukking, enzovoort. Ik weet het: dit is een simplificatie, maar Charles heeft immers tegen deze verduidelijkingen door indamping geen bezwaar? Hijzelf gebruikt ze herhaaldelijk en verdedigt ze expliciet. (‘Als er één soort vrouwen terecht weduwen worden dan zijn dat duitse soldatenvrouwen’). Over de aard en de omvang van die strijd, over de methoden die daar gebezigd worden maken wij ons in ons vriendelijk landje evenmin een voorstelling als de bewoners van Nieuw
| |
| |
Zeeland dat deden in '40-'45 over ‘onze’ verzetsstrijd. Over de aard en de omvang van de onderdrukking maken wij ons evenmin een voorstelling als wij het doen over de welvaart, die heerst in alle (honderdduizenden) gezinnen, die van honderd gulden in de week moeten rondkomen. Want laten we wel weten, dat al onze theorieën, over het menselijk tekort, over macht en recht, over de bestemming van de mens, allemaal zijn uitgedacht door, althans passen bij de volle magen, die in een beperkt deel van de wereld voorkomen.
Als we de realiteit van deze strijd erkennen, kunnen we dan, zoals Charles doet, boven op de geschiedenis gaan staan, zoals hij met een merkwaardig beeld doet, en vaststellen, dat de ene slechte daad de volgende conditioneert? Wonderlijk, deze benadering van het Algerijnse probleem, wonderlijk en symptomatisch. Charles zegt: ‘een daad van frans onrecht, een algerijns geweld daarop, daar franse repressie op, daar FLN-aanslagen overheen. Moord en doodslag, brutaliteit op brutaliteit. Zo is deze berg opgeworpen. Het enige wat de mens kan doen, om er niet in begraven te raken, is, deze gelaagde struktuur in het oog te houden. Men kan alleen menselijk leven, als men distantie neemt tot wat door de stroom van links en wat door die van rechts wordt aangevoerd en weigert zich er door te laten overdekken’. Ik vraag, ik vraag het met aarzeling, wat Charles zou hebben gezegd, als in 1943 een zweed net zo boven op de geschiedenis was gaan staan als Charles hier doet, maar dan met betrekking tot de moord op moord die hier in Nederland werd gepleegd, door de duitsers en de mensen van het verzet.
Waar gaat het nu om in Algerije? In de allereerste plaats over de vraag, wie gelijk heeft. Toegevende, dat het probleem-Algerije wordt gecompliceerd doordat enige generaties fransen daar hebben gewoond, meen ik toch te mogen aannemen, dat ook Charles vindt, dat de algerijnse opstand een rechtmatige oorzaak had, evenals het verzet van Soekarno en de zijnen tegen de nederlanders. Mag men dan afstand nemen? Mag men dan doen alsof men er niet bij hoort? Zeker, wanneer men (maar ik weet dus niet zeker of Charles
| |
| |
dat ook doet) inziet, dat ook de algerijnse strijd deel is van De Grote Strijd. (In dit opzicht is de ‘belangstelling’ van de amerikaanse geheime dienst voor Salan en de zijnen onthullend).
Praat ik daarmee nu goed, wat de algerijnen uitspoken? Ik praat dat helemaal niet goed, evenmin als ik goed praat de schandelijke daden van Stalin in de Sowjet-Unie. Maar niet-goedpraten is nog niet: geen partijkiezen. En ik ben bang, dat Charles' benadering in toenemende mate zal leiden tot het niet-partijkiezen.
Er is nog meer. Onze heerlijke demokratie in West-Europa... Laat ik mij eerst nader verklaren, voordat ik word misverstaan. Ik vind ten eerste, dat de basis van die demokratie fragiel is, zoals in West-Duitsland blijkt en steeds duidelijker in Frankrijk. Laten we er dus niet al te zeer op pochen. Laten we voorts inzien, dat wij in Nederland vanuit een ook voor Europa uitzonderlijke situatie spreken: er lopen hier wat hysterici rond, dat is gevaarlijk, maar over het algemeen kan men hier best leven, ook als men niet-gangbare denkbeelden heeft. Dat is misschien ook een gevolg van indifferentisme en als zodanig bedenkelijk, maar het is wel prettig. Onze demokratie in West-Europa dan, hoe zwak ook gefundeerd, is de vrucht van een eeuwenlange ontwikkeling, waarbij onrecht op onrecht werd gestapeld, moord op doodslag volgde, enzovoorts. Er zijn nogal wat landen, die hetzelfde proces beleven in een tijdsbestek van enige decennia. Ik zeg, alweer, dat daarmee niet foute dingen mogen worden goedgepraat, maar wel, dat men, zeker wanneer men, zoals Charles doet, in afmetingen van millennia menselijke evolutie denkt, historische processen als deze ook vanuit de evolutie mag bekijken en evalueren.
Charles evalueert existentiëel, vanuit de menselijke conditie en de menselijke situatie. Hij opereert daarbij met het menselijk tekort. Hij ontdekt dat overal. Het fascisme is de openbaring ervan in de situatie van nu. Ook het communisme faalt, door dat tekort. En in de Haagse Post zegt hij: ook de PSP zal wel weer falen. Hij zegt er niet precies bij, waarom. Ook vanwege het menselijk tekort? Al
| |
| |
Charles' beschouwingen zijn doortrokken van een zekere droefenis. Als hij wijst op de typisch-europese behoefte, om in één concept alles voor altijd te overzien (een kinderachtige behoefte, zegt hij) dan kan men dat helemaal met hem eens zijn. Vooral, wie met een aantal goddelijke concepten, qua talis universeel en eeuwig, is grootgebracht, weet daarvan mee te praten. Maar ligt aan alle overwegingen van Charles zelf ook niet één concept ten grondslag? Dat van de ‘unzulänglichkeit des menschlichen Strebens’? En is dat er de oorzaak niet van, dat hij zozeer gefascineerd wordt door dit ervaringsfeit, dat hij er als het ware een ontologische categorie van maakt, een erfzonde...? En komt hij op deze manier niet tot een houding buiten, in plaats van een houding in de tijd?
De jongens van de Haagse Post vragen hem: ‘Wat is uw alternatief?’ Antwoord: ‘Wat wilt u toch altijd met uw alternatief? Wat stel ik tegenover de reumatiek? Géén reumatiek!’ De vraag naar een alternatief nu behoeft geen antwoord met betrekking tot de alternatieve situatie, maar met betrekking tot de wijze waarop deze situatie kan worden bereikt. Wat stel ik tegenover uitbuiting? Tegenover oorlog? Géén uitbuiting, natuurlijk, en vrede. Jawel, daarover kan geen misverstand bestaan, ook niet tussen Kennedy en Chroetsjow. Ik wilde, menselijk en in politicis, van Charles weten, hoe ik van de reumatiek van uitbuiting en oorlog kan afkomen. Wat moet ik doen?
Wat ik van hem zou willen weten, is hoe hij zich de wereld denkt, waarin uitbuiting en oorlog zijn verdwenen, welke maatschappelijke grondslagen die wereld moet hebben. Dat wil ik ook zo graag van de PSP weten, opdat ik in haar een politieke partij kan zien en geen politiek verschijnsel. En dan wil ik verder weten, hoe we die wereld dan moeten bereiken. Charles neemt ook daartoe afstand. Hij zegt in de Haagse Post, dat hij het nooit voor het zeggen zou willen hebben. Ik kan daar inkomen, en hoe. Maar als we die houding hebben van geen vuile handen te willen maken, zouden we dan maar niet ophouden over de politiek te denken? Wat baat ons dan al dat gezeur, die zogenaamde gewetensproblemen! Laten we dan eenmaal in de zoveel
| |
| |
tijd stemmen en de rest overlaten aan degenen, die met vuile handen geboren zijn of bereid, ze te maken. Maar als we niet willen of kunnen laten, over deze dingen te denken, te spreken en te schrijven dan moeten we ook bereid zijn, het voor het zeggen te willen hebben. Dan zullen we van situatie tot situatie partij moeten kiezen. Velen hebben dat in de oorlog gedaan en vuile handen gekregen. Het is nu ook oorlog, al horen wij in deze delta het schieten niet.
Ik schrijf dit alles op en ben allang af van aantekeningen bij Charles' boek. Ik ben bij critische notities bij Charles, bij mijzelf en al die zogenaamd geëngageerde intellectuelen, die de ivoren toren hebben verwisseld voor een helicopter. Dan kunnen ze dalen wanneer ze willen en vooral het zwerk zien verschuiven boven de akelige wereld. Ze kunnen weerberichten afgeven over de menselijke natuur en frontberichten over het menselijk gedrag. En denken. Want het is bij ons, daarboven, goed denken.
Ceterum censeo... men leze de eerste alinea.
|
|